Dolly de danseres
(1927)–T. Avany– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
Hoofdstuk XV.Jack Winter was dien avond eerst laat van zijn onderzoekingen teruggekeerd. Het geheele huis was reeds in het donker gehuld, alleen één van de kamers, die op de achterzijde uitzagen, was nog verlicht. Kingsley, de jongste helper van Jack, zat, over eenige wetboeken gebogen, nog ijverig te studeeren. Jack opende slechts even de deur, maakte een korte opmerking tegen den jongen man, wenschte hem goeden nacht en haastte zich naar een vertrek, waar hij zijn vermomming aflegde. Toen hij eenigen tijd daarna het slaapvertrek binnentrad, vond hij zijn jonge vrouw nog wakend. ‘O, Jack, wat ben ik blij dat je terug bent!’ riep zij uit, zich in zittende houding oprichtend. ‘Ik had vanavond toch zulke sombere denkbeelden en maakte mij zoo angstig over je.’ Zij keek hem met haar groote donkere oogen vol innige liefde aan. Ondanks hun tweejarig huwelijk was Jack steeds haar ideaal gebleven, wiens groote geestkracht, gepaard aan een opgeruimd humeur haar een gevoel van veiligheid en tevredenheid verschafte, wat haar zeker wel toekwam na den moeilijken tijd voorafgaande aan haar huwelijk.Ga naar voetnoot1) Gladys was voor haar huwelijk een der meest gevierde schoonheden van New-York, naar wier hand een menigte jongelieden hadden gedongen. Ook thans nog bleef zij, waar zij zich ook vertoonde, een opvallende verschijning, op wie menig bewonderende blik werd geworpen. ‘Waarom zoo angstig, liefste?’, antwoordde Jack, haar in zijn armen nemend. ‘Juist hedenavond waren mijn onderzoekingen al zeer ongevaarlijk.’ ‘Zou ik mij dan niet ongerust maken over hem, die mij het liefste is wat ik bezit?’ Jack glimlachte, haar logica was onaanvechtbaar....... Midden in den nacht schrok Jack plotseling wakker, doordat de schel in het vertrek hevig begon te | |
[pagina 184]
| |
rinkelen. Een nachtelijke bezoeker wenschte den detective blijkbaar op dit late uur nog te spreken. Vlug sprong hij uit bed, schoot een kamerjapon aan en begaf zich naar de voordeur. Toen hij deze opende zag hij een opvallend bleeke jonge vrouw voor zich die blijkbaar geheel uitgeput tegen den deurpost aanleunde. Zij was blootshoofds, haar japon, die met modder besmeurd was, was op vele plaatsen gescheurd, terwijl haar linkerarm een groote schaafwond vertoonde. Ondanks dit alles viel echter de groote schoonheid, zoowel van haar gelaat als van haar gestalte, niet te miskennen. ‘Mr. Winter!’, klonk haar zwakke uitroep. Zij wankelde naar voren, doch zou neergevallen zijn, indien Jack haar niet had opgevangen. De arme vrouw had het bewustzijn verloren en hing slap in zijn armen. Als een veertje beurde Jack haar in zijn krachtige armen op en droeg haar naar een nabijgelegen kamer. Toen hij haar behoedzaam op een rustbank had neergelegd, bemerkte hij, dat haar flauwte reeds voorbij was. Zij keek hem met angstigen blik aan en trachtte zich op te richten. Jack weerhield haar echter, zeggend: ‘Blijf nog wat liggen, Miss Forest, totdat U zich wat sterker gevoelt. Inmiddels zal ik iets voor U halen.’ Het was inderdaad de schoone danseres, die sedert den morgen spoorloos was verdwenen, die hier zoo plotseling opdook. Toen Jack met een glas port in de hand terugkeerde, had zij zich eenigermate hersteld en een zittende houding aangenomen, hoewel duidelijk aan haar te zien was, dat zij zich uitermate moest inspannen. Jack reikte haar het glas aan en noodigde haar uit het te ledigen. ‘Mr. Winter,’ nam zij het woord, toen zij zich sterk genoeg gevoelde, ‘Mr. Winter, mijn komst hier is niets meer dan een wanhoopsdaad.’ Zij hield even op, klaarblijkelijk verwachtte zij een opmerking van den detective, doch toen deze bleef zwijgen, vervolgde zij: ‘U zult mijn toestand wel kennen. Ik word van | |
[pagina 185]
| |
moord beschuldigd en gezocht door de politie. Ik zweer U echter, dat ik onschuldig ben. Men heeft mij in een valstrik gelokt... o, ik smeek U, hecht geloof aan mijn woorden, hoe onwaarschijnlijk zij ook mogen klinken! Ik heb mij in Uw handen gesteld, omdat ik vertrouwen in U heb, omdat gij de eenigste zijt, die mij kunt helpen.... Daar is de telefoon,’ ging zij voort, naar het toestel wijzend. ‘Gij behoeft er slechts naar toe te loopen, de politie op te bellen en men zal mij gevankelijk wegvoeren.’ ‘Gaat U voort, Miss Forest. U heeft mij, geloof ik, veel meer te vertellen. Dat telefoonbericht heeft zoo'n haast niet,’ antwoordde Jack kalmeerend. Dolly knikte. ‘Mijn verhaal zal U onmogelijk voorkomen. Als ik het niet zelf had ondervonden, zou ik zelf het nauwelijks kunnen gelooven.’ ‘Ik heb reeds zoovele ongelooflijke gevallen in mijn loopbaan medegemaakt, dat ik mij over niets meer verwonder. Spreek vrijuit, opdat ik U verklaringen zal kunnen toetsen, aan hetgeen mij reeds bekend is. Ik vermoed, dat U opheldering gaat geven over Uw spoorlooze verdwijning.’ ‘Juist, daarover wenschte ik met U te spreken.’ ‘U kunt Uw verhaal beginnen bij het moment, dat U van Mr. Dunn, dien U hedenmorgen ontmoette, afscheid nam.’ ‘Hoe weet U, dat ik Mr. Dunn ontmoette?’, vroeg Dolly verbaasd. ‘Ik heb dat kunnen vaststellen. Men heeft mij heden aangezocht, mij met Uw geval te belasten en ik kan U wel verzekeren, dat ik reeds verrassende resultaten heb bereikt.’ ‘Houdt U mij dan voor schuldig?’ ‘Voor zoover ik heb kunnen nagaan, bent U het slachtoffer geworden van een monsterachtig komplot. Uw verklaringen zullen aantoonen, of ik daarin gelijk heb. Vertelt U mij dus maar Uw ervaringen.’ ‘Maar wie riep Uw hulp in voor dit geval?’, bracht de jonge vrouw uit. Jack aarzelde even, doch antwoordde toen: | |
[pagina 186]
| |
‘Het was Mr. Harrison.’ ‘Harrison! Wat heeft die daarmede te maken?’ ‘Dat zult U straks na afloop van Uw verhaal vernemen. Wij zullen dan naar mijn meening meerdere kwesties tot klaarheid kunnen brengen.’ Dolly keek hem eenige oogenblikken zwijgend aan. Op haar lippen speelden talrijke vragen, doch zij wist ze terug te houden en begon: ‘Toen ik van Mr. Dunn afscheid had genomen, begaf ik mij naar den uitgang van het park om daar een auto te nemen. Mijn eigen auto had ik naar huis gezonden, daar ik van plan was in een huurauto terug te keeren. Toevallig - dat dacht ik tenminste - stond vlak voor den uitgang een mooie grijze huurauto, waarvan ik besloot gebruik te maken. Ik stapte in en gaf den chauffeur mijn adres op. Hoe alles verder in zijn werk is gegaan, weet ik niet, ik kan mij alleen herinneren, dat de auto op een gegeven moment stopte en de chauffeur uitstapte om de kap op te zetten. Toen ik weer tot bezinning kwam, lag ik op een bed, terwijl een man voor mij stond, die mij met donkere oogen strak aanstaarde.’ ‘Kunt U mij dien man beschrijven?’, viel Jack haar in de rede. ‘O zeker,’ antwoordde Dolly en zij gaf een nauwkeurige beschrijving van den persoon, die volkomen overeenstemde met die, welke Harrison van Devon had gegeven. ‘Had U den man reeds vroeger ontmoet?’, vroeg Jack. Dolly knikte. ‘Dat was juist de reden van dit samenzijn. Zijn naam is Perrin en als jong meisje meende ik eens, dat hij aan mijn ideaal beantwoordde.’ ‘Hetwelk een vergissing bleek te zijn?’, vulde Jack half vragend aan. ‘Het was de grootste vergissing, die ik ooit gemaakt heb en waarvan de désillusie het noodlot van mijn geheele verdere leven is geworden. Oordeel zelf, Mr. Winter.’ Zij vertelde hem in korte woorden haar geschiedenis, die zij tot nu toe slechts aan één persoon had medegedeeld. ‘Aha, nu wordt mij veel duidelijk,’ mompelde | |
[pagina 187]
| |
Jack. ‘Arme vrouw, gij hebt veel geleden,’ voegde hij er met diepgevoeld medelijden aan toe. ‘Wat wordt U duidelijk?’, vroeg Dolly, die zijn eerstuitgesproken woorden had verstaan. ‘Later, Miss Forest,’ weerde Jack af, ‘mijn ophelderingen komen later. Vertelt U verder. Ik denk, dat die Mr. Perrin niet veel goeds in zijn schild voerde. Had U hem voor dien dag reeds gezien, of was de ontmoeting geheel onverwacht?’ ‘Ik meende hem een week geleden reeds te herkennen in een heer, die in het theater de deur der spreekkamer voor mij opende, toen ik met den directeur Miss Dufour's debuut ging bespreken.’ ‘Het was dus de eerste maal, dat U hem daarna weer ontmoette?’ ‘Ja, doch mijn geest schijnt zich onder den schok der angst voortdurend met hem te hebben beziggehouden. Vaak had ik daarna benauwde droomen, waarin hij steeds een rol speelde. Ook meen ik stellig te kunnen beweren, dat hij en de chauffeur een en dezelfde persoon waren.’ ‘Welke houding nam de man aan, toen U in zijn tegenwoordigheid ontwaakte?’ Dolly rilde. ‘Hij keek mij met een duivelschen glimlach aan, alsof hij genoot van mijn angst, die ik niet vermocht te verbergen.’ ‘Dat is nog eens een ontwaken, hè? Een ongekend genoegen, dat mijn schoone bezoekster zoo plotseling ten deel valt.’ Op deze wijze ging hij nog eenigen tijd voort mij te hoonen. Ik had mij inmiddels opgericht en begon het vertrek eens rond te kijken, natuurlijk met de bedoeling een kans tot ontsnappen te trachten te vinden. De kamer was slechts met het hoogstnoodige gemeubileerd. Behalve het bed, waarop ik had gelegen, stond in het midden een tafel met een stoel er bij. Op de tafel lag mijn handtaschje, waarin ik steeds mijn revolver bewaar, doch ik vermoedde, dat hij die er wel uit verwijderd zou hebben. Aan den anderen kant van het vertrek bevond zich een deur, die met een grendel aan de binnenzijde gesloten kon worden. Er was | |
[pagina 188]
| |
slechts één venster, dat open stond. Buiten was het donker. Dit alles had ik in veel korter tijd overzien, dan ik noodig heb het hier te vertellen. U zult wel weten hoe vlug men op dergelijke momenten den toestand kan overzien. Ik zag mijn eenige redding in het raam. Indien het niet te hoog boven den grond gelegen was, zou ik er uit kunnen springen. De kans was wel zeer gering, doch ik zou het kunnen beproeven. Met een plotselingen sprong stond ik vlak bij het raam, doch bemerkte toen, dat het minstens zeven meter boven den grond lag. Perrin had niet de minste moeite gedaan mij te weerhouden; zijn hatelijke lach schalde door het vertrek. ‘Ha ha, mijn lieve bezoekster schijnt zich hier niet best te amuseeren. Is het hier zoo ongezellig? Of ben ik misschien zulk onaangenaam gezelschap? Dat scheen vroeger toch niet zoo te zijn. Doch waar wilt U eigenlijk heen, Miss Forest? U schijnt wel heel erg naar de gevangenis te verlangen.’ ‘De gevangenis?’, vroeg ik verbaasd, want ik begreep het verband niet, dat tusschen mijn poging tot ontsnappen en de gevangenis kon bestaan. ‘Natuurlijk... U weet toch wel wat een gevangenis is, nietwaar? Denkt U soms, dat het daar gezelliger is dan hier?’ ‘Ik verzoek U Uw onzinnig gepraat voor U te houden en mij te zeggen, wat U van mij wenscht,’ zeide ik met een laatste poging om mijn angst te verbergen. ‘Aha, dat noem ik verstandig gesproken! Op die manier zullen wij tenminste verder komen dan met onwillig verzet. Wat ik wensch? Hoe kunt U het vragen! .... U wensch ik!’ ‘Dan geloof ik, dat wij uitgesproken zijn.. U hebt mij en kans tot ontsnappen bestaat er niet voor mij.’ ‘Precies, dat is het, waar ik U juist op wilde wijzen. Want al zou ik de deur wijd voor U openzetten en U met een vriendelijk gebaar uitnoodigen heen te gaan, dan zou dit nog onmogelijk voor U zijn. U gelooft mij niet, ik zie het, doch lees eerst | |
[pagina 189]
| |
dit artikel even en zeg mij dan of ik geen gelijk heb.’ Hij haalde een courant uit zijn zak en wees mij een artikel aan. Een blik was voldoende om mij van schrik te doen verstijven. Met groote letters stond er boven: MOORD OP DE KAMENIER VAN MISS FOREST. DE DANSERES VERDWENEN. ZIJ ZELF DE VERMOEDELIJKE DADERES. Het warrelde mij voor de oogen; ik dacht, dat ik mijn verstand verloor. ‘Lees eerst maar eens door,’ noodigde hij mij uit. Als in een droom las ik het artikel door, waarvan de inhoud U wel bekend is. ‘Het zal U zelf wel niet heel duidelijk zijn, hoe het mogelijk is, dat U om elf uur thuis geweest bent, zonder dat U zich daar iets van herinnert. Ik zal het U even ophelderen. De chauffeur, in wiens auto gij plaats naamt, was ik. Ik bracht U in hypnotischen slaap en kon U daardoor laten doen, wat ik verkoos.....’ ‘U heeft mij dus mijn kamenier laten vermoorden!’, kreet ik uit. ‘Neen, toch niet, want in dat geval zou ik de eigenlijke dader geweest zijn. Er was gelukkig een ander, die zich met dat gedeelte van ons werk wilde belasten.’ Ik herademde, want al zou ik mijzelf niets te verwijten hebben gehad, het denkbeeld, dat ik de daad begaan had, zou mij eeuwig als een steen op het hart hebben gelegen.’ ‘De toestand is U thans zeker wel volkomen duidelijk,’ vervolgde Perrin op zijn sarrenden toon. ‘Uw kamenier is vermoord met een hoedenspeld, die U 's-morgens nog droeg. Gij zijt op het tijdstip van den moord, of althans tegen dien tijd, thuis geweest en zijt daarna plotseling verdwenen. De bewijzen tegen U zijn zwaar en indien U in handen der politie viel, zou U stellig veroordeeld worden. Ik bied U echter mijn bescherming aan. Ik heb papieren en kan zorgen, dat U ongehinderd het land kunt verlaten....’ ‘En wat staat daar tegenover?’ | |
[pagina 190]
| |
‘Dat gij de mijne zult worden. Ik stel U voor de keus: Of de gevangenis, het verlies van Uw eer, hoon, smaad, kortom een hel op aarde of....’ ‘Genoeg,’ viel ik hem in de rede, ‘wat U bedoelt zou nog erger zijn dan de hel. Ik veracht U als het meest verachtelijke wezen, dat ooit door een menschenoog werd aanschouwd.’ Terwijl hij sprak had ik onopvallend mijn taschje ter hand genomen en tot mijn verbazing bemerkte ik, dat de revolver zich daar nog in bevond. Hij had zeker niet gedacht, dat ik altijd een wapen bij mij droeg, hetwelk steeds het geval was, nadat ik eenmaal op zulk een verraderlijke wijze door hem in de val was gelokt. Nadat ik hem deze woorden naar het hoofd had geslingerd, bracht ik plotseling de revolver te voorschijn. ‘Kijk mij niet aan en steek de handen op!’, beval ik, want ik vreesde zijn hypnotischen blik. Hij gehoorzaamde onmiddellijk, want hij bemerkte wel, dat ik zoo noodig tot het uiterste zou overgaan. Nog even trachtte hij mij te misleiden. Zich weer half tot mij wendend, zeide hij spottend: ‘Stop dat instrument maar weg, ik ben zoo vrij geweest het tevoren te ontladen.’ Ik doorzag hem echter. Als het waar was, wat hij zeide, dan zou hij mijn bevel niet dadelijk opgevolgd hebben. ‘Goed, dat zal ik kunnen ervaren als gij niet onmiddellijk het vertrek verlaat,’ antwoordde ik. Hij stond op en liep langzaam met afgewend gelaat naar de deur. Nauwelijks was hij in de gang, of ik wierp de deur achter hem dicht en schoof den grendel er voor. Verruimd haalde ik adem, ik was thans tenminste van zijn hatelijk bijzijn verlost, doch overigens was mijn toestand verre van rooskleurig. Perrin kon mij voor het moment niet bereiken; ik was echter verplicht te blijven waken, daar hij door het venster zou kunnen binnendringen. Geruimen tijd zou ik dat kunnen volhouden, doch tenslotte zou de vermoeidheid mij overmannen, ik zou in slaap vallen en hij zou mij gegrepen en ontwapend hebben voor ik mezelf ergens van bewust was. De | |
[pagina 191]
| |
zelfde overweging zou Perrin ook maken en hij zou kalm afwachten, totdat hij mij zou kunnen overrompelen. Wilde ik dus ontsnappen, dan moest ik dit doen op een moment, dat hij er van overtuigd was mij wakend te zullen vinden. Van groot belang voor mij was het, welke houding hij gedurende dien tijd zou aan nemen. Hij kon ervan overtuigd zijn, dat ik niet zou trachten door de deur te ontsnappen, want hierdoor zou ik mijn eigen barrière omver halen. Dat risico was te groot, want de mogelijkheid bestond, dat hij voor de deur wachtte op het moment, dat ik den grendel zou terug schuiven. Ik moest dus een anderen weg zoeken en bleef slechts het venster over. Voorzichtig gluurde ik naar buiten om de hoogte nog eens te taxeeren en bemerkte toen mijn belager, die beneden stond en naar het venster keek. Klaarblijkelijk hadden zijn overwegingen hem tot dezelfde conclusie gebracht, namelijk dat dit mijn eenigen uitweg was. Ik zag hem evenwel het hoofd schudden: blijkbaar leek de hoogte van zeven à acht meter hem toch wat te groot om een sprong naar beneden te wagen. Toch vervulde deze gevolgtrekking van hem mij met hoop, want ik had reeds een mogelijkheid ontdekt, om dezen afstand zoo niet geheel, dan toch aanmerkelijk te beperken. Met de meeste zorgvuldigheid begon ik de twee lakens van het bed aan elkaar vast te knoopen. Toen ik hiermede gereed was, bond ik het eene eind aan een der stijlen van het ledikant vast. Daar het ledikant op eenigen afstand van het raam stond, zou slechts een gedeelte van een der lakens buiten het raam hangen, en zouden mijn voeten, indien ik mij zoover mogelijk naar beneden liet zakken, nog ongeveer drie meter van den grond verwijderd zijn. Ik durfde echter het ledikant niet te verschuiven, daar ik vreesde hierdoor zijn opmerkzaamheid te zullen vestigen op hetgeen ik van plan was te doen. Gedurende eenige uren bleef ik in doodangst zitten wachten, voortdurend een waakzaam oog houdend op het raam, daar hij wellicht zou trachten, daardoor binnen te dringen. Tenslotte begreep ik echter, dat het tijd werd mijn poging te wagen. Ik kan U niet vertellen, | |
[pagina 192]
| |
welke angsten ik uitstond, toen ik het laken naar buiten had gebracht en ik mij langzaam naar beneden liet glijden! Tot in mijn laatste levensdagen zal ik de spanning niet vergeten, waarin ik toen verkeerde! Eindelijk hing ik onderaan. De duisternis was ondoordringbaar geworden, daar de kort tevoren nog lachende maan zich achter de wolken had verscholen. Ik wist, dat ik nog op grooten afstand van den grond was, doch ik moest den sprong wagen op gevaar af mijn ledematen te breken. Een andere minder lenige vrouw dan ik, zou het er vermoedelijk niet zonder letsel afgebracht hebben, doch ik had den afstand goed in mij opgenomen en toen ik den grond bereikte, wist ik mijn lichaam een zoodanige veerende beweging te geven, dat de schok daardoor zonder gevaar was. Ik had echter niet kunnen verhoeden, dat mijn arm hevig tegen den muur geschaafd was.’ Zij wees op haar arm, die grootendeels ontveld was. Jack knikte slechts; hij had de jonge vrouw geen enkele maal in de rede gevallen en scheen het ook nu beter te vinden haar verhaal niet te onderbreken. ‘Vanaf het moment, dat ik op den grond stond,’ vervolgde Dolly, ‘scheen het met mijn koelbloedigheid gedaan te zijn. Slechts één gedachte bezielde mij: mij zoo snel mogelijk van het gevaarlijke huis te verwijderen. Ik snelde steeds voort in het nachtelijk duister; de zucht tot zelfbehoud dreef mij tot steeds grooter spoed aan. Vaak struikelde ik en viel op den grond, doch de angst, weder in handen van Perrin te zullen vallen, scheen mij bovenmenschelijke kracht te verleenen. In de verte zag ik de lichten der stad, die mij de reddende haven toescheen. Hoelang ik op die manier heb doorgeloopen, weet ik niet, ook heb ik er geen flauw vermoeden van, waar ik mij bevond. Toen ik tenslotte de buitenwijken der stad bereikt had en mij daardoor wat veiliger gevoelde, bemerkte ik eerst, hoe vermoeid ik was. Met groote moeite sleepte ik mij voort. Toen mij een ledige huurauto passeerde, riep ik dezen aan: Mijn tasch had ik bij mijn vlucht aan mijn arm gehangen, zoodat ik gelukkig geld bij mij had. Eerst toen de | |
[pagina 193]
| |
chauffeur mij vroeg, waarheen hij mij moest brengen, viel het mij in, dat ik een vogelvrijverklaarde was, dat ik nergens heen kon! Ik noemde een willekeurige straat op: tijdens den rit zou ik wellicht een plan kunnen maken. Toen ik evenwel gezeten was, kwam echter de reactie eerst ten volle tot uitwerking. Half bezwijmd lag ik in de kussens achterover, zonder in staat te zijn mij gedachten te laten werken. Het plotseling tot stilstaan komen van den auto deed mij uit mijn apathischen toestand opschrikken en toen ik even daarna op de straat liep, wist ik nog steeds niet, wat ik verder doen zou. Naar de politie gaan en mijn ongelooflijke avonturen daar vertellen? Bah, men zou mij uitlachen en wat in zijn schik zijn, dat men de voortvluchtige moordenares achter slot en grendel had! Neen, daardoor zou ik mezelf slechts van het eene onheil in het andere storten. Doelloos dwaalde ik zoo rond. Tallooze malen werd ik lastig gevallen door onbeschaamd optredende heeren, die in mij een dier eerlooze nachtvlinders zagen. Het was toen, dat ik op het denkbeeld kwam, mij naar U te begeven. Gij zoudt wellicht geloof hechten aan mijn verklaringen. O, Mr. Winter, zeg, dat ik mij niet in mijn verwachtingen teleurgesteld behoef te zien! Nietwaar, gij gelooft mij toch? Gij wilt mij toch helpen?’ Zij had zich op de knieën geworpen en keek hem, handenwringend, met haar groote oogen, waarin dikke tranen opwelden, smeekend aan. Zij, de meest gevierde vrouw, aan wier voeten wellicht honderden mannen hadden gelegen, zij, die steeds met koelen hoogmoed, soms met een halfverachtelijk lachje, op deze mannen had neergezien, zij lag thans zelf als een smeekelinge aan de voeten van een man. Geheel haar trotsche zelfbewustheid was verdwenen, zij was thans een hulpelooze vrouw, die al haar hoop gevestigd had op den man, aan wiens voeten zij lag. ‘Vrees niets, Miss Forest,’ antwoordde Jack op kalmeerenden toon, haar opheffend, ‘doch voor alles, wees Uzelf, wees kalm. Ik zal U helpen.’ ‘Gij gelooft mij dus?’, riep zij uit en het klonk als een juichkreet. | |
[pagina 194]
| |
‘Mijn indruk, dat U het slachtoffer van een monsterachtig komplot bent geworden, zooals ik reeds zeide, is door Uw verhaal slechts versterkt.’ ‘De hemel zij gedankt,’ mompelde Dolly met een diepen zucht. ‘Ik heb U Uw verhaal laten doen, zonder U een enkele maal in de rede te vallen,’ nam Jack het woord, ‘doch nu zou ik U gaarne eenige vragen willen stellen. U zeide zooeven, dat U Perrin slechts eenmaal ontmoet had in de wachtkamer van den directeur. Bent U daar wel heel zeker van?’ ‘Maar Mr. Winter.....’ ‘Heeft hij U gisterenavond niet in Uw kleedkamer bezocht?’ Dolly keek hem sprakeloos aan. Toen kreeg haar gelaat een vreemde uitdrukking. Zij streek met de hand over het voorhoofd en mompelde toen: ‘Het is mij, alsof ik hem daar ontmoet heb... ik moet dat gedroomd hebben....’ Jack schudde het hoofd. ‘Neen, Miss Forest, U heeft dat niet gedroomd: hij wás daar.’ ‘Onmogelijk,’ sprak zij, doch in haar stem klonk geen overtuiging meer. ‘Toch is het zoo. Perrin bevond zich dien avond in het theater met eenige heeren, met wie hij een weddenschap aanging, dat hij dienzelfden avond met U zou soupeeren.’ ‘Dan heeft hij de weddenschap verloren, want ik ben van het theater regelrecht naar huis gegaan.’ ‘Integendeel, hij won de weddenschap en soupeerde met U bij Bentley. Verscheidene personen hebben U beiden gezien.’ Dolly zat als aan den grond genageld: zij kon geen woorden vinden om aan haar verbazing lucht te geven. ‘Het moet toch duidelijk zijn, hoe hij dat met zijn hypnotischen blik heeft klaargespeeld, Miss Forest.’ ‘O,’ klonk het zacht van haar lippen, terwijl hij haar lichaam van afschuw zag rillen. | |
[pagina 195]
| |
‘Maar waarom deed hij dat?’, riep zij plotseling heftig uit. ‘Daarop zult U straks zelf kunnen antwoorden. Zoudt U mij misschien willen mededeelen, waarom U onlangs Harrison plotseling negeerde, nadat U toch den avond te voren duidelijk blijk had gegeven hem welgezind te zijn?’ ‘Hoe kunt U dat weten?’, riep Dolly uit, terwijl een vurige blos zich op haar wangen verspreidde. ‘Ik zeide U reeds, dat het Mr. Harrison was, die mij aanzocht klaarheid in dit geval te brengen. Hij heeft U oprecht lief en....’ ‘Dat is een onwaarheid!’, barstte Dolly uit. ‘Vergeef mij, Mr. Winter, het is niet mijn bedoeling U te beleedigen, doch wat U daar zeide kan niet waar zijn.’ ‘En waarom niet, Miss Forest? Waarom zou Harrison U niet liefhebben?’ Dolly antwoordde niet, een pijnlijke trek was op haar gezicht waar te nemen. ‘Waarom zou dit onmogelijk zijn?’, herhaalde Jack. ‘Omdat... neen, ik wil het niet zeggen.’ Zij schudde onwillig met de schouders, terwijl zij het gelaat in de handen verborg. ‘Misschien is het beter, dat U het wel zegt, hoe hard het U ook moge vallen.’ Dolly plukte zenuwachtig aan den zakdoek, dien zij in de hand hield. ‘Omdat hij zich dienzelfden avond op Miss Dufour's kamer bevond en den nacht bij haar heeft doorgebracht,’ antwoordde zij eindelijk, zich met bovenmenschelijke inspanning over haar zwakheid heenzettend. ‘Aha, dat dacht ik al... U weet dat dus. Maar hoe is U daar achter gekomen?’ ‘Miss Dufour zelf waarschuwde mij door middel van een electrische schel... om mij te overtuigen.’ Jack knikte. ‘Juist, dat klopt,’ mompelde hij. ‘Miss Forest, de zaak lost zich hoe langer hoe meer op in de theorie, die ik mij daarover gesteld had. Ik vermoed, dat het als volgt is gegaan: Miss Dufour had bemerkt, dat | |
[pagina 196]
| |
U zich op meer dan gewone wijze interesseerde voor Harrison en dat schijnt niet naar haar zin te zijn geweest. Zij begeerde den jongen man voor zich en stelde al het mogelijke in het werk om een scheiding tusschen U beiden teweeg te brengen. Zij stelde zich daartoe in verbinding met Mr. Wright, die U om zekere redenen, welke hier achterwege kunnen blijven, niet welgezind is.’ ‘Hij haat mij,’ fluisterde Dolly. ‘Het gevolg van dit verbond was een souper, waaraan U, Harrison en zij beiden deelnamen. Aan het einde van den avond vleide Harrison zich met de hoop U niet onverschillig te zijn; naar ik vermoed had hij daarin geen ongelijk.’ Dolly bevestigde met een hoofdknik zijn opmerking. ‘Daarna,’ vervolgde Jack, ‘was er echter iemand, die hem bij U bekladde. Vermoedelijk was dat onmiddellijk bij Uw thuiskomst, doch in ieder geval voor den volgenden morgen, toen Harrison niet door U werd ontvangen. Ik veronderstel dat het Miss Dufour was, die Uw gevoelens voor hem wist te wijzigen.’ ‘Inderdaad, zij was het. Zij vertelde mij heel veel slechts van hem en wees mij op de overeenkomst van zijn handelingen met die van hen, die ons, artisten, met hun onreine bedoelingen trachten te naderen. Eens had ik haar in mijn afkeer daarvan de volgorde opgegeven, waarin door dezen steeds gewerkt wordt en ik kon niet ontkennen, dat ook Harrison geheel in die richting handelde. Zij verklaarde zich echter bereid uit vriendschap voor mij, het bewijs te leveren, dat Harrison niet de degelijke persoon was, voor wien ik hem aanzag. Binnen een week wilde zij hem als haar minnaar binnen het huis voeren. Ik snelde hevig ontdaan de kamer uit, doch mijn geloof in hem was toen reeds geknakt. Ik had niet gedacht, dat Vera haar voorstel ook werkelijk ten uitvoer zou brengen.’ ‘Dat alles maakt een deel uit van het treurspel, dat door eenige personen in elkaar was gezet en waarvan U het slachtoffer moest worden. De resul- | |
[pagina 197]
| |
taten daarvan waren, dat U schijnbaar reddeloos in handen viel van den man, die gezworen had U te zullen bezitten en in de tweede plaats, dat Miss Dufour zich ontdaan zag van haar meest gevaarlijke concurrente.’ ‘Ach neen, dat laatste kan niet waar zijn. Zóó slecht is zij niet. Zij mag wat erg licht in haar opvattingen zijn, doch ik geloof nooit, dat zij heeft deel genomen aan zulk een monsterachtig komplot.’ Jack haalde de schouders op. ‘Laten wij dan zeggen, dat het haar alleen om Harrison te doen was, doch zeker is het, dat haar kamenier Sarina, al of niet met medeweten van haar meesteres, een zeer belangrijk aandeel in het komplot heeft gehad.’ Dolly keek hem vragend aan. ‘Ik ben dezen avond op onderzoek uitgeweest en heb daarbij belangrijke ontdekkingen gedaan. Ik vermoed zelfs te kunnen zeggen, wie de dader is. Is het U niet opgevallen, dat Uw helpster, Miss Howard, juist op dien avond ziek was?’ ‘Mr. Winter, U wilt toch niet zeggen, dat ook zij in dit complot betrokken is?’ ‘Neen Miss Forest. Mary is U met hart en ziel toegedaan. Zij moest echter voor dien avond weggewerkt worden. Haar aanwezigheid was hinderlijk, omdat men besloten had, dat Perrin U in Uw kleedkamer onder hynose zou brengen. Het was Sarina, die Uw helpster onschadelijk maakte door haar vergiftigde bonbons te laten eten.’ ‘Mijn hemel, welk een slechtheid!’ ‘Gelukkig had Miss Howard de doos, die zoowel geprepareerde als onschadelijke bonbons bevatte, niet geheel ledig gegeten, waardoor het mij mogelijk was een en ander vast te stellen.’ ‘Maar het is toch mogelijk, dat Vera van dit alles niets afwist?’ ‘Mogelijk wel, doch niet waarschijnlijk. Terwijl eenigen van het komplot zich aldus met U bezighielden, bewerkte Wright Harrison door hem een hevigen afkeer van U in te blazen.’ ‘En is hem dat gelukt?’, viel Dolly hem gejaagd in de rede, waardoor zij haar gevoelens voor den | |
[pagina 198]
| |
jongen man heel duidelijk aan den detective verried. ‘Het is hem in zooverre gelukt, dat hij hem voor eenigen tijd aan het wankelen bracht en Harrison een besluit deed nemen, waarmede hij precies in de kaart van zijn tegenpartij speelde. Het was tijdens Uw nimfendans en Perrin of Devon, zooals hij zich thans noemt, had juist met Wright een weddenschap aangegaan, dat hij dien avond met U zou soupeeren. Hij geloofde niet aan Uw zoogenaamde ingetogenheid, zooals hij zich ongeveer moet hebben uitgedrukt en zou den anderen wel bewijzen, dat dit alles slechts uiterlijke schijn was. Terwijl hij naar Uw kleedkamer ging, deed Wright aan Harrison een vertrouwelijke mededeeling aangaande U....’ ‘Wat was dat!’, riep Dolly verschrikt uit, terwijl zij haar hand tegen haar borst drukte. Jack keek haar eenige oogenblikken zwijgend aan. Zijn blik scheen tot in het diepst van haar ziel te willen doordringen. ‘Hij beschuldigde U van moord op zijn neef,’ klonk het eindelijk. Dolly werd doodsbleek. Haastig greep zij zich aan den divan vast, terwijl haar groote verschrikte oogen onafgebroken op het gelaat van den detective gevestigd waren. Haar boezem golfde snel op en neer, zij slikte zenuwachtig. Zij was blijkbaar aan de grootste opgewondenheid ten prooi. Jack deed, alsof hij haar hevige aandoening niet bemerkte. Hij had den blik afgewend en keek peinzend naar de zoldering. ‘Ja, Mr. Wright is iemand, die 't met de waarheid niet zoo nauw neemt, doch een dergelijke afschuwelijke leugen gaat toch wel wat te ver. Tot Uw geruststelling kan ik er echter bijvoegen, dat hij hedenavond het kwaad tegenover Harrison gedeeltelijk hersteld heeft. Als ik mij niet vergis, heeft hij toen zijn woorden ingetrokken en een ander als den vermoedelijken dader aangewezen. Het kwaad, door zijn woorden gesticht, had toen evenwel reeds voldoende gewerkt.’ ‘Hoe bedoelt U dat?’, vroeg Dolly zacht. ‘De zaak is mij volkomen duidelijk. Waarom zou | |
[pagina 199]
| |
Wright den eenen avond deze beschuldiging uiten om haar den volgenden avond weer in te trekken? ...... Omdat het toen niet meer noodig was die leugen vol te houden. Het doel was slechts Harrison, speciaal op dien avond, met een hevigen afkeer van U te bezielen. Die afkeer zou nog worden versterkt zoodra hij hoorde, dat U had toegestemd om met Devon te soupeeren. Door die gemoedsstemming hoopte Miss Dufour haar doel te bereiken. Zij trad op dat oogenblik juist op in een dans, die bij haar toeschouwers de hevigste passie moest opwekken. Ook Harrison zou haar zien en na haar dans, alsmede door de stemming, waarin hij verkeerde, zou het haar niet moeilijk vallen hem aan zich te binden. Het plan moet geweest zijn gezamenlijk met Miss Dufour naar Bentley te gaan, waar ook Devon zich met U bevond, doch Harrison kwam hen op onverwachte wijze in hun machinaties tegemoet, door zelf Miss Dufour uit te noodigen....’ ‘Hoe kunt U dan weten, wat hun plannen waren, daar Harrison toch op eigen gezag handelde?’, viel Dolly hem in de rede. ‘Kijk, Miss Forest, ik stelde mij in de plaats van Wright. Als ik een dergelijk plan in mijn schild voerde en de betrokken persoon zou plotseling verdwijnen - want Harrison begaf zich naar de verlaten foyer en schreef daar een uitnoodiging aan Miss Dufour, zonder dat Wright iets van zijn plannen afwist - in zoo'n geval dan, zou ik mij naar de plaats haasten, waar ik zeker zou zijn hem te zullen ontmoeten. En die plaats was....’ ‘De vestiaire!’, riep Dolly uit. ‘Juist en dat deed Wright ook. Toen ik Harrison vroeg of hij Wright nog ontmoet had, bevestigde hij dit. Wright had hem uitgenoodigd hen te vergezellen, waarop Harrison antwoordde, dat hij met Miss Dufour ging soupeeren. Wright zag toen in, dat zijn tusschenkomst niet langer noodig was en hield niet langer aan.’ ‘Het plan was werkelijk met duivelsche geraffineerdheid in elkaar gezet.’ ‘O, maar het nu volgende getuigt van meer dan | |
[pagina 200]
| |
duivelsche geraffineerdheid. Men had nog slechts een klein gedeelte van het plan afgewerkt en bij de verdere afwikkeling deden zich nog veel grootere moeilijkheden voor. Harrison bleek namelijk over meer weerstandsvermogen tegen de verleidelijkheden van Miss Dufour te beschikken dan men, de omstandigheden in aanmerking genomen, verwacht had. Ik zal U de opsomming besparen van alle kunstgrepen, waarmede Miss Dufour den ongelukkige trachtte te verstrikken. U moet niet uit het oog verliezen, dat gijzelf in dezelfde zaal zeer intiem met Devon omging en het moet voor Harrison, die een oprechte liefde voor U had opgevat, een helsche foltering geweest zijn, daarnaar te moeten kijken. Hoe het ook zij, Miss Dufour schijnt te hebben bemerkt, dat het verloop van de zaak toch niet zou zijn, zooals zij zich had voorgesteld. Immers haar plan was - dat had zij U zelve gezegd, hoewel U aan de uitvoering daarvan niet geloofde - Harrison als haar minnaar in Uw huis te geleiden en zij heeft blijkbaar - trouwens zeer terecht, want Harrison dacht daar zelfs niet aan - bij intuitie gevoeld, dat haar dit niet zou gelukken. Zij nam toen een list te baat, die gebaseerd was op de ridderlijkheid van Harrison. Bij het heengaan wendde zij voor haar enkel te verstuiken en toen de auto voor haar - liever gezegd Uw - huis stopte en uit Harrison's houding bleek, dat hij niet wenschte haar te volgen, wist zij zoo goed comedie te spelen, dat Harrison haar aanbood haar naar boven te geleiden. Daar was het haar om te doen geweest! Als Harrison eenmaal binnen was, dan zou zij zijn tegenstand verder wel met haar meest geraffineerde verleidelijkheden weten te breken. Zij verliet hinkend het vertrek zoogenaamd om sigaretten te halen doch zij keerde terug in eenzelfde costuum als waarin zij dien avond haar zinnelijken dans had uitgevoerd. Hoe zij hem verder tot het uiterste heeft weten te brengen, behoef ik U niet meer te vertellen: U heeft zich daar zelf van kunnen overtuigen. Gij moogt Harrison zijn zwakheid niet ten kwade duiden, geen mensch zou haar hebben kunnen weerstaan. Een dergelijke standvastigheid bestaat | |
[pagina 201]
| |
slechts in romans, waarin de held met een bovennatuurlijke wilskracht is bezield.’ Hij zweeg en nam haar hand in de zijne. ‘Geloof mij, Miss Forest, men behoeft niet slecht te zijn om te handelen, zooals Harrison dit gedaan heeft. Vergeef hem zijn misslag, want ik weet, dat hij Miss Dufour thans tot in het diepst van zijn ziel verafschuwt.’ ‘Gij hebt gelijk, Mr. Winter,’ antwoordde Dolly zacht, terwijl zij den detective de hand drukte, ‘ik weet, dat het zoo is, want eenmaal heeft een ander, dien ik hoogacht, op gelijke wijze tot mij gesproken. Toen drong de waarheid van die woorden voor het eerst ten volle tot mij door. Mocht mij eenmaal nog eens het geluk beschoren zijn, dat tusschen Harrison en mij geen donkere schaduwen meer zweven, dan zal ik dat aan U beide te danken hebben.’ ‘Aha, ik geloof, dat Harrison's kansen nog zoo slecht niet staan,’ schertste Jack. ‘Ja, ik bemin hem, Mr. Winter. Mijn openhartige bekentenis zal U misschien verwonderen. In den regel bewaart een jonge vrouw dergelijke hartsgeheimen, doch U staat in een zoodanige positie tegenover mij, dat ik het beter vind er juist wel over te spreken. Ik voel, dat gij een persoon zijt, die hiervan geen misbruik zal maken. Ook den ander, van wien ik zooeven sprak, zou ik met een gerust hart mijn geheim durven toevertrouwen.’ ‘Gij hebt nu reeds tweemaal over dien persoon gesproken, Miss Forest, zonder nochtans zijn naam te noemen. Zou het al te onbescheiden van mij zijn, indien ik U vroeg, wie het eigenlijk is, die zich zoozeer in Uw vertrouwen mag verheugen?’ Dolly antwoordde niet dadelijk. Zij keek ietwat verlegen voor zich uit, terwijl een donkere blos haar wangen kleurde. Toen sprak zij: ‘Ach, waarom zou ik hem niet noemen. Het was een zekere Mr. Dunn, dien ik destijds op het tuinfeest van Mr. Wright ontmoette.’ ‘O juist, ik herinner mij dien man. Het is de persoon, die door mij werd verdacht en voor wien gij zoo edelmoedig in de bres sprong.’ | |
[pagina 202]
| |
‘Was dat dan niet mijn plicht? Ik hoop, dat ik U van zijn onschuld heb kunnen overtuigen.’ ‘Hm... Uw plicht? .... ja, dat was het misschien, doch om een andere reden.’ ‘Wat bedoelt U daarmede, Mr. Winter?’ ‘U was verplicht hem te redden, omdat U wist, dat hij onschuldig was, echter niet omdat hij den nacht bij U had doorgebracht, want dat was niet het geval.’ ‘Moet ik daaruit afleiden, dat U van zijn onschuld overtuigd zijt?’ ‘Ik ben zoo zeker van hem als van mijzelf.’ ‘Weet U dan, wie de schuldige was?’ ‘U spreekt van een schuldige, terwijl gij weet, dat ik mij tenslotte bij de uitspraak der politie heb neergelegd. Gelooft U dan niet aan zelfmoord?’ Dolly keek hem verward aan en bleef het antwoord schuldig. ‘Laat ik er echter bijvoegen,’ vervolgde de detective, ‘dat ik weet, wie de schuldige is. Het zou een kleine moeite zijn hem te ontmaskeren, doch ik acht den tijd daarvoor nog niet gekomen. Over die aangelegenheid valt echter meer op te helderen, dan men oogenschijnlijk zou verwachten. Thans hebben wij onze volle aandacht noodig bij het andere geval. Ik heb reeds een plan samengesteld, waarvan ik U voor zoover noodig op de hoogte zal brengen. U zult nu echter wel behoefte aan rust hebben en daar er geen haast bij de zaak is zullen wij die bebesprekingen maar uitstellen tot morgen. Indien U mij volgen wilt, Miss Forest, dan zal ik U naar Uw kamer geleiden.’ Dolly stond op en knikte hem vermoeid toe. Nu de grootste emotie voorbij was en zij zich, na de doorgestane angsten, weer veilig gevoelde, bemerkte zij eerst, hoe uitgeput zij was. Jack sloeg de mooie vrouw, die er in haar toestand van uitgeputheid als een teere nederhangende roos uitzag, zwijgend gade. Weer viel het hem op, hoe geheel anders zij er uitzag dan vroeger. Wel was zij nog even schoon en begeerlijk als toen, wel deed zij de harten der mannen nog sneller kloppen bij de aanschouwing van haar begeerlijke verschijning, | |
[pagina 203]
| |
doch de uitdrukking van haar gelaat was thans geheel anders. Kon men vroeger haar door de harde ervaringen verkregen meeningen omtrent haar medemenschen duidelijk op haar gelaat lezen uit de onverschillige trekken, die daarop vaak lagen, of deden haar verleidelijke blikken het ongelukkige slachtoffer het bloed door de aderen bruisen, thans hadden deze trekken plaats gemaakt voor de zachte uitdrukking van een reine vrouw. ‘Hier is weer eens een treffend voorbeeld, hoe de omstandigheden den mensch vormen,’ dacht Jack. ‘Hoevelen in haar plaats zouden niet moreel ten gronde gegaan zijn?’ Inmiddels geleidde hij haar naar een der gezellig ingerichte logeerkamers. ‘Indien U hier even wilt wachten, Miss Forest, dan zal ik mijn vrouw bij U zenden. Zij is ongeveer van gelijke grootte als U en ik geloof, dat U zonder bezwaren van haar garderobe gebruik zult kunnen maken. |
|