Hoe men door Vuurwerken een Draek, uit een Spelonk loopende, vertoonen zal.
LAet een Draek maken van fijne Rijsjes, als de Mandemakers tot sijne Mandetjes gebruiken, of men kan ze van Bordpapier op een vorm maken; het lichaem moet hol zijn, op dat’er een seer groote pijl mag ingestoken worden, met de mond van de pijl na de Staert van den Draek, en dwers door het midden van ’t lijf, dicht onder den buik, moet een As vast gemaeckt worden; op welken As twee Raders moeten spelen, juist van de selve grootte als de twee voorschreven Raders die op de Aerde loopen; want den Draek sal door het draijen van de Raders voort loopen; en om den Draek een rechte beweeging te geven, moet men onder het lichaem een stukje Hout passen, dat langs het lijf loopt, tot de Staert toe; en aen dat Houtje moet’er noch een stukje gepast zijn, Winkelhaekse wijs, van de Staert tot de grond toe; in welk stukje een kleine Katrol moet zijn, om ze, nae begeerte,’t zy dan na de rechter of slinker zyde, te stieren; steekt dan in elk oog een kleine Vuurpijl, met de mond van de pijl binnewaerts, die dan door het loopend Vuurtje, van de pijl die in ’t midden van het lijf gestelt is, aen brand zullen geraken; en ook soo sullen alle de Schachten, of ’t hol van zijn Wiekjes, niet anders zijn als kleine Serpenten, ingestoken met de monden nederwaerds, om aen brand te geraken, gelijk de andere, dat alles seer heerlijk sal zijn. Als nu den Draek soo gereed en geprepareert is, en aen brand sal gesteken worden, soo moet gy hem soo voegen, dat