| |
Hoofdstuk XVII.
De avond van het bal-masqué was aangebroken. De groote zaal, versierd met vlaggen en slingers, bood in zijn bonte mengeling van een groote verscheidenheid van costumes een schitterenden aanblik. De gastheer en gastvrouwe, alsmede alle bedienden en orkestleden waren gekleed in oud-Fransche costumes. Het aantal genoodigden was zoo groot, dat de omvangrijke zaal hen nauwelijks kon bevatten en velen een rustig plekje opzochten in de aangrenzende vertrekken of in den fantastisch verlichten tuin.
Een drietal luchtig gekleede pierrettes, over wier leeftijd door het zwarte masker, dat het gelaat bedekte, moeilijk iets te zeggen viel, zat in een hoekje van de zaal bijeen en keek aandachtig naar het bonte gewemel voor zich. Af en toe staken zij de hoofden bij elkaar en fluisterden eenige woorden, terwijl zij in de richting van een af ander gecostumeerde keken. Op dit oogenblik passeerde een eenigszins gezette Tyroolsche aan den arm van een forsch gebouwden Romein. Het drietal stak de hoofden weer bij elkaar, fluisterde even en barstte toen in een vroolijk gelach uit. Een van hen stormde op de Tyroolsche af, greep haar bij den arm en fluisterde haar iets in. Daarop de tong uitstekend tegen den Romein trok zij de Tyroolsche mede in den hoek naar haar beide vriendinnen.
‘Haha, mevrouw Blankhurst, Uw vermomming is doorzien,’ riep er een. Mevrouw Blankhurst hief op komische wijze haar handen op.
| |
| |
‘Stil,’ vermaande zij, ‘niet zoo schreeuwen, de anderen hebben mij nog niet herkend.’
Een luid gelach volgde als antwoord op deze woorden.
‘Waarom lacht gij zoo?’, vroeg Mevrouw Blankhurst, die naar haar stem te oordeelen, niet zoo heel jong meer was, hoewel de goud-blonde pruik, die zij op had, dat niet zou doen vermoeden.
‘Ach, zoo maar,’ was het nietszeggende antwoord van een der pierrettes die een rood lint in het haar droeg. ‘Maar U weet: Doris herkent nu eenmaal iedereen.’
‘Is dat zoo, Doris? Ben jij zoo vreeselijk knap?’, vroeg mevrouw Blankhurst, zich tot de pierrette wendend, die haar had aangesproken.
‘Och kom, Betty overdrijft natuurlijk weer eens. Omdat ik toevallig eenige maskers herkende, hemelt zij mij zoo op.’
‘Weet je misschien, wie die Cleopatra is?’
Doris keek in de aangeduide richting.
‘Wat danst zij mooi,’ merkte zij op. ‘Wie kan dat toch zijn?’
‘Ik geloof, dat het de oudste dochter van Mr. Seal is,’ mengde de derde pierrette zich in het gesprek. ‘Zij is kort geleden van de kostschool thuis gekomen.’
‘O neen,’ weerde Doris af, ‘die is het stellig niet. Ik heb haar eenige keeren ontmoet. Zij is veel kleiner dan deze. Maar het zou Gladys Winter kunnen zijn.’
‘Ik geloof eerder, dat het Mrs. Links is, de Russische vorstin,’ meende Betty.
‘De Russische vorstin,’ lachte Mrs. Blankhurst, ‘hoe grappig klinkt dat.’
Mr. Links was kort geleden van een lange reis in het buitenland teruggekeerd en had een jonge, schoone vrouw als zijn echtgenoote medegebracht. Hij had haar aan zijn vrienden en kennissen voorgesteld als een Russische vorstin, die tijdens de revolutie haar land was ontvlucht.
‘Waarom vindt U dat zoo grappig, Mrs. Blankhurst?’, vroeg Doris.
‘Gelooft gij dat sprookje dan, Doris? Een Rus- | |
| |
sische zal zij wel zijn, maar een vorstin! ... Booze tongen beweren, dat zij slechts een heel gewone cabaretartiste is geweest en misschien hebben zij daarin nog niet eens zoo heel erg ongelijk. Hebt gij dat schandaaltje nog niet gehoord, waarin zij de hoofdrol heeft gespeeld?’
‘Ach neen, laten wij nu niet over schandaaltjes gaan spreken,’ weerde Doris af. ‘Het is hier veel te prettig om dergelijke onderwerpen aan te roeren. Wij zullen maar niet langer trachten uit te vinden, wie die Cleopatra is,’ voegde zij er lachend bij, ‘misschien is het wel de nieuwe danseres, waar iedereen op het oogenblik den mond vol van heeft.’
‘Miss Dufour bedoelt gij?’, vroeg Betty. ‘Ja, ik heb gehoord dat zij ook tot de genoodigden zou behooren.’
‘Maar deze Cleopatra is niet Miss Dufour,’ merkte Mrs. Blankhurst thans op. ‘Ik hoorde zooeven toevallig eenige heeren tot elkaar zeggen, dat het de Carmen is, die daar door zooveel heeren omringd wordt.’ Allen keken in de richting, die Mrs. Blankhurst aanduidde. Een klein zwart masker bedekte slechts een gering gedeelte van haar gelaat en deed den kleinen mond met de roode lippen en de witte tanden, die bij iederen lach zichtbaar werden, nog bekoorlijker schijnen. In het dikke rond opgemaakte zwarte haar, stak een donker roode roos, terwijl zij een tweede in de hand hield en deze af en toe met een coquet gebaar in den mond stak. Geen wonder was het, dat deze vrouw wier bekoorlijkheden zoo volkomen waren, omringd werd door een groot aantal mannelijke maskers, die elkander verdrongen om met deze Carmen, die eerder een Venus mocht heeten, in een bezwijmelende dans weg te zweven. Ook Cleopatra was omringd door tal van bewonderaars, die elkander een dans met deze schoone trachten af te snoepen.
Op dit oogenblik naderde juist de Romein met statigen tred deze groep en trachtte op zijn beurt een gesprek met de Egyptische vorstin aan te knoopen. Plotseling bukte hij zich en raapte snel een zijden zakdoekje op,, dat aan de voeten der schoone vrouw
| |
| |
lag en blijkbaar aan haar vingers was ontglipt. Met een sierlijke buiging het haar overhandigend, sprak hij:
‘Antonius brengt U zijn groet, schoone vorstin van den Nijl. Moge de redding van dit trophee hem Uw welgezindheid doen verwerven.’
‘Ik dank U, edele Romein,’ antwoordde zij schertsend, ‘Uw schoone daad zal niet vergeefsch geweest zijn.’
De Romein boog, doch op dit oogenblik tikte een als Madame de Pompadeur gekleede dame hem met haar waaier op den schouder.
‘Hoe, Antonius, wordt gij mij ontrouw!’, klonk het op gemaakt ernstigen toon.
‘Ik vraag vergeving, Madame,’ antwoordde de Romein, ingaande op haar ernstigen toon, ‘doch ik meende in deze dame een van mijn vroegere kennissen te herkennen. Stel U evenwel gerust, dat verleden ligt voldoende jaren achter mij. Is het niet grappig, geachte maskers, dat Cleopatra en Madame de Pompadour ten slotte elkander nog Antonius zouden gaan betwisten?’
De omstanders, die tevoren al hun aandacht aan de vorstin hadden gewijd, hadden zich allen naar Madame de Pompadour en den Romein gekeerd om dit geestige intermezzo te volgen. Van deze gelegenheid maakte Cleopatra gebruik om het briefje te openen, dat de Romein haar gelijktijdig met den zakdoek in de hand had gedrukt. Het bevatte slechts het woord ‘Sheik’ en nadat zij het had gelezen, verborg zij het haastig tusschen haar kleeren. Nog voordat de woordenwisseling tusschen Antonius en de Fransche hofdame was afgeloopen, wist zij ongemerkt uit den kring te verdwijnen. Langzaam wandelde zij voort in de richting, waarin zij den Arabischen hoofdman had zien verdwijnen. Het was echter niet gemakkelijk tusschen de menigte den gewenschten persoon te bereiken, want de schoone Cleopatra werd voortdurend staande gehouden door mannelijke maskers, die haar aanspraken of ten dans vroegen. Eindelijk gelukte het haar evenwel den sheik te bereiken. Deze stond tegen een pilaar
| |
| |
geleund en sloeg met over elkaar gekruiste armen het levendige gewoel gade. Toen de schoone Cleopatra hem passeerde en hem van achter haar dichten sluier op opvallende wijze aanzag, kwam er leven in zijn als uit steen gehouwen gestalte. Hij staarde de fraaie verschijning met onafgewenden blik na en zag, hoe zij nog eenmaal het hoofd omwendde.
‘Merkwaardig,’ mompelde hij, ‘zij is even schoon.’
De Egyptische vorstin had zich omgewend en naderde thans weer de plaats, waar hij stond.
‘Zooveel bevalligheid,’ vervolgde hij zijn alleenspraak. ‘Zij heeft bepaald een verkeerde voor, doch wat hindert dat. Is een bal-masqué niet juist de plaats voor vergissingen, al of niet opzettelijk? Mijn hemel, welk een gratie! Als de ware Nijlvorstin er zoo heeft uitgezien, dan kan ik mij voorstellen, dat die arme Antonius razend verliefd op haar is geworden. Wat ziet zij mij toch aan! Wie zou zij zijn? Waar heb ik die gestalte toch meer gezien?’ Cleopatra had hem bereikt en zag hem ook thans weer onafgebroken aan. Hij verloor zijn kalmte. Mocht hij deze gelegenheid voorbij laten gaan? Daar naderden reeds eenige andere maskers, die haar stellig niet zouden loslaten, indien zij haar in het oog kregen. Nog weifelde hij en keek besluiteloos naar de zich langzaam verwijderende gestalte. Doch wat was dat? Wat lag daar op den grond. Hij bukte zich en raapte een dun zijden zakdoekje op. Het moest van haar zijn, want zooeven lag het daar nog niet. Zij had het laten vallen. Opzettelijk! Dat vermoedde hij direct.
Dat was een teeken voor hem: zij wenschte in kennis met hem te komen! Hoe het ook zij, wie deze schoone vrouw ook mocht zijn, hij zou wel heel dom zijn, indien hij aan haar wenk geen gehoor gaf. Haastig snelde hij haar achterna en bereikte haar juist op het oogenblik, dat een der maskers zich tot haar wilde wenden. Hij was hem evenwel voor en bood haar buigend het doekje aan.
‘Mevrouw, mag ik U dit teruggeven? Het viel zooeven op den grond, zonder dat U het bemerkte.’
| |
| |
‘O, dank U. U is wel goed.’ Haar stem klonk dof achter het masker, maar de zilveren lach, die haar woorden vergezelde, drong hem door merg en been. Die lach.... het was hem of hij hem vroeger, lang geleden, reeds gehoord had.
‘Noem het geen goedheid, mevrouw. Is een sheik niet verplicht zijn schoone koningin te dienen?’, sprak hij vleiend.
‘Ha, gij legt zeer verdienstelijk een verband tusschen onze maskers,’ lachte zij.
‘Ik zegen de gedachte, die mij dit masker deed kiezen,’ riep hij vol vuur. ‘Het zij mij veroorloofd, mij in nederige hulde aan Uw voeten te werpen, schoone Cleopatra.’
De andere maskers hadden zich verwijderd. Zij stonden thans alleen in een afgelegen hoek van de zaal. Hij liet zich op een knie vallen en drukte haar hand aan zijn lippen. De Egyptische trok ietwat bruusk haar hand terug en hij vreesde reeds, dat hij te ver was gegaan, doch toen hij haar even daarna half onderdrukt hoorde lachen, begreep hij, dat hij zich vergist had. Dit gaf hem den moed onbeschroomd voort te gaan.
‘O, schoone Cleopatra, zou een nederige sheik Uw heerlijke gestalte mogen omvatten?’
‘Wat bedoelt gij?’, mompelde zij, zich eenigszins terugtrekkend.
‘Een dans, schoonste aller vrouwen. Weiger Uw nederigste aller vasallen den dans niet, dien gij den vreemdeling Antonius niet hebt onthouden.’
‘Gij vergist U, waarde sheik. Antonius heeft mij tot nu toe schromelijk verwaarloosd.’
‘Aha, is hij U ontrouw geworden?’ spotte de sheik.
‘Hij scheen althans zooeven Madame de Pompadour boven mij te stellen.’
‘De ondankbare! Hoe kan hij zijne geliefde zoo vergeten. Gij, die zoo schoon zijt....’
Cleopatra hief de handen op.
‘Gij vleit mij, Sheik,’ weerde zij af.
‘Vleien!’, riep hij uit. ‘O schoone Cleopatra, hoe kunt gij zoo iets van mij denken. Ziet gij dan níet,
| |
| |
dat het hart van den Sheik slechts voor U klopt? Voelt gij dan niet dat hij slechts één wensch heeft: U te behagen? O, mocht hij slechts eenmaal Uw bekoorlijke lippen met de zijne mogen beroeren...’
Haar zilveren lach brak zijn woorden af.
‘Welk een poëtische geest schuilt er achter het sombere uiterlijk van den eenvoudigen sheik,’ spotte zij. ‘Kom laten wij dezen dans maken of waren Uw woorden slechts ijdele klanken?’
‘Gun mij één blik op Uw schoon gelaat’ smeekte hij fluisterend, terwijl hij vergeefs trachtte iets van de gelaatstrekken der schoone vrouw achter den sluier en het masker te ontdekken. Aarzelend greep zij naar den sluier en het scheen, dat zij dezen wilde terugslaan, doch hoofdschuddend trok zij haar hand weer terug.
‘Neen, nu niet,’ mompelde zij. ‘Bovendien, wie zegt U, dat mijn gelaat schoon is?’
‘Mijn gevoel zegt het mij,’ voerde hij enthousiast aan. ‘Een vrouw met zulke schoone vormen als gij, moet ook een schoon gelaat hebben.’
‘Aha, Uw gevoel... Uw poëtisch gevoel.’ De schalksche klank in haar stem deed hem het bloed naar het hoofd stijgen. Met de grootste moeite kon hij zich slechts weerhouden, zelf den sluier weg te rukken en in haar onbedekt gelaat te kijken.
‘Gij zijt aanbiddelijk,’ bracht hij zacht uit, terwijl hij haar zijn arm aanbood. ‘Kijk, Antonius schijnt U geheel en al vergeten te hebben. Daar loopt hij met Carmen te coquetteeren.’
‘Het schijnt mij iemand, die van variatie houdt,’ antwoordde zij zonder eenige verstoordheid in haar stem. ‘Laat hem overigens zijn gang gaan. Ik ken hem niet en heb thans zelf een aangenaam geleide.’
‘O, hoe dank ik U voor deze woorden.’ Hij drukte haar slanke arm tegen zich aan. ‘Doch is het waar? Weet gij niet, wie deze Antonius is? Zijt gij dan niet tezamen gekomen?’
‘O, nu begrijp ik U,’ riep zij vroolijk uit. ‘Gij dacht, dat wij een bij elkander behoorend paar vormden?’ Zij lachte helder. ‘Neen, waarde Sheik,
| |
| |
nu vergist gij U toch. Cleopatra heeft haar vrijheid veel te lief.’
‘Ook als een Sheik haar zou trachten te vangen?’
‘Misschien,’ klonk het zacht, doch uit de wijze, waarop zij bij het uitspreken van dit woord tegen hem aanleunde, meende hij een stille aanmoediging te mogen afleiden. Zij mengden zich thans tusschen de dansenden, doch van dansen kon niet veel komen. De stemming der aanwezigen was thans zeer uitgelaten en telkens weer zweefden serpentines door de lucht. Groote drommen hossende en springende maskers doorkruisten de zaal en sleepten in hun niet te stuiten loop, alle dansenden mede. Ook de sheik en zijn dame waren genoodzaakt met den stroom mede te gaan, en het scheelde weinig of hij was in het gedrang van zijn dame gescheiden. Hij hield haar middel evenwel stevig omvat en drukte haar vast tegen zich aan. Met innige voldoening bemerkte hij, dat zij zich niet hiertegen verzette. Door de voortdurende botsingen met andere opgewonden rondspringende maskers werd zij telkens weer tegen hem aangeduwd en voelde hij haar zachte vormen tegen zich aandrukken. Zij hing als het ware in zijn arm en in een plotselinge opwelling drukte hij zijn vingers diep in haar zijde. Zij steunde zacht, doch hij hoorde het niet. Het verlangen ook zijn vrijzijnden arm om haar heen te slaan, beheerschte iedere andere gedachte in hem. Op dit oogenblik geraakten zij echter plotseling uit het gedrang en stonden zij alleen.
‘Hè, dat was een benauwend oogenblik,’ merkte Cleopatra op, zich losmakend uit zijn omarming.
‘Het was echter onvergetelijk, liefste Cleopatra,’ fluisterde hij. Zij scheen zijn woorden niet te hooren.
‘Ik ben wat vermoeid,’ vervolgde zij, ‘laten wij wat gaan rusten.’
‘Zullen wij ons in den tuin begeven?’ stelde hij voor. ‘Het is daar zoo fantastisch. Heeft U het reeds gezien?’
‘Weer poëtisch,’ plaagde zij. ‘Neen, laten wij niet in den tuin gaan zitten. Ik ben altijd erg bevreesd voor een te groote overgang van temperatuur.
| |
| |
Wij kunnen beter een rustig plaatsje zoeken in een der zijvertrekken.’
Zij trok hem mede naar een der aangrenzende zalen. Hier verspreidden de van roode kappen voorziene lampjes een schemerachtig licht, hetwelk bij het binnentreden uit de helverlichte zaal nog zwakker scheen. Tusschen het overal geplaatste groen stonden ronde met kussens belegde banken, waarboven groote palmen hun gebladerte uitspreidden. Van achter de met dikke kleeden behangen deuren drong het gejoel der feestvierenden slechts zwak tot hen door. Hoewel dit niet zoo gemakkelijk was, had de sheik spoedig vastgesteld, dat het geheele vertrek ledig was. Zij waren de eenige personen, die er zich thans bevonden. Zijn hart klopte onstuimig. Was zij het zelf niet, die dit stille verlaten plekje had uitgekozen?
‘Laten wij ons daar nederzetten,’ stelde Cleopatra voor op de meest verborgen bank wijzend. ‘Is dat geen idyllisch plekje?’
‘Twee geliefden zouden het zich niet beter kunnen wenschen.’
‘Ta ta, mijn waarde sheik, ik verzoek U den eerbied voor Uw vorstin niet uit het oog te verliezen,’ schertste zij, hem met haar waaier op den schouder tikkend. ‘Tot straf moest ik U verbieden naast mij te gaan zitten, doch ik ben vanavond vergevensgezind. Dat is Uw geluk.’
‘Mijn geluk is nog veel grooter,’ antwoordde hij hoffelijk terwijl hij naast haar plaats nam. ‘Alles schijnt mij vanavond welgezind te zijn. Is het niet reeds een voorrecht op zichzelf U te mogen ontmoeten? En is het niet een nog veel grooter geluk, hier op deze plaats aan Uw zijde te mogen zitten? Zeg mij, schoone Cleopatra, dwaal ik, indien ik daaruit meen te mogen afleiden, dat ik U niet geheel onverschillig ben?’
Zij antwoordde niet en speelde met afgewend gelaat met haar waaier. Zijn blik viel op haar marmerblanken hals. Langzaam sloeg hij den arm om haar slanke leest, hij boog zich reeds voorover om zijn gelaat in haar lokkenden hals te verbergen, toen
| |
| |
eenig gerucht achter hen, hem in zijn voornemen stoorde. Omkijkend bemerkte hij, dat twee andere maskers het vertrek binnentraden; het waren Carmen en de Romein. Op luidruchtige wijze onderhielden zij zich met elkander; haar luide lach klonk hem als een hatelijk gehoon over de plotselinge afbreking van hun idyllisch samenzijn in de ooren. Op dit oogenblik scheen de Romein de aanwezigheid der anderen te bemerken. Een zachte opmerking tegen Carmen, vergezeld van een hoofdbeweging in de richting van het paar, deed hun luidruchtigheid plotseling verstommen en zacht sprekend zetten zij zich op een der banken neder.
‘Zullen wij hier wel blijven zitten?’, vroeg de sheik zacht.
‘Waarom niet?’ antwoordde zij eveneens op gedempten toon, zoodat hij haar nauwelijks achter haar sluier kon verstaan. ‘Zij zitten ver genoeg van ons verwijderd. Hun onderhoud zal wel niet voor andere ooren bestemd zijn.’
‘Maar wat ik te zeggen heb ook niet, aanbiddelijke Cleopatra. Ik bemin U.... mijn hart dreigt te bersten van liefde voor U....’
‘En U kent mijn gelaat niet eens, hoe kunt gij mij dan liefhebben?’
‘Toon mij dan slechts even Uw gelaat. O, laat mij U toch even in de oogen zien!’
Zijn arm lag nog steeds om haar middel en hij trachtte haar naar zich toe te trekken. Zij maakte zich van hem los.
‘Wacht even,’ sprak zij kortaf, waarop zij zich afwendde. Hij zag hoe zij met haar sluier bezig was, doch toen zij zich weer tot hem keerde, hing deze nog steeds voor haar gelaat.
‘Ik heb mijn masker afgenomen, tracht nu met Uw oogen mijn sluier te doorboren,’ spotte zij. Hij boog zich naar haar toe, doch moest tot zijn teleurstelling erkennen, dat het hem niet mogelijk was, iets van haar gelaat te onderscheiden. Het masker had zij weliswaar afgenomen, maar het gedeelte van haar sluier, dat eerst achter had gehangen, had zij thans naar voren geslagen en de sluier was hier- | |
| |
door, mede door de slechte verlichting, een voldoende bescherming tegen zijn scherp spiedende blikken.
‘Gij speelt met mij, Cleopatra,’ mompelde hij teleurgesteld.
‘Weet gij dan niet dat geen man ongestraft het gelaat van Cleopatra mag aanschouwen?’
‘Welaan, ik riskeer de straf, al zou ik den sluier met eigen handen moeten wegrukken.’ Hij maakte een beweging, alsof hij de daad bij het woord wilde voegen, doch zij was hem te vlug af en week haastig een weinig terug.
‘Voorzichtig, Sheik. Met geweld moet gij niet tegen Cleopatra beginnen.’
Hoewel zij voortdurend op ietwat doffen toon had gesproken, bemerkte hij thans duidelijk eenigen ernst in haar stem. Op dit oogenblik werd wederom de deur geopend en trad Madame de Pompadour aan den arm van een rijzigen Kozak binnen.
‘Men schijnt het er op voorzien te hebben ons onderhoud te storen,’ merkte de sheik wrevelig op.
‘Hoe egoïstisch zijt gij om deze zaal geheel voor U alleen te willen hebben. Is hier niet plaats genoeg voor anderen,’ spotte Cleopatra, weer wat dichter naar hem toeschikkend.
‘Geheel alleen voor mij! Wat voor bekoring zou deze plaats op mij uitoefenen, indien gij die niet met Uw goddelijke aanwezigheid vereerde.’
Langzaam gleed zijn hand naar haar sluier. Hij moest in haar gelaat zien. Hij wilde haar zachte lippen met kussen bedekken. Zij zaten geheel voor het oog der anderen verborgen; niemand zou hen kunnen gadeslaan. En zij, zij zou hem niet weerstreven, dat bemerkte hij uit haar geheele houding. Zij speelde wat met hem om zijn passie voor haar tot het hoogtepunt te drijven. Zij was geraffineerd, dat moest hij erkennen, doch hij hield van dergelijke temperamentvolle vrouwen. Reeds had hij een tip van den sluier in de hand, toen zij kalm haar blanke hand op de zijne legde.
‘Gij vergeet mijn waarschuwing weer, Sheik. Wees niet onverstandig en wacht tot Cleopatra U biedt, wat gij thans tracht te rooven.’ Hij liet de
| |
| |
sluier los en boog het hoofd. Hij vreesde haar te zullen vertoornen, indien hij zijn wil doordreef en schikte zich noodgedwongen in zijn lot. Op zachten toon vervolgden zij hun gesprek, dat zijnerzijds een aaneenschakeling van vleiende complimenten en gewaagde toespelingen bevatte. Zij scheen het er echter op gezet te hebben hem tot het uiterste te brengen. Inmiddels waren twee domino's het vertrek binnengetreden en hadden op eenigen afstand plaats genomen. Van hun plaats af konden zij het paar niet zien. Hun gesprek scheen nogal zwaar te zijn, want zij onderhielden zich druk op fluisterenden toon met elkaar. Een als Napoleon gekleed masker passeerde Cleopatra en haar metgezel en verdween achter een groep dichte palmen. De sheik had zijn arm weer om het middel van Cleopatra geslagen en deed wanhopige pogingen om haar tot overgave te bewegen. Juist op een oogenblik, dat hij haar wat dichter naar zich toetrok en haar op zachten toon zijn verliefde woorden toefluisterde, passeerde de Kozak met Madame de Pompadour. De Kozak, die in het voorbijgaan een blik op het tweetal wierp, stond plotseling stil en maakte een bruuske beweging, doch zijn gezellin legde onmiddellijk haar hand op zijn arm en zeide eenige woorden tegen hem in een vreemde taal, waarop het tweetal zijn weg vervolgde.
‘Wat moet dat heerschap?’, riep de sheik, die zich had opgericht, halfluid uit. ‘Kent gij hem misschien?’ Zijn stem klonk wrevelig en hij zag er uit, alsof hij den Kozak achterna wilde snellen.
‘Cleopatra heeft geen bekende onder Kozakken,’ antwoordde zij minachtend. Indien hij echter de handbeweging had gezien, die zij tegen den Kozak had gemaakt, dan zou hij wellicht niet ten onrechte aan haar woorden getwijfeld hebben.
‘Wat zeide die dame tegen hem? Verstond gij het wellicht?’
‘Het was een vreemde taal, die ik niet ken.... Spaansch, geloof ik. Waar maakt gij U echter zoo boos over?’, kalmeerde zij. ‘Cleopatra is niet gewend, dat men zich in haar tegenwoordigheid vergeet,’ voegde zij er berispend aan toe.
| |
| |
‘Vergeef mij, schoonste aller vrouwen, ik beken volmondig mijn gebrek aan zelfbeheersching, maar gij brengt mij tot het uiterste, schoone verleidster. Terg mij nu niet langer. Moet ik dan steeds weer herhalen, dat ik U aanbid? Stel mij niet langer op de proef... toon mij Uw gelaat.’
‘Gij wilt dus mijn gelaat zien?’ klonk het thans helder, zoodat het door het geheele vertrek hoorbaar was. Zij wachtte even en keek naar den sheik, die haar als versteend aanstaarde.
‘Welnu.... hier is het!’
Zij rukte den sluier weg en het schoone, door emotie gekleurde gelaat van Dolly staarde hem met fonkelende oogen aan. Perrin - want die was het - wankelde achteruit, doch op hetzelfde oogenblik gevoelde hij, hoe iemand hem van achteren aangreep, zijn polsen bij elkaar wrong en de stalen boeien er om liet knippen. Een onbeschrijflijke verwarring volgde op dit korte incident. De Romein liet zijn dame in den steek en snelde naar Miss Forest, die thans wankelend op haar plaats stond.
‘Het was teveel van mijn krachten gevergd,’ fluisterde zij hem vermoeid toe.
‘Moed houden, gij hebt Uw taak uitstekend verricht.’
Van achter de bank trad de als Napoleon gekleede persoon tevoorschijn en liep met uitgestrekte hand op Dolly toe.
‘Mijn compliment, Miss Forest.’ De jonge vrouw drukte zwakjes de hand van den krijgsman en den Kozak bemerkend, die met de andere aanwezigen thans naderbijtrad, keek zij dezen als om hulp smeekend aan. Haastig snelde hij toe en zijn arm om haar heen slaande drukte hij haar beschermend tegen zich aan.
‘Wat duivel, heeft dit alles te beteekenen, wat is dat voor een misplaatste grap!’, bulderde nu de geboeide sheik.
‘Mijn hemel, wat haalt men hier uit?’, klonk de welluidende stem van Carmen, doch er lag een scherpe onrustige klank in.
‘Het wil mij tenminste voorkomen, dat dit toch
| |
| |
wel wat te ver gaat voor een bal-masquégrap.’
Op dit oogenblik klonk een gillende kreet van de lippen van Carmen. De handen in afgrijzen uitgestrekt naar Dolly, stortte zij bewusteloos neer. Eenige der aanwezige heeren snelden toe en legden haar op een bank.
‘Mijnheer, het lijkt mij, dat gij de aanstoker van deze scène zijt,’ nam de domino, die zooeven reeds had gesproken, op ernstigen toon het woord, zich tot den Romein wendend. ‘Ik verzoek U te willen mededeelen, wat dit alles te beteekenen heeft en hoe deze dame - hij wees op Dolly - die door de politie gezocht wordt....’
‘U bedoelt: die eigenlijk dood is,’ viel de Romein hem ijskoud in de rede. ‘Ik zal U de gevorderde opheldering niet weigeren, Mr. Wright. Mr. Perrin - een hoofdbeweging duidde den sheik aan - wordt gearresteerd wegens medeplichtigheid aan den moord op de kamenier van Miss Forest.’
‘Wel nu nog mooier,’ schaterde Perrin, die inmiddels zijn koelbloedigheid had herkregen.
‘En van het berooven der persoonlijke vrijheid van Miss Forest zelf,’ vervolgde de Romein.
‘Heeft U misschien nog meer van dergelijke interessante nieuwtjes?’
‘Dat is voorloopig voldoende,’ was het kalme antwoord.
‘Gij zult mij verplichten mij er van op de hoogte te brengen, met wien ik eigenlijk te doen heb,’ sarde Perrin.
‘Ook zonder verplichting, Mr. Perrin. Ik ben Jack Winter.’
‘Dan ontzeg ik U het recht mij te arresteeren.’
‘Dit zal U wel voldoende zijn, denk ik,’ antwoordde Jack hem zijn penning toonend. ‘Bovendien zijt gij niet door mij, doch door Mr. Sullivan, den chef der detectivencentrale gearresteerd.’
Met een handbeweging duidde hij den Napoleon aan, die een korte sarcastische buiging voor zijn slachtoffer maakte. Het gesprek werd hier onderbroken, doordat Vera zich weer bij hen voegde.
‘Ben je het werkelijk, Dolly,’ vroeg zij met haar
| |
| |
liefste stem, terwijl zij met uitgestrekte armen op de jonge vrouw toetrad. Op haar thans ontbloote gelaat lag een lieve vreugdevolle uitdrukking. ‘Welk een geluk, je weer zoo plotseling uit den doode herrezen voor mij te zien!’ Dolly keerde haar evenwel den rug toe, en bleef fluisterend doorpraten met den Kozak, die, nu hij zijn masker had afgenomen, niemand anders dan Harrison bleek te zijn. Madame de Pompadour had zich ontpopt in Gladys, Jack's echtgenoote, terwijl de tweede domino de jonge Clarcke bleek te zijn.
‘Doe geen vergeefsche moeite, Miss Dufour,’ trad Jack tusschenbeide, ‘Miss Forest is volkomen van Uw intriges op de hoogte.’ Vera richtte haar slanke gestalte hoog op en wierp het hoofd in den nek. Zooals zij daar stond, de fonkelende zwarte oogen op den detective gericht, de wangen gloeiend van toorn, zag zij er indrukwekkend schoon uit, doch het was geen lieflijke schoonheid. Haar aanblik wekte geen zachte gevoelens, er sprak geen teederheid uit, doch werkte prikkelend, opbruisend.
‘Wie geeft U het recht, mij op een dergelijke wijze te beleedigen, Mr. Winter?’, siste zij. Op den detective hadden haar vertoornde blikken echter weinig invloed. Met een onverschillig gelaat de schouders ophalend, antwoordde hij op ijskouden toon:
‘Uw vraag ís geen vraag, Miss Dufour. Ik zal dan ook niet de moeite nemen daar thans op te antwoorden. Gij zult wel zoo goed willen zijn, hier nog even te blijven.’ Zich daarop tot Perrin wendend, die hem met onheilspellende blikken gadesloeg, zeide hij:
‘Tracht niet langer te veinzen, Mr. Perrin. Uw spel is uit.’
‘Ha ha,’ lachte Perrin schamper, ‘bewijs mij iets als gij kunt.’
‘Staat hier niet het levende bewijs voor U?’ antwoordde Jack op Dolly wijzend.
‘Ah, men hecht dus geloof aan de praatjes van deze moordenares?’
Dolly werd doodsbleek bij deze woorden en wankelde achteruit.
| |
| |
‘Ha! Ziet hoe zij verbleekt! Laat zij het ontkennen als zij kan.’
Hij keek de jonge vrouw strak aan. Op dit oogenblik schoot Harrison, die zich niet langer kon bedwingen, vooruit en zou zich op Perrin geworpen hebben, indien Jack hem niet had weerhouden.
‘Kalm, Mr. Harrison. Beheersch U. Zoudt gij U aan een weerlooze willen vergrijpen, al is hij ook eerloos?’ Harrison boog het hoofd.
‘Het zij zoo,’ mompelde hij, ‘doch hij verdiende, dat ik hem de hersens insloeg.’
‘Zie mij aan, Perrin!’, klonk thans Jacks stem op gebiedenden toon, ‘en waag het niet Uw blikken nogmaals in de richting van Miss Forest te werpen. Ik weet, wat gij daarmede voorhebt.’
Het was hem duidelijk, dat Perrin trachtte Dolly weder onder hypnose te brengen.
Perrin wierp een gemeenen blik op den detective, die hem zoo in zijn plannen dwarsboomde.
‘Hebt gij soms nog meer van die mooie bewijzen?’, smaalde hij.
‘Die zult gij wel voor het gerecht hooren. Zij zijn voldoende om U den lust tot verder spotten te benemen.’
‘Gelukkig dat de rechters verstandiger zijn dan gij!’
Jack haalde de schouders op.
‘Ik wil U alleen even deze verklaring laten zien,’ zeide hij, een papier te voorschijn halend en het den gevangene voor den neus houdend. Perrin sloeg er een onverschilligen blik op, doch nauwelijks had hij dit gedaan, of zijn oogen werden onnatuurlijk groot en zijn gelaat toonde duidelijk de hevigste ontsteltenis.
‘Wat... wat is dat?’, stamelde hij.
‘Een bewijs,’ antwoordde Jack kalm.
‘Maar.....’
‘Ja, zeg het maar gerust. Dat is een schriftelijke bekentenis van Miss Dufour's kamenier. Zie maar goed wat hier staat.’ Hij wees met zijn vinger een bepaald gedeelte aan en las hardop:
‘Nadat Mr. Perrin mij alle aan deze daad ver- | |
| |
bonden voordeelen had verklaard, besloot ik aan zijn verlangen gehoor te geven. De wijze, waarop de moord zou moeten geschieden, was nauwkeurig door hem aangegeven.....’
Het dwarrelde Perrin voor de oogen.
‘De laaghartige!’, brulde hij eensklaps, ‘Verraden! .....’ Toen hield hij opeens op, bemerkend welk een domheid hij beging.
‘Gij hebt het gehoord, heeren? Onthoudt het goed,’ merkte Jack op. ‘Het zou noodig kunnen zijn, dat gij deze woorden voor het gerecht zoudt moeten herhalen.’
‘Wat heeft mijn kamenier met dit alles te maken?’, vroeg Vera thans uit de hoogte. Jack deed, alsof hij niets hoorde, doch toen Vera haar vraag herhaalde, antwoordde hij:
‘Pardon, Mevrouw, ik wist niet, dat U zich verwaardigde tot mij te spreken. Overigens hoop ik voor U, dat Uw vraag thans wel een vraag is. Uw kamenier is de moordenares.’
‘En wilt U beweren, dat ik medeplichtig ben?’ Haar stem klonk scherp en snijdend.
‘Ik kan mij niet herinneren mij in dien geest uitgelaten te hebben. Ik zeide alleen, dat ik voor U hoopte, dat Uw onwetendheid niet gesimuleerd was.’
‘Dat komt op het zelfde neer. Ik zal een klacht tegen U indienen wegens laster.’
‘En ik zal niet beproeven U te weerhouden.’
Sullivan had zich inmiddels van de groep verwijderd en tikte thans op een eigenaardige wijze op een tot nu toe gesloten deur. Deze werd opengedaan en een drietal politiemannen trad het vertrek binnen. Op een kort bevel grepen zij Perrin aan en voerden hem weg. De heeren trokken eenige stoelen bij en het gezelschap zette zich neer. Vera toonde niet de minste verlegenheid. Zij zat tusschen Clarcke en Wright en keek vrijmoedig het gezelschap rond. Als haar oogen die van Dolly ontmoetten, namen zij een verwijtende uitdrukking aan en eenmaal haalde zij lichtelijk de schouders op. Toen allen gezeten waren, was Harrison de eerste, die het stilzwijgen verbrak. Zich tot Jack wendend, vroeg hij:
| |
| |
‘Zouden wij nu van U mogen vernemen, hoe U dit moeilijke probleem hebt opgelost?’ Jack knikte.
‘Zeker wil ik dat wel mededeelen. Ik had U toch willen verzoeken nog even na te blijven. Er zijn nog eenige kleinigheden onder andere met Miss Dufour - hij wierp de jonge vrouw een veelbeteekenenden blik toe - recht te zetten.’ Vera trok verachtelijk den neus op, doch zeide niets.
‘U noemde zooeven dit geval een moeilijk probleem, Mr. Harrison, ik moet echter zeggen, dat het eigenlijk niets te beteekenen had.’
Harrison trok een ongeloovig gezicht.
‘Is dat niet wat overdreven?’, vroeg hij.
‘Neen, toch niet. Als gij mijn verhaal gehoord hebt, zult gij het mij moeten toegeven. Zooals gij U zult herinneren, kwaamt gij reeds op den avond na den moord bij mij. De beweegredenen, die U daartoe leidden, behoef ik hier niet te verzwijgen. Gij interesseerde U in hooge mate voor Miss Forest - hier wierp hij terloops een blik op Vera - en verzocht mij al het mogelijke te willen doen, om haar onschuld te bewijzen.....’
‘Aan welk verzoek gij op schitterende wijze hebt voldaan!’, riep Harrison enthousiast uit. Jack maakte een afwerende beweging.
‘Gij verteldet mij de wijze, waarop gij met haar in kennis waart geraakt, hoe gij meendet haar gunst ja, wellicht meer te hebben verworven en hoe plotseling, zonder eenige verklaarbare reden, deze stemming was omgedraaid. Kortom U verhaalde mij alles tot in de kleinste bijzonderheden. Uw verhaal interesseerde mij en wel om deze reden, dat IK MIJ TOEN REEDS MET MISS FOREST BEZIG HIELD.
‘Naar aanleiding van het moordgeval?’, vroeg Dolly.
‘Reeds daarvoor had ik om bepaalde redenen mijn aandacht op U gevestigd.’
‘Wilt U ons niet vertellen, wat die redenen zijn?’, drong Dolly aan.
Jack aarzelde even en schudde toen het hoofd.
‘Nu nog niet. De conclusie, die ik uit ons onderhoud trok, was, dat hier meer achter school dan men
| |
| |
oogenschijnlijk zou vermoeden. Ik wist, dat Miss Forest en Mr. Wright elkander om zekere redenen vermeden en juist door zijn tusschenkomst hernieuwde U de kennismaking met haar. Den daaropvolgenden dag echter weigerde Miss Forest U te ontvangen. Wat kon daarvan de oorzaak zijn? Er was iemand, die U belasterd had en die persoon moest een huisgenoot van Miss Forest zijn, die er belang bij had dat gij van elkander vervreemdet. De verdere feiten toonden aan, dat Mr. Wright alle mogelijke moeite deed U te staven in een minder gunstige opinie, die U door den loop der omstandigheden van Miss Forest had verkregen.’ Een toornige uitroep van Wright deed zich hier hooren, doch Jack sloeg er geen acht op.
‘Was het niet opvallend,’ vervolgde hij kalm, ‘dat gij beiden in dezelfde richting bewerkt werd? Een richting die U beiden steeds verder van elkander voerde. Moest men niet vanzelf tot de conclusie komen, dat hier volgens een vooropgezet plan gewerkt werd?’
‘Welk een levendige fantasie heeft U toch, Mr. Winter,’ spotte Vera, maar niemand sloeg er acht op.
‘Daarop volgde de avond in den schouwburg, waarbij Perrin voor het eerst op den voorgrond trad. De weddenschap en alles wat daarmede in verband staat was natuurlijk tevoren reeds in elkaar gezet. Begrijpt gij welk doel dat had?’ Harrison was echter te zeer verbluft om te antwoorden.
‘Dan zal ik het U zeggen. Men wilde de kloof tusschen U en Miss Forest onoverkomenlijk maken. Dit is tenminste een der redenen. Ook hierbij was Mr. Wright zoo vriendelijk een handje te helpen.’
Harrison balde de vuisten.
‘Noem de andere redenen,’ sprak hij heesch.
‘Zij moesten U in de armen van een andere vrouw voeren.’
‘En hoe goed is dat gelukt!’, riep Vera triomfantelijk uit.
‘O, gij slang,’ siste Dolly en haar mooie groote oogen drukten zooveel haat uit, als Jack nog nimmer
| |
| |
had gezien. Vera lachte hatelijk. Zij richtte zich op en wierp het hoofd achterover.
‘Ha ha, gij denkt, dat een andere vrouw niet zooveel macht over de mannen kan hebben als gij.... Gij dwaas.... ha ha.’ En nogmaals klonk haar hoonend gelach door het vertrek. Harrison was opgesprongen en strekte den arm gebiedend naar haar uit.
‘Zwijg, demonische vrouw. Gevoelt gij dan geen schaamte nu gij U hier ontmaskerd ziet?’ Jack drukte hem op zijn stoel terug.
‘Verspil Uw woorden niet, Mr. Harrison, het is noodelooze moeite bij haar.’
Harrison nam plaats, doch sprong ter zelfder tijd weer op. ‘Wacht eens, Mr. Winter, hier is een duister punt. Ik was het toch zelf, die het besluit nam deze vrouw te vragen?’
‘Zeer juist, doch daarmede voorkwaamt gij de wenschen van Uw tegenstanders. Herinner U maar, dat men U bij de vestiaire opwachtte. Men wist, dat gij daar zoudt komen en....’
‘Ah, ik begrijp het al. Mijn optreden bracht slechts een kleine wijziging ten goede in hun programma. Ben ik dan blind geweest, dat ik dit alles niet reeds veel eerder heb ingezien?’
‘Blind niet, maar gij hebt U te veel laten medevoeren door Uw gevoelens en dacht niet verder na.’
‘Gij waart verliefd op míj,’ spotte Vera. ‘Hoort gij het?’ wendde zij zich tot Dolly, ‘hij was verliefd op míj... op míj.’ Zij boog zich voorover en sloeg met demonische vreugde met de vlakke hand op haar borst. Harrison sloeg zijn arm beschermend om de schouders van Dolly en dwong haar fluisterend tot kalmte.
Gladys deed een ongeduldigen uitroep hooren en keek haar echtgenoot veelbeteekenend aan. Zij vond dat het thans meer dan tijd werd, dat het gezelschap van Vera's aanwezigheid bevrijd werd. Jack echter schudde bijna onmerkbaar het hoofd. Toen de rust weder was teruggekeerd, vervolgde hij:
‘Er waren echter eenige punten in dit voorval, welke mijn opmerkzaamheid trokken. Verschillende
| |
| |
vragen stelde ik mij, waarop ik niet dadelijk het antwoord kon geven. Hoe slaagde Perrin of Devon, zooals hij zich toen noemde, er in Miss Forest te bewegen hem te vergezellen? Kende hij haar reeds? Of - vergeef mij, Miss Forest, op dat oogenblik was ik nog niet zoo ver met mijn onderzoek - of was deze ingetogenheid van Miss Forest tenslotte toch slechts schijn geweest? Wie kon mij hierover inlichten? Ik dacht aan Mary Howard, haar helpster. Zij was wellicht bij het onderhoud tusschen Perrin en haar meesteres aanwezig geweest. Ik bezocht haar dus en vernam toen, dat zij juist op dien avond ongesteld was geweest. Miss Forest was alleen in haar kleedkamer geweest, toen Devon haar opzocht om haar uit te noodigen. Was deze ongesteldheid toevallig of was ook dit een deel van het programma? Op deze vraag kon ik wellicht het antwoord vinden door de oorzaak van haar ongesteldheid vast te stellen. En wat bleek mij toen? De ongesteldheid was ontstaan door het eten van bonbons, die Sarina, de kamenier van Miss Dufour, haar had gegeven! Het was een geluk, dat zij niet alle bonbons had opgegeten, want niet alleen, dat haar ongesteldheid dan wel eens een zeer ernstig karakter had kunnen aannemen, doch in dat geval was het mij niet mogelijk geweest, het bewijs in handen te krijgen, dat zij vergiftigd waren of althans vele daarvan.
‘Hoe slecht van Sarina! Ik wist niet, dat zij zoo laag zou kunnen zijn, iemand te vergiftigen!’, riep Vera uit.
‘Het was een deel van het programma,’ merkte Jack op, ‘het programma, dat door U en anderen was vastgesteld.’
‘Ik heb daar niets van geweten,’ liet Wright zich nu hooren.
‘Ik ook niet,’ voegde Vera er aan toe. ‘U gelooft mij toch zeker wel, Mr. Winter?’
‘Ik herhaal slechts, dat het een deel van het programma was. Of dit deel door Perrin op eigen initiatief was ingevoegd, dan wel dat het reeds bij het begin daarin was vastgelegd, is iets, dat ik niet kan bewijzen. Stelt U dus gerust, Miss Dufour.’
| |
| |
Jack had deze woorden op zijn gewone kalme wijze gesproken, de oogen strak op Vera gevestigd. Hij raadde haar gedachten: zij vreesde, dat Sarina ook haar aandeel in deze zaak had verraden, doch de kamenier had alle schuld van haar meesteres ten stelligste ontkend. Indien het antwoord van Jack haar ook al geruststelde, zij wist zich voldoende te beheerschen om hiervan eenig blijk te geven.
‘Gij beleedigt mij weer, Mr. Winter. Uit Uw woorden blijkt maar al te duidelijk, hoe U er over denkt,’ sprak zij treurig.
‘Daarover zult gij U wel niet erg bekommeren, vermoed ik. Hoe ik erover dènk, zal U wel koud laten, als ik maar niets kan bewìjzen.’
Vera sloeg de oogen niet neer. Zij bleef den detective met droevigen blik aanzien en deze bemerkte, hoe de tranen in haar oogen opwelden.
‘Gij doet mij onrecht, Mr. Winter,’ sprak zij zacht. ‘Ik mag, door mijn liefde gedreven, mij tot laakbare daden hebben laten verleiden, - zij keek hierbij even in de richting van Harrison - en ik ben bereid hiervoor ootmoedig om vergiffenis te smeeken, maar gij denkt al te slecht over mij.’ Haar woorden misten hun uitwerking niet op haar toehoorders, doch Jack, die haar verdorven ziel kende, die wist hoe meesterlijk zij comedie kon spelen, liet zich niet door haar weekheid misleiden. Hij haalde slechts achteloos de schouders op.
‘Spreken wij daar niet verder over,’ zeide hij koel. ‘De hoofdzaak is,’ vervolgde hij zijn toelichtingen, ‘dat ik nu wist, dat Sarina een persoon was, die een voorname rol in deze zaak speelde, iemand met een ruim geweten, die tot een moord in staat zou zijn. Zij hing aan haar meesteres als een hond aan zijn meester. En moest niet de daad begaan zijn door iemand, die in het huis van Miss Forest woonde? Als eenig onverklaarbaar punt bleef nu nog over de plotselinge verdwijning van Miss Forest, maar het spreekt vanzelf, dat ik, eenmaal het komplot doorzien hebbend, ook hier aan een valstrik moest denken. En ziet, ik zeide U zooeven, dat het geval mij zoo gemakkelijk werd gemaakt, want juist
| |
| |
het punt, dat eenige moeilijkheid opleverde, werd opgeheven, doordat Miss Forest zelf mij kwam bezoeken. Van haar kreeg ik de oplossing, van haar vernam ik, dat zij door Perrin onder hypnose was gebracht en weggevoerd, nadat zij eerst haar woning had betreden.’
‘Maar dan bestond toch de mogelijkheid, dat zij zelve, hoewel onder hypnose, de daad beging?’, riep Clarcke, die tot nu toe had gezwegen.
‘Dat zou Miss Forest zelf ook gevreesd hebben, als Perrin niet de fout had begaan, dat tegenover haar te ontkennen.’
‘Maar waarom bemoeide Perrin zich met deze zaak? Waarom ontvoerde hij Miss Forest?’ vroeg Harrison.
‘Vraag dat later maar eens aan Miss Forest zelf, Mr. Harrison,’ antwoordde Jack glimlachend.
‘Welk een schurk is deze Perrin,’ liet de stem van Vera zich hooren. Zij was opgestaan en begaf zich naar Dolly. Voor deze bleef zij stilstaan.
‘Dolly, kunt gij mij ooit vergeven, wat ik je misdaan heb?’, vroeg zij op aandoenlijken toon. Dolly was eveneens opgestaan. Op haar gelaat was koele trots te lezen, in haar oogen lag de onverschillige uitdrukking, die vroeger zoo vaak haar innerlijke gevoelens verraden had. De ander deed nog eenige schreden nader. Zij stond thans vlak voor haar vroegere vriendin. Het bovenlijf had zij wat naar voren gebogen en zij keek met smeekende oogen de ander aan. Haar lippen spraken fluisterende woorden, die de anderen niet verstonden. Langzamerhand ontspanden zich de stroeve trekken op Dolly's gelaat, een lieve glimlach verscheen om haar mond en zij strekte de armen uit. Op dit oogenblik echter trad Jack Winter tusschenbeide.
‘Nu is het genoeg, Miss Dufour,’ viel hij haar koel in de rede. ‘Mag ik de eer hebben U naar de zaal te geleiden. U zult wel naar wat vroolijkheid verlangen.’ Hij bood haar zijn arm, terwijl Harrison op een wenk van den detective Dolly wegleidde. Vera was geheel overbluft door deze plotselinge wending. Werktuigelijk legde zij haar hand op den arm van
| |
| |
den detective en volgde hem. Halverwege stond zij evenwel stil en zich tot hem wendend, vroeg zij met een van woede trillende stem:
‘Wie geeft U het recht U met mijn zaken te bemoeien?’
‘Niemand,’ antwoordde hij kalm, ‘ik neem dat recht.’
‘Neem U liever in acht,’ siste zij, ‘ik laat mij niet straffeloos beleedigen.’
Zij vervolgden hun weg en bij de deur gekomen, opende Jack deze met een hoffelijk gebaar. Reeds wilde zij het vertrek verlaten, toen Jack haar weerhield. De anderen, die hen hadden nagekeken, zagen hoe de detective haar iets toefluisterde, waarop de jonge vrouw een schamper gelach deed weerklinken. Jack haalde evenwel met een kalme beweging iets uit den zak tevoorschijn en toonde het haar. De houding der danseres veranderde thans geheel en al. Zij richtte zich met van woede fonkelende oogen op en stampte met een voet op den grond, terwijl haar lippen zich snel bewogen. Blijkbaar sprak zij in de grootste verbolgenheid tot den detective, die haar met tartende kalmte toeknikte. Zijn uitnoodigend gebaar herhalend, hoorden zij hem zeggen:
‘Hoort, Miss Dufour, men roept daar démasqué. Haast U, gij zult het daarbuiten wel aangenamer vinden dan hier. Vermaak U! Wat bekommert U zich over wat achter U ligt!’ De danseres wierp hem nog een vernietigenden blik toe en verdween toen in het vroolijke gejoel van de feestzaal. Jack staarde haar nog even na en keerde toen naar het gezelschap terug, na de deur weder van binnen gesloten te hebben. Toen hij het gezelschap bereikte, werden de laatste onthullingen reeds druk besproken. Onmiddellijk werd hij met tallooze vragen bestormd.
‘Hoe hebt gij dit alles te weten kunnen komen en bovenal, hoe is het U gelukt Sarina tot een bekentenis te brengen?’, vroeg Dolly, die naast Gladys op de bank had plaats genomen.
‘O, dat was niet zoo moeilijk,’ antwoordde Jack. ‘Toen ik eenmaal had bemerkt, dat Sarina medeplichtige was, lag de gevolgtrekking voor de hand,
| |
| |
dat zij ook de persoon was, die voor den moord in aanmerking kwam. Deze moest gepleegd zijn door iemand, die zich in het huis bevond en van de vier bedienden kwam zij daarvoor het meest in aanmerking. Hoe ik haar tenslotte tot de bekentenis bracht, zou te lang duren om U volledig te vertellen. Ik bezocht haar hedenavond, nadat Miss Dufour reeds naar het bal was vertrokken en deelde haar toen op omzichtige wijze mede, dat Miss Dufour hier als verdacht gearresteerd zou worden. Hoewel haar schuld absoluut onmogelijk was, want zij bevond zich op het tijdstip van den moord bij Mr. Wright, liep Sarina in de val. Zij is met lijf en ziel aan haar meesteres verknocht en smeekte mij haar te redden. Tenslotte ging zij uit wanhoop tot de bekentenis over en was bereid deze op schrift te stellen, indien ik slechts haar meesteres wilde redden.’
‘U heeft mij voor eeuwig tot Uw schuldenaar gemaakt,’ riep Harrison uit, terwijl hij den detective de hand toestak.
‘Wacht liever eerst,’ fluisterde Jack, ‘wij zijn nog niet klaar.’
Harrison keek hem twijfelend aan. Hij begreep de woorden van den detective niet. Deze vervolgde hardop:
‘Ik heb slechts de helft van Uw opdracht opgehelderd, Mr. Harrison.’
‘De moord op Wright,’ mompelde deze met een bang voorgevoel.
‘Juist. U wenschte ook deze zaak tot klaarheid gebracht. Welnu ik ben bereid ook daarvan den sluier op te lichten. Gij hebt destijds van drie mogelijkheden gesproken, waarvan een de juiste was, zooals ik U toen reeds te kennen gaf. Herinnert gij U die drie punten nog?’ Harrison knikte.
‘Het waren de volgende,’ vervolgde Jack.
1e. | Miss Forest zou de schuldige zijn. |
2e. | Mr. Harold Wright medeplichtige. |
3e. | Mr. Dunn was de schuldige. |
Jack zweeg en keek het gezelschap rond. Miss Forest was bleek geworden en trachtte zijn blik te
| |
| |
ontwijken. Wright daarentegen werd vuurrood en sprong uit zijn stoel op.
‘Ik zal het U zeggen, Mr. Winter,’ riep hij uit, ‘het was Dunn!’
Jack zag hem doordringend aan.
‘Mr. Wright, ik heb hedenavond bij mijn onthullingen reeds meerdere malen gelegenheid gehad Uw houding te kwalificeeren. Voeg bij de vele onwaarheden, die U reeds hebt geuit, niet noodeloos een nieuwe.’
‘Hoe moet ik Uw woorden opvatten?’, vroeg Wright uit de hoogte, zijn tegenstander van het hoofd tot de voeten opnemend.
‘Daarover is mijns inziens geen twijfel mogelijk. Ik beweer, dat gij onwaarheid spreekt door Mr. Dunn als schuldige aan te duiden.’
‘Wilt gij bewijzen?’
‘Niet noodig. De echtheid daarvan zou reeds bij voorbaat....’
‘Hoe durft gij aan mijn woorden te twijfelen,’ viel Wright hem in de rede.
‘Ik waag dat,’ antwoordde Jack kalm.
‘Mr. Dunn kan niet de schuldige zijn,’ liet zich thans Dolly hooren, ‘want....’
Jack legde haar met een handbeweging het zwijgen op.
‘Inderdaad, wat Miss Forest zegt, is juist. Hij kan het niet zijn.’
‘En waarom niet?’, hoonde Wright.
‘Omdat ik wéét, dat hij onschuldig is,’ antwoordde Jack.
‘Gij spreekt nog al gedecideerd, Mr. Winter.’
‘Juist... en dat kan... want ík ben Dunn.’
De uitwerking, die zijn woorden op de anderen hadden, is onbeschrijflijk. Talrijke uitroepen klonken door elkaar, doch den meesten indruk maakten zij op Wright en Miss Forest. De eerste zonk geheel verslagen in zijn stoel terug, de ander keek den detective met bewonderende blikken, waarin echter nog tal van andere gevoelens te lezen waren, aan.
‘Terzake, Mr. Winter,’ klonk thans Harrison's
| |
| |
stem eenigszins ruw, ‘wie is dan wel de schuldige?’ Jack stond op en wendde zich langzaam naar Miss Forest. De hand naar haar uitstrekkend, antwoordde hij: ‘Daar zit zij.’ Dolly zonk snikkend op haar plaats terug. Harrison sprong op haar toe en schreeuwde, haar heen en weer schuddend:
‘Zeg, dat het niet waar is! Zeg dat het niet waar is! Hij dwaalt, nietwaar?’ Dolly keek hem met haar mooie door tranen verduisterde oogen vol wanhoop aan en schudde toen het hoofd.
‘Ik kan niet... o, alles is tegen mij!’ Zij viel snikkend tegen Gladys aan, die haar armen beschermend om haar heensloeg. Jack had oogenschijnlijk onbewogen voor zich uit gestaard, doch in werkelijkheid had hij geen oog van Wright afgewend. De trek van voldoening, die even over diens gelaat was gevlogen, was hem niet ontgaan. Thans boog hij zich tot Harrison over en fluisterde hem iets in, waarop deze gelaten naar zijn plaats terugkeerde, waar hij als een gebroken man in elkaar zakte.
‘Misschien kunnen mijn verdere ophelderingen nog eenige ontspanning brengen,’ nam Jack weder het woord. ‘Ik verzoek U daarom allen Uw kalmte te willen bewaren. De toestand ziet er soms hopeloozer uit dan hij inderdaad is.’ Dolly richtte het hoofd op en keek den detective doordringend aan.
‘Toen ik destijds als dokter Dunn het feest van Mr. Wright bezocht,’ begon deze, ‘deed ik dit om een bijzondere reden. Miss Edith, de nicht van Mr. Wright, had mij namelijk te voren opgedragen, te onderzoeken, wie de persoon was, die haar naar het leven stond. Reeds eenige malen was zij op wonderbaarlijke wijze aan den dood ontsnapt. Eenmaal had men vergif in de melk gedaan, die zij 's-morgens placht te drinken, doch deze aanslag mislukte, doordat zij haar kat ervan had laten drinken. Het beest was op slag dood! Volgens mijn gewoonte verzamelde ik alle mogelijke inlichtingen, over de persoon, die mijn hulp inriep en het bleek mij toen, dat zij in het geheel niet de nicht van Mr. Wright was! Ik kon haar verleden geheel ontsluieren. Ik wist, dat zij een vriendin van Miss Forest was en ik moest haar
| |
| |
in het verleden van die danseres ook terug kunnen vinden. Ik begon dus met het verleden van Miss Forest na te gaan, overtuigd zijnde, dat ik daardoor ook het pad van Miss Edith zou kruisen. En inderdaad; ik kon vaststellen, dat Miss Forest gedurende eenigen tijd een jonge vrouw had verpleegd, die met een klein jongetje in het zelfde huis haar kamers had. Deze verpleging op zich zelf toonde mij een edelen trek in Miss Forest's karakter, want zij was daardoor verplicht geweest haar eigen loopbaan, die toen juist naar boven begon te leiden, in gevaar te brengen. Van de pensionhoudster kreeg ik waardevolle inlichtingen. Het bleek mij, dat Edith in een geheel andere verhouding stond tot Wright als zij het voor het oog der wereld liet blijken. Zij heette toen nog anders - de naam doet niets ter zake - doch zeker is het, dat zij de nicht van Mr. Wright, die destijds met de dochter van zijn machtigen firmant in het huwelijk was getreden, niet was. Wright had op een zakenreis door Engeland kennis gemaakt met een zeer jonge actrice, een kind nog bijna. Het meisje, verblind door de schitterende geschenken en de mooie voorspiegelingen van den rijken eleganten heer, liet zich overhalen hem te volgen naar Amerika. Hij had haar beloofd haar tot zijn vrouw te zullen maken, zoodra de omstandigheden dit toelieten. Het noodlot wilde, dat alles echter geheel anders zou uitloopen. Wright huwde uit berekening de dochter van den firmant en kon daardoor aan zijn verplichting tegenover de jonge vrouw, bij wie hij inmiddels een zoon had, niet voldoen. Hij schreef haar eenigen malen brieven, waarin hij er op aandrong terwille van hun liefde te zwijgen. Later liet hij haar echter geheel aan haar lot over en Edith leefde in kommer en armoede. Na den dood van zijn echtgenoote, kwam de “nicht” bij hem inwonen om voor den kleine te zorgen, doch ook na den dood van dit kind bleef zij gehandhaafd. Zoover was ik met mijn onderzoek echter nog niet, toen
ik mij door introductie van een vriend als Dr. Dunn naar het feest begaf. Ik wist slechts, dat zij zijn nicht niet was. Het overige heeft zij mij later vanuit
| |
| |
Engeland geschreven, toen ik om bepaalde redenen met haar in correspondentie was getreden.’
‘Wist Eddy, wie Dr. Dunn inderdaad was?’, vroeg Dolly.
‘Neen, zij had er geen flauw vermoeden van. Mijn vermomming was goed en slechts eenmaal had ik het gevoel, alsof ik doorzien was. Het was, toen gij mij vroegt of ik even handig met verwisselen van uiterlijk was als gij, Miss Forest.’
‘Ik herinner het mij,’ mompelde Dolly. ‘Ik kreeg toen den indruk, alsof Uw gelaat anders was als het had moeten zijn.’
‘Later bemerkte ik evenwel, dat ik niets behoefde te vreezen,’ vervolgde Jack. ‘De buitenpartij bij Wright stelde mij voor tal van nieuwe feiten. Ik was daar als detective en het spreekt vanzelf, dat ik op alles lette, wat mij min of meer van belang voorkwam. Speciaal gij, Miss Forest, interesseerdet mij in hooge mate. Gij zult mij moeten toegeven, dat ik daar wel reden toe had.’
Dolly wendde blozend het gelaat af.
‘Uw verhouding tot Mr. Harold Wright, die in U een gewillig werktuig zag, bleef mij niet onopgemerkt.’
‘Ik zou wel eens willen weten, wat U dan opmerkte,’ klonk thans Wright's stem.
‘Het is misschien voldoende, wanneer ik U deze chèque toon, die U Miss Forest voor zekere te verrichten diensten afgaf,’ antwoordde Jack een papier tevoorschijn halend en het Wright voorhoudend.
‘Hoe komt U daaraan?’, riep Dolly verschrikt uit.
‘Ik was zoo vrij mij daarvan te verzekeren, nadat U hem ten behoeve van Miss Edith had verzilverd, na Wright's dood,’ antwoordde Jack. ‘Uw plan, Miss Edith bij een eventueel overlijden van Mr. William Wright, zonder dat hij haar in haar rechten had gesteld, een gedeelte van zijn erfenis te verzekeren, was geniaal en pleit voor Uw goed doorzicht.’
‘Ik begrijp niet, hoe gij dit alles te weten zijt gekomen,’ riep Dolly uit, ‘doch het is inderdaad zooals gij zegt. Toen Harold Wright mij zijn schan- | |
| |
delijk voorstel deed, zijn neef te vermoorden en de erfenis te deelen, voorzag ik een plotselingen dood van Eddy's onwettigen echtgenoot. Zij zou dan hulpeloos achterblijven, want ik betwijfelde het of zij ooit haar rechten publiek zou durven maken.’
‘En gij liet den erfgenaam reeds bij voorbaat een chèque teekenen, waarvan het bedrag voldoende zou zijn om in haar onderhoud te voorzien.’ Dolly knikte, haar gelaat vertoonde een pijnlijke uitdrukking.
‘Op het feest echter werd William Wright verliefd op U en gij moedigdet hem in het oog vallend aan. Zijn verhouding tot Miss Edith werd mij bevestigd door een gedeelte van een gesprek, dat ik in Uw bijzijn afluisterde. Het was toen wij beiden op de trap naar den tuin stonden.’
‘Gij hebt dus toen meer gehoord dan de laatste woorden?’
Jack knikte.
‘Eerst daarna veranderde Uw houding tegenover William en sprak een ieder over de wijze, waarop U hem het hoofd op hol trachtte te brengen. Iedereen veroordeelde U, doch ik kende U beter dan de anderen en zocht een reden, die de vriendin van Wright's minnares kon hebben om aldus te handelen?’
‘En vond U die reden?’
‘Eerst niet.... later wel. De dood van Mr. Wright was 'n zeer onaangename verrassing. Het was een geluk, dat ik met Mr. Harold Wright de eerste was, die de kamer betrad. Verschillende bijzonderheden vielen mij dadelijk op, die een ander wellicht zouden zijn ontgaan. Het is echter mijn beroep op kleinigheden te letten. De kamer was aan de binnenzijde afgesloten en de sleutel lag bij den doode op de tafel.’
Bij deze woorden, die met klem werden uitgesproken, keerde Jack zich tot Harold.
‘De sleutel lag op de tafel, Mr. Wright. Midden op dezelfde tafel stond een bronzen beeld, waaraan een klein stukje van een wollen draad hing. Het ondereind van dezen draad was zwart, alsof hij verbrand was.’ Hij wachtte even en vervolgde toen:
| |
| |
‘Ik zal U de verschillende bijzonderheden van mijn onderzoek besparen en slechts een kort résumé geven van de toedracht der gebeurtenissen op dien avond, zooals ik deze heb kunnen samenstellen. Mr. Wright had zich dien avond tamelijk vroeg in gezelschap van zijn vriend Mr. Saxson op zijn kamer teruggetrokken. Hij was opgewekt gestemd en sprak druk, onder andere ook over zijn verhouding met Miss Forest. De beide heeren zaten aan het kleine rooktafeltje en Saxson sprak zijn bewondering uit over het fraaie koperen rookstel. Ook werd zijn aandacht getrokken door een fraai vrouwenbeeld, dat op de lessenaar van Wright stond. Tegen elf uur verliet Saxson zijn gastheer, die de deur achter hem op slot deed. Kort daarop ontving Wright echter weer bezoek. In gezelschap van den nieuwen bezoeker verbrandde hij een aantal brieven in het aschbakje, dat hij op tafel had neergezet. Vermoedelijk waren het er vijf.’
‘Hoe weet U, dat het er vijf waren, Mr. Winter?’ vroeg Dolly.
‘De persoon, die hem de brieven bracht, stond naast hem aan zijn linker kant, want de lucifers, die Wright aanstreek om het papier aan te steken, en die hij achteloos op den grond gooide, lagen aan den anderen kant. Het waren er vijf en daar hij vermoedelijk voor iederen brief slechts een lucifer gebruikte, waren er waarschijnlijk ook vijf brieven.’
‘Het is precies gegaan, zooals U zegt,’ zei Dolly zacht.
‘Nadat de brieven verbrand waren, stampte hij de asch fijn met het lucifersdoosje. Hij was stellig bevreesd, dat zelfs het verbrande papier zijn geheim nog zou verraden.’
Dolly knikte zwijgend.
‘Eenige resten van de zwarte papierasch vond ik aan een der zijden van het lucifersdoosje... Het schijnt, dat daarop een twist tusschen de beide personen is ontstaan. De bezoeker had nog een brief over, dien hij om de een of andere reden niet wilde afgeven. Een korte worsteling ontstond, het gelukte Wright het papier gedeeltelijk in handen te krijgen,
| |
| |
doch de ander liet niet los en ontwrong het hem weder. Het was hem evenwel niet opgevallen, dat een gedeelte ervan in Wright's handen achterbleef. Deze verborg het haastig in zijn zak. Den volgenden morgen vond ik het in den zak van den doode. Hier is het.’ Hij bracht een stuk papier tevoorschijn, dat hij Harrison overhandigde.
‘Zooals gij ziet is het een zeer belangrijk document. Het is een gedeelte van een brief, waarin Wright de rechten van zijn minnares erkent. Voor mij had het echter dubbele waarde.... Toen ik het papier vond, bespeurde ik er een flauwe parfumgeur aan en ik wist toen dadelijk, wie de persoon was geweest, die Wright dien avond bezocht had. Gij had dien brief vermoedelijk in Uw blouse verborgen, Miss Forest en de geur van Uw parfum had zich aan het papier medegedeeld. U ziet, dat het gevaarlijk kan zijn steeds dezelfde odeur te gebruiken.’
Dolly boog gelaten het hoofd.
‘Het is zooals gij zegt, Mr. Winter. Toen ik eens met Miss Edith de houding van Mr. Wright besprak, en zij mij vertelde, dat hij aan het nog bestaan der brieven niet meer geloofde, bood ik aan haar te helpen. Wij bespraken het geheele plan samen. Ik had bemerkt, dat Wright verliefd op mij was en stelde haar voor daarvan partij te trekken. Ik zou hem tot de bekentenis dwingen van zijn verhouding tot haar en als ik hem dan schijnbaar geholpen had, de bewijsstukken te vernietigen, zou ik hem den belangrijksten brief eerst toonen. Alles gelukte prachtig en ik rekende er stellig op, dat hij, zijn geheim eenmaal verraden wetend, zou toegeven. Toen ik hem echter den brief toonde en mededeelde, dat hij in een val geloopen was, ging hij tekeer als een razende. Nooit had ik gedacht, dat een mensch zich zoozeer vergeten kon. Hij sprong op mij toe en wilde mij den brief ontrukken. In het eerst geloofde ik, dat hij zou terugdeinzen, indien ik hem in mijn volle waardigheid terugwees, doch hij stoorde zich aan niets. Zijn blik was slechts op den brief gevestigd. Het gelukte hem het geschrift vast te grijpen,
| |
| |
maar ik wrong heen en weer. De gedachte aan mijn arme vriendin, wier rechten ik had te verdedigen, scheen mij bovenmenschelijke kracht te geven. Ik beet in zijn hand, die hij met een halfonderdrukten kreet van pijn terugtrok. Hijgend vluchtte ik achter de tafel en verborg den brief haastig onder mijn blouse. Het was mij niet opgevallen, dat hij een gedeelte van het papier had afgescheurd.’ Jack knikte.
‘Juist, zoo moet het gegaan zijn. Wright liep daarop naar zijn schrijftafel. Hij bewaarde daarin een luchtpistool, dat hij dienzelfden dag Miss Edith had ontnomen. Toen Mr. Saxson hem verliet, had Wright de laden van de schrijftafel gesloten en de sleutels in zijn zak gestoken. Hij was het dus, die het wapen tevoorschijn haalde. Zijn bedoeling daarmede is maar al te duidelijk. Hij verkeerde in een stadium van waanzinnige opwinding en wilde zich ten koste van alles, desnoods door een moord, in het bezit van den brief stellen.’
‘O, ik zal dat oogenblik nooit vergeten. Hij kwam met bloed doorloopen oogen op mij af, het pistool op mij gericht en mij met heesche stem bevelend: ‘Geef mij den brief of ik zal je dooden.’ Een vreeselijke angst maakte zich van mij meester. Toen eerst gevoelde ik hoe lief ik het leven had! Ik wílde niet sterven, maar hem den brief geven, neen, dat nooit! Als aan den grond genageld bleef ik staan, de hand beschermend tegen de borst geklemd, waar ik onder mijn blouse het papier kon hooren ritselen. ‘Zul je mij den brief geven!’, beval hij nogmaals, nu vlak voor mij staande. ‘Nooit!’ antwoordde ik dof, ‘toen......’
‘Toen kwam plotseling het instinctmatige gevoel van zelfbehoud bij U boven,’ viel Jack haar in de rede. ‘U sloeg de armen uit en greep hem met de linkerhand bij den arm, waarin hij het pistool hield, met de rechterhand greep U hem bij zijn jas vast. Het was geen seconde te vroeg, want juist op dat oogenblik haalde hij den haan over om U geruischloos neer te schieten. Gij had evenwel zijn arm op
| |
| |
zijde gewrongen en het pistool was daardoor op zijn eigen hoofd gericht. De man doodde zichzelf.’
Met een kreet van vreugde vloog Harrison overeind, terwijl Dolly daarentegen uitgeput op haar zitplaats achteroverzonk. De spanning, waarin zij gedurende het laatste gesprek verkeerd had, was zoo groot geweest, dat de daaropvolgende reactie haar bijna te machtig was.
‘Wat zegt U daar, Mr. Winter? Hij doodde zichzelf? En gij zijt daarvan overtuigd?’
‘Ik zal het U bewijzen, Mr. Harrison,’ antwoordde Jack kalm. ‘Bij mijn onderzoek vond ik op den rand van de tafel en op den grond daarvoor eenige bloeddruppels. De wond, die door het projectiel was veroorzaakt, heeft slechts zeer weinig gebloed en Miss Forest heeft in haar agitatie deze sporen geheel over het hoofd gezien. Hierdoor kon ik met groote zekerheid vaststellen, hoe de situatie op dat oogenblik moest zijn geweest. Het projectiel was in achterwaartsche richting aan den rechter slaap het hoofd binnengedrongen en was daarin blijven steken. De gevolgtrekkingen, die daaruit zijn af te leiden, zijn de volgende:
a. Het pistool bevond zich zeer dicht bij het hoofd, toen het werd afgeschoten, want de snelheid van het projectiel was nog niet groot genoeg om er doorheen te dringen.
b. De persoon, die het afschoot, moest vóór en niet achter hem gestaan hebben. Had hij achter hem gestaan, dan zou het projectiel in voorwaartsche richting in het hoofd gedrongen zijn.
c. Deze persoon moest links zijn, want tusschen de tafel en Wright was de ruimte voor een tweeden persoon te klein. Was de aanvaller - laten wij hem zoo noemen - rechtsch geweest, dan zou het projectiel aan de linkerzijde het hoofd zijn binnengedrongen. Ik wist, dat deze aanvaller Miss Forest was geweest, die echter niet linksch was. Bovendien was er nog een tweede bijzonderheid, die ten gunste van mijn theorie pleitte, dat Wright zichzelf doodde. Aan de jas van Mr. Wright ontbrak een knoop, dien Miss Forest er tijdens de korte worsteling met haar
| |
| |
rechterhand had afgetrokken. Toen zij Wright zag neerstorten, geraakte zij geheel en al het hoofd kwijt en gevolg gevend aan haar eerste impulsie, vluchtte zij naar haar kamer.’
‘Hoe heeft U dat kunnen constateeren?’, vroeg Harrison.
‘Toen ik haar den volgenden morgen op haar kamer bezocht, vond ik dit onder haar tafel,’ antwoordde Jack, den ontbrekenden knoop toonend. ‘Een zoodanig bewijsstuk laat men niet slingeren, als men niet geheel en al over stuur is. De knoop was uit haar hand gevallen, zonder dat zij het bemerkte, sterker nog, zij had dit als bewijsstuk zoo gevaarlijke voorwerp daarna niet eens gemist! Was dan de veronderstelling niet zeer aannemelijk, dat zij na de catastrophe het voorwerp in de hand had geklemd zonder zich er van bewust te zijn en daardoor het verlies niet had bemerkt? Voorts volgde uit deze veronderstelling, dat Miss Forest zich onmiddellijk van Wright's kamer naar de hare had begeven, want het lijkt mij al heel onwaarschijnlijk, dat eerst alles, wat ik nu nog moet vertellen gebeurde en zij voortdurend den knoop bij zich droeg. In dat geval zou zij zich van het bezit ervan bewust geweest zijn en dan zou de knoop tenslotte wel op een zoodanige manier verborgen zijn, dat niemand erin zou slagen hem terug te vinden.’ Harrison knikte instemmend.
‘Dat is duidelijk, Miss Forest moet zich toen eerst naar haar kamer begeven hebben.’ Deze woorden waren halfvragend tot Dolly gericht, die bevestigend antwoordde.
‘Toen Miss Forest haar kamer had bereikt, borg zij haastig het noodlottige document op....’
‘Waaruit leidt U dat af?’
‘U bemerkte niet, dat de brief geschonden was, want ware dit het geval geweest, dan zou U later, toen U in Wright's kamer terugkwam, naar het ontbrekende stuk gezocht hebben. U deed dit niet, want ik vond het stuk in den zak van den doode. Dit nu wijst er op, dat U den brief in een opgewonden toestand opborg, zonder U den tijd te gunnen ernaar te kijken. Het ligt trouwens voor de hand, dat Uw
| |
| |
eerste handeling was, het voorwerp, waarvoor U zulk een hevigen strijd had moeten voeren, in veiligheid te brengen.’
‘Dat was ook werkelijk de eenige gedachte, die duidelijk naar voren trad uit den chaos, die door mijn hoofd woelde. Ik was radeloos, want ik begreep maar al te goed, dat, indien het bekend was, dat ik bij Wright was geweest, men mij als zijn moordenares zou aanwijzen.’
‘En daardoor beging U een zeer domme daad.’ Dolly keek den detective vragend aan.
‘In Uw angst zocht U naar hulp en zag in Harold Wright den eenigen persoon, die U deze hulp zou kunnen bieden.’
‘Welk een fantasie,’ barstte Harold uit. ‘Gij wilt dus beweren, dat ik reeds volkomen van den dood van mijn neef op de hoogte was, toen de bediende mij den volgenden dag kwam waarschuwen?’
‘Het dient nergens toe, op een dergelijken toon voort te gaan, Mr. Wright. Het moet U nu toch wel duidelijk zijn, dat alles tot in de kleinste bijzonderheden mij bekend is.’
Harold haalde de schouders op.
‘Ik ben werkelijk benieuwd te vernemen, welk argument Uw vindingrijke geest heeft bedacht om mijn tegenwoordigheid in de kamer van mijn neef te bewijzen.’
‘Wij zullen voorloopig ook zonder argument slechts aannemen, dat gij er geweest zijt. Miss Forest zocht U op en deelde U mede, wat er gebeurd was. Zij bezwoer U, dat zij Uw neef niet vermoord had, maar U lachte haar uit en herinnerde haar aan de overeenkomst. Spottend voegde U haar toe, dat zij zich voor U niet in acht behoefde te nemen.’
‘Hoe weet gij dat, Mr. Winter? Ik heb U dat nooit verteld en gesprekken laten toch geen sporen achter,’ merkte Dolly op.
‘Inderdaad, dat is zoo. Ik denk mij echter in Uw toestand op dat oogenblik in. De schijn was tegen U, doch gij waart onschuldig en nooit zoudt gij de schuld van zulk een vreeselijke daad op U laden. Ook tegenover Harold Wright ontkende U dus iedere
| |
| |
schuld. Hij daarentegen moest, gezien de meening, die hij over U er op nahield, en Uw besprekingen, die met een chèque bekrachtigd waren, deze ontkenning wel voor comediespel aanzien en zeide U dat natuurlijk onomwonden. Toch gevoelde hij zich, juist door die overeenkomst wel verplicht U te helpen, want hij vreesde Uw bekentenis, indien U ontdekt werd. Niet waar, Mr. Wright?’ Jack wendde zich tot den jongen man, doch deze liet zich niet verschalken.
‘Ik breng nogmaals hulde aan Uw fantasie.’
Jack fronste de wenkbrauwen even, doch antwoordde hier niet op. Hij wendde zich weer tot Dolly en vervolgde:
‘Harold Wright beloofde U dus, U te zullen helpen en volgde U naar de kamer van zijn neef. Allereerst werd het lichaam van William in een stoel bij de tafel gezet en hem het luchtpistool in de rechterhand gegeven. Hierdoor werd de schijn gewekt, alsof hij zichzelf van het leven had benomen. Dit was echter nog niet voldoende. Als men hem den volgenden dag zou vinden, moest de kamer van binnen gesloten zijn, hetgeen moest blijken doordat de sleutel in zijn bezit was. Een Uwer - vermoedelijk Harold - kwam op een vernuftigen inval. De vensters werden op soliede wijze gesloten, het zware bronzen vrouwenbeeld werd midden op de tafel geplaatst en een lange wollen draad daaraan vastgebonden. Het andere einde leidde door een ijzeren ventilator, die boven in den achterwand was aangebracht, naar buiten. Een persoon, die op de ijzeren brandladder naast het eene venster stond, kon het uiteinde van den draad bereiken. Hierdoor was een verbinding ontstaan van den ventilator naar de tafel, waarlangs men den sleutel kon laten afglijden. Deze verbinding moest daarna echter weer verbroken worden. Doorknippen was niet mogelijk, want dan zou de draad in de kamer blijven liggen en hem verraden.’
Dolly keek den detective met bewonderende blikken aan.
‘Het is alsof gij er bij tegenwoordig waart ge- | |
| |
weest,’ mompelde zij, terwijl Wright onrustig op zijn stoel heen en weer schoof.
‘Maar hoe kon dan deze verbinding verbroken worden!’, riep Harrison uit. ‘Men kon den draad ook niet bij het beeld doorknippen, want men was reeds buiten het vertrek.’
‘Men kon den draad losrukken,’ meende Clarcke.
‘Dat was al te riskant. Het beeld zou dan om kunnen vallen en bovendien bestond er veel kans, dat dan nog een groot gedeelte van den draad er aan gehecht bleef. Neen.... Mr. Wright wist er wel wat anders op. Dicht bij het beeld werd een brandende sigaret aan den draad gehangen. Men stak de draad door het uiteinde van de sigaret. Zooals gij allen weet, branden verscheidene sigaretten door en deze zou daardoor den draad stuk branden.’
‘Maar de neerglijdende sleutel moest met den sigaret in aanraking komen en....’
‘Daar was voor gewaakt. Vermoedelijk werden voor de sigaret eenige knoopen in den draad gelegd, waartegen de sleutel bleef rusten. Het overige is duidelijk. Men wachtte slechts tot de draad was doorgebrand: de sleutel viel op de tafel en men haalde den draad door de ventilator weg. Toen ik den volgenden morgen met Mr. Harold Wright letterlijk het vertrek binnenviel, vond ik den sleutel op de tafel. Aan den arm van het beeld hing een klein stukje van den wollen draad, die aan het uiteinde geschroeid was. Overigens was er, behalve eenige sigarettenasch op de tafel, niets, waaruit men zou kunnen afleiden, dat niet Wright zelf den sleutel daar had neergelegd, voor hij zelfmoord pleegde.
Het gelukte mij gedurende eenigen tijd alleen in de kamer te blijven en ik stelde toen reeds vast, dat Wright geen zelfmoord had gepleegd, doch tevens dat hij niet vermoord was. Daar ik echter wel wist, hoe moeilijk het is iemand van schuld vrij te pleiten als eenmaal verdenking op hem rust, besloot ik de laatste sporen te verwijderen. Ik blies de sigarettenasch van de tafel, en stak het stukje draad in mijn zak. Ook de weinige bloedsporen op de tafel en op den grond verwijderde ik. Nu mocht de plaatselijke
| |
| |
politie komen, ik wist reeds tevoren, hoe hun uitspraak zou luiden.’
‘Waarom liet je jezelf dan als Jack Winter roepen?’, vroeg Clarcke.
‘Omdat er nog verscheidene punten overbleven, die opheldering eischten en als Dr. Dunn zou ik niet in de gelegenheid zijn daar naar te zoeken. Toen ik later als Jack Winter weer het vertrek betrad, bemerkte ik al dadelijk, dat eenige kleine veranderingen waren aangebracht. Het beeld stond niet meer op de tafel en de sleutel stak in het slot. Men had getracht om voor de komst der plaatselijke politie, die toen nog met haar onderzoek bezig was, ook de laatste sporen te verwijderen. Toen ik aan de politiemannen vroeg of men soms voorwerpen had verplaatst en zelfs de aandacht op het beeld vestigde, begreep men mij eerst niet en verklaarden zij daarop niets van plaats veranderd te hebben. Er was dus iemand voor hun komst daar geweest, die dat had gedaan en dat was de toen nog voor mij onbekende persoon, die Miss Forest geholpen had. Begrijpt gij nu, waarom ik Jack Winter liet roepen, Mr. Clarcke? Ik moest dien persoon hebben.... ik moest weten, wie dat was geweest.’
‘En bent U daarachter kunnen komen? ..... Ach, hoe kan ik dat vragen,’ viel Clarcke zichzelf in de rede, ‘gij hebt ons immers reeds gezegd, dat híj het was.’ Hij knikte in de richting van Harold.
‘Ik voorzag, dat die poging tot camouflage in het werk gesteld zou worden en Dunn had er voor gezorgd, dat een bediende voor het vertrek op wacht werd gezet. Deze zou ons kunnen meedeelen, wie getracht had het vertrek te betreden. Het was een val die ik voor hem had opgezet en hij liep er in. Toen ik den bediende later ondervroeg, bleek het, dat alleen Mr. Wright nog in het vertrek was geweest.’
Wright sprong thans op en liep met een woedend gebaar op den detective af. Deze week geen duimbreed en zag den jongen man met over elkaar geslagen armen doordringend aan. Een oogenblik scheen het, alsof Wright zich op hem wilde werpen,
| |
| |
doch tenslotte sloeg hij de oogen neer voor den vasten blik van den detective.
‘Wilt U mij even volgen, Mr. Wright. Ik heb nog een en ander onder vier oogen met U te bespreken.’ De stem van den detective klonk zoo vastberaden, dat Wright er zelfs niet aan dacht te weigeren en hem gehoorzaam volgde. Zij spraken langen tijd met elkander en uit de houding van Wright bleek, dat de woorden van Jack een diepen indruk op hem maakten. Tenslotte stak hij de hand uit en drukte dien van den detective, terwijl op zijn gelaat een zoo ernstige uitdrukking lag, als men nog nooit tevoren bij hem had kunnen waarnemen. Toen Jack tenslotte naar het gezelschap terugkeerde, verliet Wright het vertrek.
‘Dat schijnt een ernstige bespreking geweest te zijn,’ merkte Gladys op, toen Jack weer had plaats genomen.
‘Zeer ernstig,’ antwoordde Jack. ‘Er hing veel van af en ik heb gelukkig het pleit gewonnen. Harold Wright is tot inkeer gekomen en wij kunnen niet anders dan ons daarover verblijden. Morgen vertrekt hij naar het buitenland om aan den noodlottigen invloed van Miss Dufour te ontkomen. Over het verleden zal hij niet meer spreken, want hij gevoelt, dat hij daarin een rol gespeeld heeft, die hem met het gerecht in kennis zou kunnen doen komen.’
‘O, hoe zal ik U ooit mijn dankbaarheid kunnen toonen?’, riep Dolly met een gelukzalige uitdrukking op het gelaat uit.
‘Door mij zoo min mogelijk van dankbaarheid te spreken, Miss Forest. Wat ik gedaan heb, was niets meer dan mijn plicht. Ik mocht een onschuldige niet laten veroordeelen. Heeft een van U allen overigens nog iets te vragen?’
‘Ik vraag mij af, hoe gij het klaargespeeld hebt mij door de telefoon te antwoorden, toen ik U mededeelde, dat Mr. Dunn zich in mijn woning bevond.’
‘Dat was ik in het geheel niet. Toen U mij in de club uitnoodigde, raadde ik Uw plannen. Natuurlijk moest U tot de gevolgtrekking gekomen zijn, dat Dunn de schuldige was en thans zag U een gunstige
| |
| |
gelegenheid om hem in mijn handen te spelen. Zooals gij U misschien zult herinneren, belde Mr. Dunn eerst zijn bediende op, voor hij U volgde. Welnu, ik vroeg verbinding met mijn eigen woning en gaf instructies hoe het antwoord op Uw mededeeling moest luiden. Overigens heeft dat bezoek bij U zijn nut wel gehad, want het gelukte mij toen vast te stellen, dat Miss Dufour Devon kende, waardoor mijn theorie bevestigd werd.’
‘Hoe is U in het bezit van mijn lot gekomen en hoe kon U de loten ongemerkt verwisselen?’
‘Van het begin af aan doorzag ik Miss Dufour. Ik heb zelden een gezelschap bijeen gezien, waarin leugen en bedrog zulk een groote rol speelden. Miss Dufour bedroog U met haar koelheid en mij met haar verleidelijkheid, gij zelf veinsdet slechts vriendschap voor mij en toen U tenslotte Uw vergissing wilde herstellen, was Uw belangstelling voor de danseres niet oprecht. Wat mij zelf betreft, mijn geheele persoonlijkheid was een leugen. Gij ziet: de waarheid was dien avond ver te zoeken, doch ik slaagde er gelukkig in ze uit den chaos te ontwarren. Ongemerkt was ik getuige geweest van Uw scène met Miss Dufour en uit de wending, die Uw gesprek met haar nam, begreep ik haar bedoeling. Het was mij duidelijk, dat ik door haar slechts als lokaas werd gebruikt en ik deed, alsof ik geheel onder haar bekoring geraakte. Van haar oneerlijkheid bij de loting was ik reeds tevoren overtuigd en ik besloot haar te overtroeven. Ik deed, alsof ik niet de minste notitie van haar nam, toen zij zich met de papiertjes bezig hield, doch inderdaad ontging mij haar geringste handeling niet. Ik bemerkte heel goed, hoe zij een der loten door een nagelindruk merkte. De manier, waarop ik Uw aandacht van de tafel en de daarop liggende briefjes afleidde was heel eenvoudig.....’
‘Aha, het was dus toch opzet, toen het beeld op den grond viel. Ik vermoedde het later zoo half en half.’
‘Juist, ik wierp opzettelijk het beeld op den grond. Later gelukte het mij door een kleine handgreep mij
| |
| |
in het bezit van Uw lot te stellen, want ik wilde deze papiertjes in handen hebben. Zij konden later als bewijs dienen om mij als Dunn te legitimeeren.’
‘Maar het is toch duidelijk, dat U werkelijk Mr. Dunn moet zijn,’ merkte Dolly op.
‘Voor U wel, doch toen ik het Miss Dufour zooeven mededeelde, lachte zij mij uit. Ik toonde haar toen de beide loten en dat spaarde mij een lange uitlegging uit.’
‘Was het daarom, dat zij U bij het heengaan zoo vernietigend aankeek?’, vroeg Clarcke.
‘Ja, het zou haar een demonische vreugde bezorgd hebben, indien ik dood aan haar voeten was neergezonken. Zij had trouwens van Dunn niet veel plezier beleefd, want tijdens den autorit naar haar huis veranderde de bewonderende aanbidder plotseling in een steenen beeld. Hoeveel moeite zij ook deed zijn belangstelling op te wekken, aan welke verleidingen zij hem ook blootstelde en ik kan U verzekeren, dat zij daarbij niet op kieschheid lette, het mocht haar niet gelukken hem uit zijn apathischen toestand op te wekken. Woedend nam zij afscheid van den man, die, na haar eerst in een samenzijn met haar minnaar gedwarsboomd te hebben, tenslotte niet in aanmerking wenschte te komen om dit gemis te compenseeren.’ Jack zweeg even en streek met de hand over het voorhoofd.
‘Nu zal ik U tot slot antwoord geven op Uw vraag bij het begin van ons onderhoud, Miss Forest. U vroeg mij, waarom ik mij reeds met U bezig hield, vóórdat Mr. Harrison mij bezocht. Het was niet naar aanleiding van het moordgeval, zooals U veronderstelde. De reden was, dat Mr. Clarcke mij in kennis had gesteld van de vreemde uitlatingen van Harold Wright op de club. Hij en ik waren de eenige personen, die wisten, welke rol gij zelf bij den “zelfmoord” van Mr. Wright gespeeld had. Beiden zwegen wij echter daarover, hoewel om geheel verschillende redenen; hij wegens zijn medeplichtigheid, ik, omdat ik van Uw onschuld overtuigd was. Nimmer had ik kunnen vermoeden, dat hij dit geheim zou prijsgeven en ik had mij over Uw veiligheid dus niet
| |
| |
ongerust gemaakt. Toen Mr. Clarcke mij echter mededeelde, dat Harold vage beschuldigingen tegen U had geuit, gevoelde ik, dat mijn tusschenkomst noodzakelijk was om voor Uw veiligheid te waken. Als Mr. Dunn wilde ik mij weder in den vriendenkring van Wright mengen om dezen weder in het oog te kunnen houden en te onderzoeken welke plannen hij ten opzichte van U koesterde, Miss Forest. Mijn eerste stap in die aangelegenheid was mijn “toevallige” ontmoeting met U in het park.’
‘Ik mag ook U dus wel dankbaar zijn, Mr. Clarcke,’ wendde Dolly zich tot den jongen man, hem de hand toestekend. ‘Hoe heeft U eigenlijk Perrin hedenavond zoo spoedig onder zijn masker herkend, want ik vermoed, dat U Mr. Winter daarover inlichtte?’
‘O, dat was heel eenvoudig, Miss Forest. Ik had met Mr. Winter afgesproken, dat ik Perrin een uitnoodiging door tusschenkomst van Wright zou doen toekomen, aangezien zijn verblijfplaats ons niet bekend was. Ik had er tevoren voor gezorgd, dat de voor hem bestemde uitnoodigingskaart een onopvallend kenmerk vertoonde. Toen ik bij den ingang dus deze kaart in ontvangst nam, wist ik meteen, wie Perrin was.’
Terwijl het gezelschap hier bijeen zat, vierde een lichtzinnige vrouw, een Carmen, die met haar bedwelmende bekoorlijkheden de zinnen harer aanbidders streelde, haar triomfen, zonder dat de minste trek op haar gelaat de emotie toonde, die zij kort te voren had doorgemaakt.
|
|