aen een Enkhoorentjes Kooy, met Klepels buiten de Klokjes: Welke Klokjes op de Noten la, sol, fa, mi, re, ut, moeten accorderen: dit alles soo gestelt zijnde, moet men op de tralijen van de Kooy eenige stukjes Yzerdraed passen; soodanig, dat ze de Klepels opligten, en tegen de Klokjes aen slaen; stelt dan de eerste slag op de Note la, de tweede op sol, de derde op fa, de vierde op mi, de vijfde weer op la, de zesde op re, de sevende op ut, maer de poos-tijd tusschen re, en ut, moet twee mael soo lang zijn als eenige van d’andere, de achtste op sol, de negende op fa, de tiende op mi, en de elfde op re, welke vier laetsten op de gemeene maet als de andere moeten zijn; dit alles soo gedaen zijnde, steekt dan een geprepareerd Vuurrad op de gezeide Spil, en steekt dat dan aen brand, soo sal het door eigen motie de Kooy in een ronde motie, al spelende tegen de Klokjes, bewegen; het welke, als ’t wel gedaen is, een soet en vermakelijk Vuurwerk sal zijn. Nota, als je ’t Rad aen de Spil stelt, soo moet ghy voorsichtig zijn, dat ghy ’t’er niet verkeert aen set. De gedaente van dit Vuurwerck is in de vijfde Figuur, geteikent met de letter E.