daer ze uitloopen moeten, ten minsten sestig a tachtig treden van malkanderen, en set ze op een heel gelijke plaets, op dat ze sonder belet, vry mogen loopen; en maekt dan in het midden van beide Spelonken een teiken, en dat op een rechte Linie; legt dan van de eene Draek tot de ander een loopend Vuurtje; als mede moet op de twee Vuurpylen die in den Staert van de Draeken steken, een Papiere Kas gebonden zijn, op yder pyl eene, die aen de monden van de pylen moeten vast gemaekt worden; welke Kas of Kardoes met ghestooten Buskruit en een weinig gestooten Houtskool moet gevult worden; en dan moet gy de Kas neder buigen, tot de Aerde toe, op dat ze door het loopend Vuurtje aen brand sou geraken; steekt dan het loopend Vuurtje, in ’t midden daer daer gy het teiken geset hebt, aen brand, en sy sullen gelijk aen brand raken, tegen malkanderen uit komen, en Vuurspouwen. De gedaente van dit werk is in de vijftiende Figuur, geteikent met de letteren D.E.
A.A. De twee Draken. |
B.B. De twee Vuurraders, die ze alle beide beweegen. |
C.C. De twee Houten, die de Draken recht stieren. |
D.D. De twee Spelonken. |
E. De teikening tusschen de twee Draken, daer men ze aen brand steekt. |