| |
Hoofdstuk XIII.
De feiten komen dus in het kort hierop neer, dat de kamenier van Miss Forest is vermoord en zij zelve spoorloos is verdwenen.’
Het was Jack Winter, die, tegenover den politiecommissaris Sullivan gezeten, deze woorden uitsprak.
‘Juist,’ antwoordde de commissaris, achterover leunend in zijn draaistoel, terwijl hij met zijn vingers op de leuning trommelde. ‘Hedenmorgen om ongeveer elf uur keerde Miss Forest, die een wandeling schijnt te hebben gemaakt, in een huurauto naar huis terug. Zij begaf zich rechtstreeks naar haar kamer, doch keerde kort daarop zeer gehaast terug en verliet het huis. Voor zoover bekend is, stapte zij daarop weder in den auto, die voor het
| |
| |
huis had gewacht. Nadien werd zij niet meer teruggezien.
‘De moord had plaats met een hoedenspeld, met diamanten knop, die in de borst van het slachtoffer werd gestoken en dwars door het hart ging.’
‘Terwijl voorts werd vastgesteld, dat de moord plaats had tusschen elf uur en half twaalf, want om elf uur werd de kamenier nog gezien en om half twaalf vond men haar dood op den grond in de kamer van Miss Forest.’
‘Het staat vast, dat de hoedenspeld toebehoorde aan Miss Forest....’
‘En zij deze 's-morgens nog gebruikte.’
‘De moord moet dus in ieder geval geschied zijn, nadat Miss Forest was teruggekeerd.’
‘Ontegenzeglijk.’
‘Wat heeft het onderzoek verder uitgewezen?’
‘Dat Miss Dufour dien ochtend reeds vroeg was uitgegaan en den tijd had doorgebracht bij Mr. Wright. Dat zich behalve de vermoorde nog vier bedienden in huis bevonden, die ieder voor de daad in aanmerking zouden kunnen komen. Maxwell heeft echter geen enkel bewijs tegen een van hen kunnen vinden.’
‘O, heeft Maxwell de zaak in handen? Tot welke conclusie is hij tenslotte gekomen?’
‘De meest voor de hand liggende: dat Miss Forest het meisje vermoordde en zich daarna ijlings in veiligheid bracht.’
‘Het ziet er tenminste wel zoo naar uit. En welk motief zou tot de daad geleid hebben?’
‘Er was van eenig geschil tusschen het slachtoffer en haar meesteres niets bekend. Miss Forest was steeds vriendelijk voor haar. Maxwell gelooft, dat de daad in drift geschiedde.’
‘Dat is tenminst 'n uitlegging. Indien Miss Forest inderdaad den moord beging, getuigt haar heele handelwijze van een ondoordachte, onvoorbereide daad, zooals die in drift zou kunnen plaats hebben. Toen zij eenmaal bemerkte, wat zij gedaan had, heeft zij aan niets anders gedacht dan aan vluchten.’
| |
| |
Sullivan knikte ten bewijze, dat hij de meening van den ander deelde.
‘Het geval interesseert mij wel,’ merkte Jack op, terwijl hij opstond. ‘Indien ik op het oogenblik de handen niet zoo vol had, zou ik mij er gaarne mede belasten.’ Hij reikte zijn vriend de hand tot afscheid en verliet haastig het kantoor.
Bij zijn thuiskomst meldde Gladys, zijn lieftallige echtgenoote, hem, dat er een heer in de spreekkamer op hem wachtte. Toen hij daar even later binnentrad, zag hij zich tegenover een jongen man, in wien hij Harrison herkende. Beide heeren hadden elkander tevoren nog nimmer ontmoet, doch zij kenden elkander van gezicht. Na de gebruikelijke kennismaking noodigde Jack zijn bezoeker uit in een der gemakkelijke stoelen plaats te nemen, terwijl hij zelf zich tegenover hem nederzette.
‘Welk belangrijk vraagstuk heeft U aanleiding tot Uw bezoek bij mij gegeven, Mr. Harrison?’, nam Jack het woord, toen hij bemerkte, dat de ander nog geen aanstalten maakte het gesprek te openen.
Harrison draalde even met zijn antwoord en streek met de hand over het voorhoofd. Daarop keek hij den detective vlak in het gezicht en vroeg:
‘Mr. Winter, indien U door een particulier een geval werd opgedragen en U zou daardoor op de hoogte komen van een misdaad, zou U dan den schuldige aan het gerecht overleveren?’
‘Indien van een misdaad, dus een moord bijvoorbeeld, sprake was, zou ik dat stellig moeten doen. Blijkt mij een misdrijf, laten wij zeggen, malversaties of verduistering, dan hangt het geheel van mijn lastgever af, welk gevolg deze daaraan wenscht te geven.’
‘Het geval zou zich kunnen voordoen, dat men U met een onderzoek belastte en dat U daardoor kennis kreeg van een reeds vroeger gepleegde misdaad, die overigens geheel buiten Uw onderwerp ligt. Zou ook in dit geval de betrokken persoon door U vervolgd worden?’
‘Het lijkt wel, of U mij een examen afneemt,’ merkte Jack glimlachend op. ‘Om U een juist ant- | |
| |
woord op Uw laatste vraag te kunnen geven, zou het noodig zijn, dat mij meerdere gegevens werden verstrekt. Mijn gedragslijn zou door verschillende omstandigheden bepaald worden. Zou het bijvoorbeeld blijken, dat de schuldige de daad begaan had niet met het oogmerk om een misdaad te plegen, doch gedreven door de omstandigheden, uit noodweer of in een plotselinge opwelling, veroorzaakt door de houding of het gedrag van den vermoorde zelf, dan zou ik uit een moreel oogpunt zonder gewetensbezwaar de zaak laten rusten. Let wel, ik zou persoonlijk de vaste overtuiging moeten hebben, dat de schuldige had gehandeld onder force-majeur en zelf naar recht en billijkheid niet voor zijn daad aansprakelijk gesteld kon worden. In zoo'n geval zou ik niet aarzelen, het geheim zoo diep mogelijk te begraven, daar mij maar al te goed bekend is, hoe vaak dergelijke, overigens heel respectabele, personen door de rechters veroordeeld worden.’
‘Uw zienswijze lijkt mij heel correct. Heeft U dergelijke gevallen wel eens in Uw practijk meegemaakt?’
‘Vindt U niet, dat U wat al te nieuwsgierig is?’, antwoordde Jack zonder de beleefdheid uit het oog te verliezen. Weer streek Harrison met de hand over het voorhoofd.
‘U heeft gelijk, Mr. Winter, U zult mij wel zeer onbescheiden vinden. Vergeef het mij, ik ben niet geheel mezelf en dat zult U, als U mijn omstandigheden hebt gehoord, wel kunnen begrijpen.’ Hij zweeg even en vervolgde toen:
‘Ik heb zooeven in de bladen den moord gelezen, die ten huize van Miss Forest is gepleegd.’ Hij haalde een opgevouwen courant uit den binnenzak van zijn jas en toonde den detective het artikel.
‘Reeds bekend,’ antwoordde deze kortaf. ‘Ik kom juist van het politiekantoor, waar de commissaris mij persoonlijk inlichtte. De verdwijning van Miss Forest, alsmede het feit, dat de moord werd gepleegd met een hoedenspeld, die zij bij haar thuiskomst nog in het haar droeg....’
| |
| |
‘U gelooft dus ook, dat zij de schuldige is?’, viel de bezoeker hem in de rede.
‘De schijn is stellig tegen haar. Inspecteur Maxwell, die het onderzoek leidt, is van haar schuld overtuigd.’
‘De bladen hellen ook tot die meening over. Zij, die gisteren nog de lieveling van het publiek was, die in de bladen hemelhoog verheven werd, zal wellicht morgen reeds openlijk door iedereen als moordenares worden aangewezen.’ Jack knikte.
‘Die veronderstelling lijkt mij niet te ver gezocht. Sta mij echter een vraag toe, Mr. Harrison.’
‘Wat wenscht U te weten, Mr. Winter?’
‘Waarom U mij over deze zaak komt raadplegen.’
‘Omdat ik mij in hooge mate voor Miss Forest interesseer. Ik zal openhartig tegenover U zijn, omdat ik begrijp, dat in een geval als dit, iedere achterhoudendheid uit den booze is.’ Hij vertelde in het kort van zijn kennismaking met Miss Forest en het verdere verloop. Hij spaarde zichzelf niet, deelde kort en zakelijk zijn handelwijze mede, na Miss Forest's eigenaardige houding, waaruit hij had afgeleid, dat zij slechts met hem had gespeeld. Jack viel hem geen enkele maal in de rede en luisterde slechts aandachtig toe. Toen Harrison had uitgesproken, vroeg hij:
‘Wie raadde U aan Miss Dufour te soupeeren te vragen?’
‘Niemand,’ antwoordde Harrison, ‘het was een denkbeeld, dat plotseling bij mij opkwam.’
‘Heeft U daar toen met niemand over gesproken?’
‘Neen.’
‘Weet U dat zeker?’
‘Stellig.’
‘En wat wilt U nu eigenlijk, dat ik doen zal?’
‘Wel, Mr. Winter, er is iets in mij, dat zich met geweld verzet tegen het denkbeeld, dat Miss Forest de schuldige zou kunnen zijn.’
‘Hm,’ bromde Jack, ‘dat laat zich begrijpen: U is verliefd op haar.’
De bezoeker maakte een toornige beweging, doch hij beheerschte zich onmiddellijk.
| |
| |
‘U schijnt niet veel licht in de zaak te zien,’ bracht hij somber uit.
‘Om U de waarheid te zeggen... neen. U weet toch zeker wel, dat over Miss Forest's verleden de vreemdste geruchten de ronde doen?’
Jack keek zijn bezoeker opmerkzaam aan en het ontging hem niet dat deze een weinig verbleekte.
‘Ik weet dat,’ antwoordde de cliënt ietwat onvast, ‘doch ik wilde U toch verzoeken het geval op U te nemen en te trachten haar onschuld te bewijzen. Als U daartoe niet in staat bent, dan kan niemand het; als niemand het kan, dan gelukt het U misschien nog. Gij zijt mijn laatste hoop. Stel mij niet teleur, Mr. Winter... Zeg dat gij het geval op U wilt nemen. Wat het honorarium betreft, ik ben bereid.....’
‘Jack legde hem met een handbeweging het zwijgen op.
Zooals U wellicht weet, is het mij niet om geld te doen, Mr. Harrison. Ik ben niet onbemiddeld.
U stemt dus toe en neemt het geval op U?’
‘Ik beloof aan Uw wensch te zullen voldoen, mits U mij nog eenige vragen naar waarheid wilt beantwoorden.’
‘O, vraag gerust, indien ik mij daardoor van Uw steun kan verzekeren.’
‘In de eerste plaats dan: Wat hadden al Uw vragen bij het begin van ons onderhoud te beteekenen? Wat bedoelde U met een vroeger gepleegde misdaad, die mij zou kunnen blijken. Dat moet in verband staan met het geval, dat ons thans bezighoudt.’
‘De beantwoording van Uw vragen valt mij zeer moeilijk, maar ik zie slechts heil in een volkomen vertrouwen...... Ja, die vragen stonden wel degelijk met dit geval in verband. Men heeft mij verteld, dat het Miss Forest was, die Mr. Wright vermoordde.’ Jack trok de wenkbrauwen plotseling samen, toen vroeg hij langzaam:
‘Wie vertelde U dat?’
‘De neef van den vermoorde, Harold Wright. Het was tijdens de pauze der laatste voorstelling, dat hij mij afzonderlijk nam en het mij meedeelde. Te
| |
| |
voren had hij zich in een dronken bui op de club tegenover mij versproken en hij voelde, dat hij verplicht was mij eenige opheldering te geven. Hij deelde mij alles onder strikte geheimhouding mede. Hijzelf was het geweest, zeide hij, die haar bewijzen van schuld destijds had vernietigd.’
‘Waarom vertelt U mij dit geval, hetwelk geheel afgescheiden is, van dat, wat ons thans bezighoudt?’, vroeg Jack verwonderd.
‘Omdat ik Miss Forest of geheel van blaam gezuiverd wensch te zien, of.... haar geheele misdadig leven wensch te doorgronden... Mr. Clarcke vertelde mij, dat U destijds een onderzoek instelde in het landhuis van Mr. Wright. Hij deelde mij mede, dat U het onderzoek staakte, omdat U tot de overtuiging was gekomen, dat er geen sprake was van moord. Hij verklaarde mij echter een gevoel te hebben, alsof een zekere Mr. Dunn de hand in het spel had. Kan deze verklaring U wellicht van nut zijn om tot de ontsluiering van dat geheim te geraken?’
‘U heeft daar drie punten opgenoemd, die betrekking hebben op het gebeurde in het landhuis.
1e. | Miss Forest zou de schuldige zijn, |
2e. | Harold Wright medeplichtige, |
3e. | Mr. Dunn wordt als de dader aangewezen. |
Ik kan U echter de verzekering geven, dat slechts een dezer drie punten juist is. Volledigheidshalve kan ik er bijvoegen, dat mij gebleken is, dat Mr. Wright geen zelfmoord pleegde.’
Harrison staarde den detective verbaasd aan. In gedachten combineerde hij het antwoord van Jack met de drie opgesomde punten, waarvan er één juist was. Wright pleegde geen zelfmoord, dus werd hij vermoord, dat stond vast. Punt 1 en punt 2 hingen samen, terwijl punt 3 op zichzelf stond. Dunn zou dus oogenschijnlijk als de dader in aanmerking komen, doch waarom had dan Wright verklaard, dat het Miss Forest was geweest en zichzelf als haar medeplichtige aangeduid? Een dergelijke zelfbeschuldiging, die voor den persoon zelf zeer gevaarlijk was, kon toch niet zonder eenigen grond afgegeven zijn? Daartegenover stond, dat als Miss Fo- | |
| |
rest inderdaad de schuldige was, zij reeds lang door den detective gearresteerd zou zijn. Waarom was dit dan niet gebeurd? Wees dat er niet op, dat zij onschuldig was? Dunn was van het tooneel verdwenen en dit kon de reden zijn, dat hij zich nog steeds op vrije voeten bevond, hoewel Jack Winter van zijn schuld overtuigd was. De jonge man schudde het hoofd, hij gaf het op uit dezen warwinkel van vragen te geraken.
Jack had den ander aan zijn gedachten overgelaten en hervatte nu: ‘Ik zal mijn nasporingen nog hedenavond aanvangen. Het zou kunnen zijn, dat ik U nog iets had te vragen. Waar kan ik U dan treffen?’
‘U zult mij hedenavond in de club kunnen vinden. Treft U mij daar niet aan, dan ben ik thuis.’
Hij stond op om afscheid te nemen van den detective, toen deze nog vroeg:
‘Met wien sprak U bij de vestiaire, toen U gisterenavond jas en hoed ging halen?’ Harrison keek den detective verwonderd aan, want hij kon zich niet herinneren, daarover gesproken te hebben. En toch was het waar. Gelijktijdig met hem had zich Wright in de vestiaire bevonden.
‘Ik kan mij niet herinneren daarover gesproken te hebben,’ antwoordde hij. ‘Toch heeft U gelijk. Ik ontmoette daar Mr. Wright, die mij uitnoodigde mij bij zijn gezelschap aan te sluiten.’
‘U moest natuurlijk bedanken?’
‘Ja, ik zeide hem, dat ik dien avond met Miss Dufour zou soupeeren.’
‘Hij drong toen zeker niet langer aan?’
‘Hij noemde mij een geluksvogel en nam onmiddellijk afscheid.’
‘Een geluksvogel.... hm, ja, Miss Dufour is een buitengewoon mooie vrouw,’ merkte Jack peinzend op, terwijl hij zijn gast uitgeleide deed. Bij de deur drukte hij hem nogmaals de hand, zeggende:
‘Welnu, Mr. Harrison, wij zullen ons best doen. Weest ervan overtuigd, dat ikzelf niets liever wensch dan een gunstige oplossing.’
Nadat zijn gast vertrokken was, begaf Jack zich
| |
| |
naar de gezellige huiskamer, waar zijn bevallige echtgenoote hem reeds lang wachtte.
‘Er is druk werk voor vanavond, Gladys,’ lichtte Jack de jonge vrouw in. ‘Ik heb maar even den tijd om wat te eten en moet dan dadelijk weer uit.’
‘Is er gevaar bij?’, vroeg Gladys met een bezorgden trek op haar gelaat.
‘O, in het minst niet.... neen, het is ditmaal werkelijk waar,’ viel hij zichzelf lachend in de rede, toen hij den ongeloovigen blik van zijn vrouw opmerkte. Gladys keek hem met haar mooie donkere oogen even doordringend aan, alsof zij in het diepst van zijn ziel de waarheid wilde lezen, toen sloeg zij de armen om zijn hals en drukte zich vol liefde tegen hem aan. ‘Als ik steeds maar in elk gevaar bij je kon zijn,’ fluisterde zij hem toe.
‘Gelukkig dat dat niet het geval is,’ antwoordde hij lachend, ‘dat zou mijn taak dubbel zwaar maken.’
‘Dat is zoo, Jack,’ sprak zij nadenkend, ‘doch het zou mij vaak die martelende onzekerheid besparen.’
Zij schelde en beval Mrs Kingsley vlug een maaltijd gereed te maken voor den detective. Deze begaf zich inmiddels naar de vermommingskamer om zich voor zijn expeditie gereed te maken....
Nog geen uur later stond hij voor het pension, waarin Miss Mary Howard, de helpster van Miss Forest, haar intrek had genomen. Op zijn vraag of de jonge vrouw thuis was, werd bevestigend geantwoord en spoedig daarop trad hij de kamer binnen, die door Miss Howard bewoond werd. Jack had zich voor deze gelegenheid een zeer welgedaan uiterlijk gegeven. Hij gaf zich uit voor een theaterdirecteur uit Baltimore en had zich een daarbij passende vermomming aangelegd. Eenigszins zwaarlijvig van postuur, een stel gemoedelijke bakkebaarden, een pruik, waarop het haar slechts zeer spaarzaam voorkwam, een veerende gouden lorgnet op den neus van het eenigszins achterovergebogen hoofd, ziedaar eenige der meest belangrijke punten van zijn vermomming. Voeg hierbij een geheel bij deze vermomming aan- | |
| |
sluitende kleeding en men zal zich kunnen indenken, dat niemand in dezen ietwat nerveus doenden, oudachtigen heer den jongen energieken detective zou hebben herkend.
‘Is U Miss Howard?’, klonk de nasale stem van den ouden heer. Zonder antwoord af te wachten, stapte hij rustig het vertrek binnen, legde zijn hoed op de tafel neer en liet zich hijgend en puffend op een stoel neervallen.
‘Zoo... eh... U is dus Miss Howard... pf... U woont hier wel hoog, juffrouw.’ Hij haalde met een breed gebaar een klein zijden zakdoekje uit zijn borstzak en begon zich hiermede het zweet van het voorhoofd te wisschen, terwijl hij met de andere hand de lorgnet van zijn neus nam. Ondertusschen nam hij met zijn bijziende oogen de jonge vrouw van het hoofd tot de voeten op. Zonder aanspraak te kunnen maken op den titel van schoonheid zag Miss Howard er toch zeer aantrekkelijk uit. Zij was slank van gestalte en had een frisch opgewekt gezicht, waarin een paar heldere blauwe oogen den bezoeker met onverholen verbazing aanzagen.
‘Spreekt U ook?’, vroeg de oude heer plotseling, toen Miss Howard voortdurend bleef zwijgen. De jonge vrouw, die aanvankelijk op het punt had gestaan vertoornd te worden over het aanmatigend optreden van haar bezoeker en zich min of meer bevreesd op een afstand had gehouden, bemerkte al heel gauw, dat zij van dezen gemoedelijken ouden heer geen kwaad had te verwachten. Toen hij echter zijn laatste zonderlinge vraag had geuit, barstte zij in lachen uit.
‘U is wel origineel,’ riep zij vroolijk uit.
‘Zoo, vindt U?’, antwoordde de ander zijn lorgnet weder opzettend.
Mary knikte.
‘Ja, doch ik zou het toch aangenamer vinden, indien U mij eens vertelde, wie U eigenlijk is en wat U van mij wenscht.’
‘Eh... ja... wie ik ben... dat heb ik U nog niet verteld... mijn naam is Larson, ik ben directeur van een groot theater in Baltimore’
| |
| |
Hij hield even op en keek zijn toehoordster aan om te zien, welken indruk zijn woorden wel op haar maakten. Mary toonde echter niet de minste emotie. Zij zag blijkbaar niet zoo heel erg tegen zulk een voornaam heerschap op en bleef kalm het antwoord op haar tweede vraag afwachten.
‘U schijnt niet van spreken te houden... dan zal ik het wel moeten doen,’ merkte de oude heer met een zucht op. ‘Ik had gaarne Miss Forest gesproken... onderhandeling, begrijpt U? ... doch toen ik aan haar woning schelde, verschenen plotseling eenige politiemannen, die mij met een menigte vragen overstelpten. Het schijnt daar niet in den haak te zijn... Miss Forest kreeg ik in het geheel niet te zien.’
‘De Hemel gave, dat men haar kon vinden. Het is inderdaad, zooals U zegt... er is iets niet in den haak. De kamenier van Miss Forest werd hedenmorgen vermoord en zij zelve is verdwenen, terwijl volgens de politie alle sporen er op wijzen, dat zij de schuldige is.’ Larson trok een ernstig gezicht.
‘Wat zegt U daar, Miss Howard? ... Miss Forest verdwenen en vermoedelijk de moordenares van haar kamenier?’
‘Pardon, Mr. Larson. Dát zeg ik niet. Ik zal nooit kunnen aannemen, dat mijn meesteres tot zoo iets in staat zou kunnen zijn.’
De jonge vrouw had met plotseling enthousiasme gesproken, waaruit bleek, hoezeer zij aan haar meesteres gehecht was. Larson scheen niet veel notitie van haar ontboezeming te nemen. Zijn gedachten hielden zich blijkbaar reeds weer met iets anders bezig. Zijn gelaat drukte diepe teleurstelling uit.
‘Hm, dat is fataal... inderdaad... fataal... Ik had haar zulke mooie aanbiedingen willen doen. Danst U niet?’, voegde hij er aan toe, een blik op haar voeten werpend, ‘Uw beenen hebben er een goeden vorm voor.’ Hij zette zijn lorgnet recht, bukte zich voorover en keek aandachtig naar de beenen der jonge vrouw, die grootendeels onder haar korte rokje uitstaken. Met een stug lachje en een blosje op
| |
| |
de wangen trachtte zij haar beenen onder haar stoel te verbergen en antwoordde:
‘Neen, ik dans niet, tenminste niet wat U onder dansen verstaat.’ Larson grinnikte even, toen hij de beweging der jonge vrouw opmerkte.
‘U behoeft Uw beenen niet zoo angstvallig voor mij te verbergen, zij zijn goed gevormd, dat zeide ik reeds. Ik heb daar door mijn jarenlange praktijk wel verstand van gekregen... eh... Miss Forest's vriendin, Miss Dufour moet ook een buitengewoon goede danseres zijn, hoorde ik.’ Mary knikte, doch antwoordde niet. Zij gevoelde zich nu toch wel een weinig onbehaaglijk in het bijzijn van dien ouden heer, die zooveel verstand had van beenen.
‘Zij debuteerde gisteren als solodanseres, meen ik.’
Zij heeft het, dank zij mijn meesteres, zoover weten te brengen,’ antwoordde Mary met wat meer belangstelling. Larson knikte goedmoedig, terwijl hij ietwat nerveus met zijn zakdoek heen en weer zwaaide.
‘Kan ik mij voorstellen... kan ik mij voorstellen... zij zal Miss Forest daar wel zeer dankbaar voor zijn.’
‘Dat zou ik in haar plaats tenminste wel zijn. Bij haar kan men daar echter niet veel van merken. Ik ben vaak genoeg in de gelegenheid geweest hen beiden te observeeren en heb mij dikwijls geërgerd aan de wijze, waarop zij Miss Forest behandelde. Als dat dan dankbaarheid moet zijn...’ Zij zweeg en haalde verontwaardigd de schouders op.
‘U schijnt het niet erg op Miss Dufour begrepen te hebben... misschien voelt U in haar een gevaarlijke concurrentie voor Uw geliefde meesteres.’ Hij zeide het op een plagenden toon met een grappig gezicht, doch zijn oogen waren strak op de vrouw gericht. Miss Howard richtte zich op en riep strijdvaardig uit:
‘Zij zal Miss Forest toch nooit kunnen evenaren!’
‘Hm... haar succes moet gisterenavond overweldigend geweest zijn. U zult dat zelf wel gezien hebben. Stellig bediende U een der reflectors, zooals
| |
| |
U dat ook doet, wanneer Miss Forest optreedt.’
‘O neen, Miss Dufour houdt niet van vrouwelijke hulp... bovendien al zou zij gewild hebben, dan zou ik haar gisterenavond toch niet hebben kunnen helpen. Ik kon gisteren wegens ongesteldheid niet naar mijn werk.’
Larson trok een verwonderd gezicht, toen hij antwoordde:
‘U ziet er toch in het geheel niet ziek uit, Miss Howard.’
‘Ik gevoel mij thans ook weer heel wel. Mijn ongesteldheid was even snel verdwenen als zij opkwam.’
‘Hebt U misschien iets gegeten? .... hm... ik bedoel...’
‘Gegeten? Ja, 's-morgens bij de repetitie had Sarina een doos met mijn lievelingsbonbons medegebracht. Die hebben wij samen opgegeten. Doch daar kan het niet van zijn, want dan zou zij ook ziek zijn geworden.’
‘Wie is Sarina?’
‘Sarina? Dat is de Indische kamenier van Miss Dufour. Ik ben nooit erg bevriend met haar geweest, misschien wel juist, omdat zij de kamenier van Miss Dufour is.’
‘Heel interessant... eh... heeft U misschien nog eenige van die bonbons overgehouden?’
‘Jawel. Sarina gaf mij de doos, toen wij naar huis gingen en ik heb ze nog niet alle opgegeten. Maar waarom vraagt U mij dat? U denkt toch niet, dat die bonbons vergiftigd waren?’
Zij was opgestaan en liep naar het buffet, waaruit zij een doos te voorschijn haalde. Larson bekeek de doos aandachtig, daarop zeide hij eenigszins verlegen:
‘Pardon, Miss Howard, excuseer mij, doch ik verstond Uw laatste vraag niet.’
‘Ik vroeg of U dacht, dat ze vergiftigd waren?’
‘Vergiftigd? Mijn hemel, hoe komt U aan zulke sombere gedachten?’ Hij lachte hartelijk. ‘Neen, nu zie ik mij genoodzaakt U mijn plan te verraden, anders zou U wellicht verkeerde gevolgtrekkingen
| |
| |
gaan maken. Ik wilde U een doos bonbons zenden voor de aardige ontvangst en daar dat blijkbaar Uw lievelingsmerk is.....’
‘O, nu begrijp ik het,’ viel de jonge vrouw hem lachend in de rede. ‘Welke slechte gedachten kan men toch hebben!’
‘Dat is menschelijk, Miss Howard,’ antwoordde Larson vaderlijk, terwijl hij opstond. Hij reikte haar de hand tot afscheid en wilde heengaan, doch bij de deur wendde hij zich plotseling om.
‘Mijn hoed... ik had hem bijna vergeten.’
Hij liep eerst een verkeerde richting uit en zocht vergeefs. Toen Miss Howard hem den hoed, die op de tafel lag, overhandigde, mompelde hij beschaamd eenige woorden over zijn eeuwige verstrooidheid en daalde daarop hijgend en puffend, zooals hij gekomen was, de trap af.
‘Een gemoedelijk type,’ mompelde Mary. Toen zij even daarna vergeefs naar haar bonbons zocht, dacht zij glimlachend aan ‘zijn eeuwige verstrooidheid’, die hem de doos zonder erg in den zak had doen steken.
|
|