zende partij zou zijn. Dus sleepte ik Klaassie de dichtstbijzijnde winkel, een manufacturenzaak binnen en belde vandaar om assistentie. Geflankeerd door twee potige dienders, wandelde Klaassie enige minuten later, opgewekt fluitend, het politiebureau binnen. Toen wij hem fouilleerden, kwam er een splinternieuw paar nylonkousen uit de zak van zijn jas te voorschijn.
‘Wanneer heb je die gestolen?’ vroeg ik.
Klaassie lachte beminnelijk en antwoordde: ‘Daarnet, toen ik met u in die manufacturenzaak stond.’
De agenten die mij hadden geassisteerd, schoten in de lach. Ik wist een moment met mijn figuur geen raad en produceerde ten slotte maar een zoetzuur lachje. Klaassie stond erbij als een man die zojuist een goede mop heeft verteld.
Toen ik later met hem alleen was, zei ik tegen hem: ‘Hoe kon je dat nu doen, Klaassie. Nu moet ik straks die nylonkousen terugbrengen en zeggen, dat jij die hebt gestolen waar ik bij was.’
Klaassie peinsde zichtbaar.
‘Ja,’ zei hij, ‘dat is rot voor u, he? Daar heb ik nou héél niet aan gedacht.’
Ik zag aan Klaassie dat het hem oprecht speet.
‘Weet u wat,’ zei hij. ‘Die vent van die zaak heeft er toch niets van gemerkt. Geef ze aan uw vrouw.’ Hij keek mij glunderend aan. ‘Of is het d'r maat niet?’
‘Dat zullen wij maar niet doen,’ zei ik, ‘anders word ik nog jouw medeplichtige.’ Het idee leek hem wel. ‘Dat zou een mop zijn,’ zei hij. En hij glunderde met zijn hele gezicht.
Om mij terwille te zijn, bekende hij een reeks van vijftien inbraken, die hij alleen of in samenwerking met een aantal kornuiten had gepleegd. Zo boekte ik met behulp van Klaassie nog een aardig succesje.
Er gingen twee jaar voorbij, waarin ik geen taal of teken van Klaassie vernam. Ik had gehoord dat hij voor die serie inbraken een jaar en drie maanden moest opknappen. Toen zijn tijd verstreken was, hield ik het