Hij begon met grote stappen door zijn kamer te ijsberen.
‘Het is verschrikkelijk,’ mompelde hij bij herhaling.
Plotseling bleef hij staan.
‘Ik heb een idee,’ zei hij. ‘Wij gaan naar de president van de rechtbank en leggen hem het probleem voor.’
De commissaris en ik knikten.
‘Een schitterend idee,’ vonden wij.
‘Weet u,’ sprak de officier, ‘hij moet het weten. Hij spreekt het dagelijks.’
‘Wat bedoelt u,’ vroeg de commissaris.
‘Ik bedoel,’ de president spreekt dagelijks Recht.’
‘O ja, en goed ook,’ meende de commissaris. ‘Hij heeft praktisch zijn hele leven lang Recht gesproken. Hij zal zeker weten, waarover hij het al die tijd heeft gehad.’
Met ons drieën gingen wij op weg naar de president. De commissaris liep in het midden: in uniform met een balk en drie sterren. De officier en ik gewoon in ons colbertje.
Wij troffen de president van de rechtbank in zijn werkkamer. Hij was nog in toga, want hij had zojuist ‘Recht gesproken.’
‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’ vroeg hij.
De officier van Justitie opende de zitting.
‘Wij hebben een probleem,’ sprak hij.
‘Goed,’ zei de president. ‘Waar zijn de stukken?’
‘Wij hebben geen stukken en het gaat niet over stukken.’
‘Waar gaat het dan over?’
De officier slikte iets weg, voordat hij sprak.
‘Meneer de president,’ begon hij aarzelend, ‘de commissaris, de rechercheur en ik weten niet wat Recht is en omdat u een wijs man bent en al jaren zo voortreffelijk Recht hebt gesproken, zijn wij naar u gekomen, om van u te vernemen, wat het begrip ‘Recht’ nu precies inhoudt.’
‘Maar mijne heren,’ riep de president, ‘dat is toch wel het toppunt!’