| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
De groote gezellig ingerichte rookkamer was den volgenden morgen zeer druk bezocht. De laatste bladen bevatten eenige zeer belangrijke berichten op sportgebied en de meeste heeren gevoelden behoefte de prestaties der diverse sporthelden aan een nadere bespreking te onderwerpen, vooral ook, daar velen van hen voor niet onbelangrijke bedragen daarbij betrokken waren. Het gezoem van vele door elkaar sprekende stemmen vulde de zaal, zoodat men vaak moeite had zichzelf te verstaan.
‘Ik beweer, dat deze overwinning van Tommy op Sunray mij verdacht voorkomt,’ schreeuwde Harold, wiens gelaat roodgekleurd was van agitatie. ‘Sunray was sterk favorite, verkeerde in de beste conditie en onlangs bij de training sloeg hij Tommy herhaaldelijk met grooten voorsprong.’
‘Ik heb de voorbereidingen niet zoo goed gevolgd,’ antwoordde Dunn kalm, ‘doch men vertelde mij, dat Tommy eenmaal de baan in recordtijd heeft geloopen, iets wat Sunray nooit mocht gelukken.’
‘Bovendien geloof ik, dat Sunray wat overtraind was,’ voegde een ander er bij.
‘De tijden, die gemaakt zijn, wijzen op een groote snelheid van den winnaar. Zie maar hier, heeren,’ riep een ander een der bladen omhoog houdend, ‘daar wordt een vergelijking getroffen met de vorige prestaties.’
Men verdrong zich om den spreker heen.
‘Inderdaad,’ riep er een, ‘deze tijd verschilt een seconde met den besten tijd, die vroeger ooit op die baan gemaakt werd. Het moet werkelijk een buitengewoon interessante race geweest zijn.’
‘Het zal Wright wel spijten, dat hij er niet bij tegenwoordig geweest is. Hij heeft zeer snelle paarden, die binnenkort zullen meeloopen.’
‘Waar zit onze gastheer eigenlijk?’, vroeg er een, ‘Ik heb hem nog niet gezien. Hij behoort anders steeds tot de eersten, die beneden zijn.’
‘Hij zal toch niet ongesteld zijn?’ merkte een ander op.
| |
| |
‘Dat geloof ik niet,’ antwoordde een der aanwezigen, ‘ik heb gisterenavond tot elf uur met hem zitten praten op zijn kamer en hij was toen zoo gezond als een visch.’
Op dat oogenblik verscheen een der bedienden, die zoekend rondkeek. Daarop, Harold Wright bemerkend, wendde hij zich tot dezen en fluisterde hem eenige woorden in. Het gezicht van den jongen man verschoot van kleur en haastig wilde hij zich verwijderen. Dunn, die vlak naast hem stond, had de woorden van den bediende eveneens opgevangen, en weerhield hem.
‘Als er iets niet in orde is, mag ik U dan vergezellen? Ik ben dokter en kan misschien van nut zijn,’ fluisterde hij.
Harold maakte een ongeduldig gebaar, doch zich bedenkend knikte hij toestemmend.
‘Goed, kom mede,’ antwoordde hij op zachten toon ‘we zullen zien.’
Toen zij in de gang stonden, wendde hij zich nogmaals tot den dokter en zeide:
‘Ik weet niet, of U heeft kunnen verstaan, wat de bediende mij zeide.....’
‘Ik hoorde het,’ viel Dunn hem in de rede. ‘Mr. Wright's kamer is gesloten en de bediende kreeg op zijn kloppen geen gehoor. Ik vrees iets ernstigs.’
‘Ik ook, kom dan vlug mede.’
Zij snelden door de lange gangen en stonden weldra voor de deur van Wright's vertrek. Op hun herhaald kloppen kregen zij geen antwoord en een oogenblik zagen zij elkander ongerust aan. Toen bukte de dokter zich en bracht zijn oog voor het sleutelgat.
‘Kunt U iets zien?’, informeerde de ander.
‘Neen, het is nogal donker in de kamer. De gordijnen zijn stellig gesloten. Is er geen tweede sleutel van deze deur?’
‘Voor zoover ik weet niet.’
‘Dan zit er niets anders op, dan dat wij de deur inloopen. Wilt U mij even helpen?’
Zij traden eenige schreden terug en lieten zich toen gelijktijdig tegen de deur vallen. Deze was van
| |
| |
stevig dik hout vervaardigd en weerstond aanvankelijk hun pogingen, doch tenslotte overwonnen zij en vielen onder een hevig gekraak het vertrek binnen.
‘Groote God!’, riep Dunn verschrikt uit, terwijl Harold geheel sprakeloos bleef staan. Op een stoel, die zijdelings naast de tafel geplaatst was, zat, geheel onderuit gezonken, hun gastheer. Zijn beenen staken languit, zijn eene arm hing slap over de leuning van den stoel. In de andere hield hij een pistool. Toen Dunn naderbij trad, ontdekte hij aan den rechterslaap een bloedig gat.
‘Zelfmoord,’ zeide hij kortaf, zich tot den neef van den doode wendend, ‘hij heeft zich doodgeschoten met een luchtpistool. Wees zoo goed, Mr. Wright, en ga even Mr. Pexton roepen. Hij is een zeer knap dokter, dien ik gaarna hierbij zag. Waarschuw tevens de plaatselijke politie....’
‘Waarom? Is dat wel noodig? Dit is toch een geval van zelfmoord.’
‘Zeker, dat lijkt het tenminste, doch wij, als leeken, zijn niet bevoegd dat te beoordeelen.’
‘Dat is zoo. Ik zal daarom Uw raad opvolgen.’
Met deze woorden verliet hij het vertrek.
‘Denk er om tegen de andere gasten te zwijgen,’ riep Dunn hem nog na, ‘het zou een paniek te weeg brengen.’
Toen Wright verdwenen was, nam Dunn den doode nog eens goed op, daarna liep hij eenige malen het vertrek op en neer, nu eens hier dan weer daar zich bukkend, iets bekijkend.
Toen Wright vergezeld van den dokter terugkwam, stond Dunn in gedachten verzonken, bij den doode. Met eenige verwondering bemerkte hij, dat ook Clarcke het vertrek binnentrad.
‘Hier is dokter Pexton, Mr. Dunn. Ik zal nu eerst even de politie waarschuwen.’
‘Wat doet U hier, Mr. Clarcke?’, vroeg Dunn aan den jongen man.
‘Eigenlijk kom ik uit louter nieuwsgierigheid, doch ik moet bekennen, dat ik mij dezen aanblik beter had kunnen besparen.’
‘Daar kan ik U wel bij helpen. U is immers een
| |
| |
kennis van den detective Jack Winter?’
‘Ja zeker.’
‘Goed, verzoek hem dan hier te komen. Zend hem onmiddellijk een telegram.’
‘Is hier dan sprake van moord?’ vroeg Clarcke huiverend.
‘Misschien. Dat zal de politie of Mr. Winter moeten beoordeelen. In elk geval acht ik het wenschelijk, dat een bekwaam persoon aanwezig is.’
‘Ik zal dadelijk doen wat U mij vraagt. Over eenige uren kan Mr. Winter hier zijn.’
‘Denk er om te zwijgen tegen de anderen.’
Thans wendde Dunn zich tot zijn collega en vroeg:
‘Sedert wanneer is naar Uw meening de dood ingetreden?’
‘Het zal ongeveer zeven à acht uren geleden zijn.’
‘Precies, dat is ook mijn idee. Het was dus tusschen twaalf en vannacht twee uur, toen hij zich doodschoot.’
‘De dood moet onmiddellijk ingetreden zijn. Het projectiel is door den rechter slaap midden in de hersenen gedrongen, waar het zich nog bevindt.’
Dunn knikte even, terwijl hij eenige voorwerpen op de tafel aandachtig beschouwde, zonder ze evenwel aan te raken.
‘Wat voert U toch uit,’ merkte Pexton op, ‘het lijkt wel of U voor detective speelt.’
‘Dat is ook zoo. In mijn vrijen tijd mag ik mij gaarne in mysterieuse gevallen verdiepen, doch ik moet bekennen, dat ik het in het oplossen daarvan nog niet ver heb weten te brengen.’
Pexton scheen zich voor deze liefhebberij van den ander niet te interesseeren. Hij was een man van zijn vak: hier was niets uit te richten, Wright was dood en geen medicus, hoe bekwaam ook, kon hier van eenig nut zijn.
‘Ik veronderstel, dat mijn aanwezigheid hier niet langer noodzakelijk is?’ vroeg hij beleefd.
‘O neen, U behoeft niet langer te blijven. Ik zal even op de terugkomst van Mr. Wright wachten.’
De dokter liet hem alleen en spoedig daarop verscheen Harold.
| |
| |
‘Heeft U Miss Edith reeds gewaarschuwd?’ vroeg Dunn.
‘Neen. Ik zal nu eerst even naar haar toe gaan... U denkt werkelijk overal aan... doch U behoeft niet hier te blijven. Wij kunnen de deur wel sluiten, ook al kan ze niet op slot. De politie kan over een uur hier zijn.’
‘Hij snelde heen en Dunn begaf zich naar zijn kamer, die in dezelfde gang gelegen was als die van Miss Edith en Miss Forest, doch aan de overzijde. De overige gasten hadden inmiddels het ontbijt, dat evenals in hotels gedurende twee uren gereed stond, genuttigd, en verdeelden zich nu in verschillende groepen. Zij hadden er, op Clarcke en Pexton na, geen flauw vermoeden van, welk een vreeselijk drama zich dien nacht in het huis had afgespeeld, anders zouden zij niet zoo vroolijk en opgewekt geweest zijn. Tegen half tien verscheen de politie en kort daarop ook de detective Jack Winter. Dit laatste was zeer onopgemerkt toegegaan, want niemand had hem zien komen, zelfs Clarcke niet, die toch naar zijn komst had uitgezien. Plotseling stond de detective voor hem. Het sympathieke gladgeschoren gezicht met de ietwat vooruitstekende kin en de heldere blauwe oogen had hem glimlachend aangezien, toen hij zijn verrassing deed blijken.
‘Waarom zooveel ophef te maken?’, antwoordde de detective. ‘Spoedig genoeg zal het onder de gasten bekend zijn, dat Jack Winter zijn neus heeft vertoond. Hoe gaat het overigens?’
‘Hm, kon beter, doch daarvoor heb ik je niet geroepen. Onze gastheer heeft zich hedennacht doodgeschoten.’
‘Wát zeg je.... Mr. Wright?’
‘Ja, men vond hem vanmorgen dood op zijn kamer.’
‘Maar waarom heb je mij eigenlijk geroepen, als hier sprake is van zelfmoord?’
‘Ja, vraag dat liever aan Mr. Dunn, want die raadde het mij aan.’
‘Wie is dat... Mr. Dunn? .... Nooit van gehoord.’
‘Dat is een dokter uit New-York. Ik zelf heb hem
| |
| |
hier ook voor het eerst ontmoet. Hij was het, die met Mr. Harold Wright onzen gastheer het eerst vond.’
‘Is de plaatselijke politie gewaarschuwd?’
‘Ja, zij zijn reeds boven.’
‘Uitstekend! Weten de gasten, wat hedennacht gebeurd is?’
‘Neen, enkelen uitgezonderd.’
‘Wie zijn dat?’
‘Mr. Dunn, Mr. Pexton en ik.’
Jack schreef de namen in zijn notitieboekje.
‘Gij drieën zijt dus met Harold Wright de eenige personen, die van den dood van den gastheer afweten?’
‘Met Miss Edith en vermoedelijk ook Miss Forest, haar vriendin.’
‘Die dames bevinden zich thans zeker tezamen?’
‘Ja, op Miss Edith's kamer.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Harold vertelde het mij zooeven.’
‘Hebben de gasten de komst der politie niet opgemerkt?’
‘Neen, zij waren niet in uniform.’
‘Wil je mij even den weg wijzen naar Mr. Wright's kamer?’
Clarcke stond op en geleidde den detective door de lange gangen naar de bewuste plaats. Toen zij het vertrek binnentraden, keken de beide politiemannen, die met hun onderzoek bezig waren, verwonderd op, alsof hun deze stoornis maar weinig beviel.
‘Neem mij niet kwalijk, heeren, dat ik U in Uw werkzaamheden moet storen. Ik kom hier namelijk als collega. Mijn naam is Jack Winter.’
‘Bent U de beroemde New-Yorksche detective?’
‘Ik kom uit New-York, men heeft mij hier ontboden,’ antwoordde Jack.
‘U had U deze reis kunnen besparen,’ merkte een der politiemannen op. ‘Zelfmoord,’ voegde hij er laconiek aan toe.
‘Uw onderzoek is dus reeds afgeloopen?’ vroeg Jack.
| |
| |
‘Ja, wij zijn gereed.’
‘Zijn er wellicht nog voorwerpen in deze kamer door U van plaats veranderd?’
‘U bedoelt of wij eenige wijziging in den stand van den doode hebben gebracht?’
‘Dat niet alleen. Ik bedoel de voorwerpen zelf. Heeft U bijvoorbeeld dat beeld verplaatst?’ Hij wees op een zwaar bronzen beeld, voorstellend een vrouw met uitgestrekten arm. Het stond midden op de tafel, waaraan de doode zat.
‘Welneen, waarom zouden wij dat verplaatst hebben?’
‘Ik noem ook slechts een voorbeeld om mijn vraag te verduidelijken.’
‘Neen, alles, wat wij hebben aangeraakt, hebben wij weer op dezelfde plaats neergezet.’
‘U zult wel spoedig tot dezelfde overtuiging komen als wij,’ merkte zijn collega op.
‘Het is te hopen, heeren. Vergun mij nog een vraag. Bevond zich iemand in dit vertrek, toen U hier kwam?’
‘Neen, volgens Mr. Wright was hier niemand meer geweest, nadat hij met een zekeren Mr. Dunn het vertrek had verlaten.’ Na deze woorden verlieten de beide politiemannen het vertrek en kort daarop snorde hun auto weg. Hun taak was afgeloopen.
‘Het ziet er inderdaad uit naar zelfmoord,’ zeide Jack zich tot Clarcke wendend. ‘De houding van den doode wijst daarop. Toch wil ik dit vertrek nog wel eens onderzoeken,’ vervolgde hij na een kort stilzwijgen. Hij begon nu de kamer aan een stelselmatig onderzoek te onderwerpen, waarbij niets aan zijn aandacht ontsnapte. Het vertrek was vrij groot en langwerpig.
Als men het van uit de gang betrad, bemerkte men in den tegenoverliggenden wand twee vensters, die op het terras uitzagen. Verder naar achteren tegen denzelfden wand stonden half achter een Japansch schutsel verborgen een bed en een waschtafel. In de voorste helft, waar zich ook de beide vensters bevonden, stond midden in het vertrek de tafel, waarop het bronzen vrouwenbeeld geplaatst was.
| |
| |
Dicht bij het schutsel stonden twee clubfauteuils met een rooktafeltje er tusschen. Het aschbakje van het zwaar koperen rookstel stond op de groote tafel. Toen Jack er in keek, bemerkte hij, dat het een eigenaardige zwarte soort asch bevatte. Ook op de tafel zelf lag hier en daar wat asch verspreid. Wright zat op een stoel, die zijdelings tegen de tafel was geplaatst, aan den kant van de deur. Een schrijfbureau, dat rechts van de deur stond, was geheel gesloten op een lade na, die half open stond. De sleutel stak niet in het slot, doch de detective vond dien aan den sleutelring in den zak van den doode. Nadat Jack den grond en de meubelen stuk voor stuk had bezichtigd, begaf hij zich weer naar de tafel en een stuk papier uit zijn zak halend, schudde hij den inhoud van het aschbakje daarop uit. Met een pincet begon hij nu de asch te doorzoeken en Clarcke zag, dat hij er eenige voorwerpen uit tevoorschijn haalde. Het waren drie sigareneindjes en een halfafgebrande lucifer. Clarcke, die verwacht had een zeer interressant gesprek tijdens het onderzoek met Winter te zullen voeren, gevoelde zich min of meer teleurgesteld. De detective was voortdurend zwijgend bezig geweest zonder het minste blijk van voldoening of teleurstelling te geven. Tenslotte werd Clarcke dit stilzwijgen toch te machtig en juist wilde hij een vraag tot den detective richten, toen deze van zijn werk opzag en vroeg: ‘Zou je Mr. Harold misschien even hier willen roepen?’
‘Zeker, met genoegen.’
Kort daarop keerde hij in gezelschap van bedoelden persoon terug.
‘U is Mr. Winter, nietwaar?’, vroeg de jonge man. ‘Hoe komt U eigenlijk hier?’
‘Men heeft mij telegrafisch ontboden.’
‘Dat is vreemd, ik wist daar niets van,’ riep Harold uit.
‘Dat verwondert mij inderdaad,’ antwoordde Jack, ‘het was Miss Edith zelf, die mij het telegram zond.’ Hij stak zijn hand in zijn binnenzak, haalde zijn portefeuille tevoorschijn en zocht eenigen tijd.
‘Hm, ik moet het in de haast thuis hebben laten
| |
| |
liggen. Ik dacht, dat ik het in mijn portefeuille had gestoken.’
Harold schudde even het hoofd.
‘Ik begrijp niet, dat Miss Edith er niet met mij over heeft gesproken. Enfin, ik heb er niet het minste bezwaar tegen, dat U een onderzoek instelt. De plaatselijke politie heeft reeds vastgesteld, dat hier van zelfmoord sprake is.’
‘Dat weet ik, men deelde het mij mede. Onder ons gezegd, ik begrijp eigenlijk niet, dat men mij heeft geroepen: het geval is zoo duidelijk als maar mogelijk is. U was, naar ik hoorde, degene, die den doode het eerst ontdekte.’
‘Ja. Ik was vanochtend in de rookzaal, toen een der bedienden mij kwam waarschuwen, dat hij, ondanks al zijn kloppen, geen gehoor kreeg bij Mr. Wright. Ik snelde toen met Mr. Dunn naar boven, doch wij waren genoodzaakt de deur in te loopen om binnen te komen.’
‘Stak de sleutel aan de binnenzijde in het slot?’
Harold aarzelde even, toen antwoordde hij:
‘Daar zou ik niet op kunnen antwoorden, ik heb daar niet op gelet, doch ik vermoed, dat hij in het slot stak, waar hij nu ook zit.
Jack knikte.
‘Mr. Dunn was er dus bij tegenwoordig, toen U hier binnenkwam?’
‘Ja.’
‘Ik zal hem straks eenige vragen moeten stellen. Wilt U mij een korte beschrijving geven van wat U waarnam?’
Harold voldeed aan het verzoek.
‘Alle vensters en ramen waren dus gesloten?’ merkte Jack peinzend op. ‘Is er, nadat U met Mr. Dunn was heengegaan, nog iemand in dit vertrek geweest? Ik bedoel natuurlijk vóór de politie hier kwam.’
‘Neen. Ik had een bediende voor de deur achtergelaten met de opdracht er voor te zorgen, dat niemand binnentrad.’
‘Hoe heet die bediende?’
‘Worthby.’
| |
| |
‘Heeft U hem gevraagd of iemand getracht heeft binnen te gaan?’
‘Ja, doch hij beweerde, dat dit niet het geval was geweest.’
‘Er is dus niemand alléén in deze kamer geweest?’
‘Ja, toch wel. Toen ik met Mr. Dunn het vreeselijk voorval had ontdekt, raadde hij mij aan de politie te waarschuwen. Ook verzocht hij mij dokter Pexton hier te doen komen, met wien hij over den doode van gedachte wilde wisselen.’
‘U ging toen heen, om zijn raad op te volgen en liet hem hier alleen achter?’
‘Zoo is het.’
‘Dus niemand anders dan hij is hier alleen geweest?’
‘Niemand! Waarom is dat van zooveel belang, Mr. Winter?’
‘Het is waarschijnlijk in 't geheel niet van belang, doch volledigheidshalve vraag ik het U.’
De ander trok een ongeloovig gezicht, maar zeide verder niets.
‘Ik heb hier nu alles gezien,’ vervolgde de detective, ‘mijn taak is feitelijk reeds afgeloopen.’
‘Ik zeide U reeds, dat men U noodeloos geroepen had.’
‘U heeft er zeker geen bezwaar tegen, dat ik, eenmaal hier zijnde, hier en daar eens rondkijk, alsof ik een der gasten ware?’
Maak het U zoo aangenaam mogelijk.’
Jack verliet het vertrek en slenterde door de lange gangen van het groote gebouw. Clarcke had hij bij Harold achtergelaten, na hem een veelbeteekenenden blik te hebben toegeworpen. De jonge man had zich wel wat verwonderd over Jack's leugen betreffende de wijze waarop zijn hulp was ingeroepen, maar hij begreep wel, dat de detective hiervoor een speciale reden moest hebben.
Toen Jack een der bedienden ontmoette, sprak hij dezen aan en vroeg:
‘Is hier een bediende, genaamd Worthby.’
‘Dat is mijn naam, mijnheer,’ antwoordde de ander.
| |
| |
‘O, dat treft goed. Ben jij de persoon, die bij de kamer van Mr. Wright op wacht heeft gestaan?’
De bediende boog.
‘Was je reeds daar, toen Mr. Harold Wright met Mr. Dunn de kamer verliet?’
‘Ja, mijnheer. Ik was de persoon, die Mr. Wright waarschuwde, dat er iets niet in den haak was.’
‘Is er nog iemand het vertrek binnengegaan, voordat de politie kwam?’
‘Neen, mijnheer.’
‘Weet je dat wel zeker?’
‘Mr. Wright had mij daar toch gezet om het te verhinderen!’
‘Heb je van je macht nog gebruik moeten maken? Ik bedoel, is er iemand gekomen, die het vertrek wilde betreden?’
‘Neen, mijnheer. Toen Mr. Wright terugkwam, drukte hij mij nog eens speciaal op het hart niemand toe te laten.’
‘Mr. Wright is dus teruggekomen? Die viel natuurlijk buiten het verbod,’ voegde hij er terloops bij.
‘De bediende knikte.
‘Het is goed, Worthby. Ik dank je voor je inlichtingen.’
De detective slenterde weer verder, zoo nu en dan eenige gasten ontmoettend, die, daar zij hem niet kenden, hem verwonderd opnamen. Daar de mare van Wright's zelfmoord reeds de ronde onder hen had gedaan, vermoedden zij in hem een detective. Bij een der kamers gekomen, klopte hij aan en trad binnen.
‘Bent U Mr. Saxson?’ vroeg hij den heer, die reeds toebereidselen voor zijn vertrek maakte.
‘Die ben ik,’ klonk het antwoord. ‘Wien heb ik het genoegen voor mij te zien?’
‘Ik ben Jack Winter, mijn naam is U misschien niet geheel onbekend,’ antwoordde de detective.
‘O, bent U de bekende detective?’
‘Juist, mijnheer. Ik hoorde, dat U gisterenavond eenigen tijd bij Mr. Wright hebt doorgebracht. Zou ik U eenige vragen mogen stellen?’
| |
| |
Zooveel U wilt, als ik U daarmee van dienst kan zijn. Neemt U plaats.’ Hij schoof een stoel bij de tafel en nam zelf op een andere plaats.
‘Wat ik U te vragen heb, zijn feitelijk eenige kleinigheden, die U van geen belang zullen schijnen,’ nam Jack het woord, ‘doch ik verzoek U niettemin naar Uw beste weten te antwoorden.’
De ander knikte bereidwillig.
‘Toen U gisterenavond met Mr. Wright medeging, nam U in een der clubfauteuils naast het rooktafeltje plaats en wel in dien, welke het dichtst bij de deur staat.’
‘Dat is zoo, doch hoe weet U......’
‘U rookte twee sigaren,’ vervolgde Jack, zonder op de woorden van den ander te letten. ‘De tweede sigaar stak U aan met het laatste puntje der eerste.’
‘Inderdaad, ik herinner mij, dat ik dat deed.’
‘Uw gastheer zelf rookte slechts één sigaar. Hij sprak vermoedelijk veel en vergat zijn sigaar daardoor nog al eens, want anders is hij een zwaar rooker.’
‘Het is zoo, hij was buitengewoon spraakzaam.’
‘Van een zwaarmoedigheid, die de inleiding tot zijn wanhoopsdaad zou hebben kunnen zijn, was dus niets te merken.’
‘In 't geheel niet, hij was integendeel zeer optimistisch.’
‘Kunt U zich misschien herinneren of er reeds veel asch in het bakje was?’
Saxson dacht even na en antwoordde toen:
‘Neen, er was niets in het aschbakje.’
‘Als het voor meer dan de helft gevuld was geweest, zou U zich dat stellig herinneren?’
‘Ja, stellig. Ik bezichtigde het geheele rookstel en nam de onderdeelen één voor één ter hand om de fraaie bewerking te bekijken.’
‘U lijkt mij een nauwkeurig opmerker. Dat kan van nut zijn, want juist Uw opmerkingsgave zal mij te hulp moeten komen.’
Saxson glimlachte gevleid.
‘Wat zou ik nog meer hebben moeten opmerken?’ vroeg hij.
| |
| |
‘Naar ik hoop nog verschillende andere dingen - dat bronzen vrouwenbeeld, bijvoorbeeld.’
‘O, dat heb ik zeker opgemerkt. Het was zeer mooi en trok daardoor juist mijn aandacht. Wright nam het van de schrijftafel en liet het mij van dichtbij zien.’
‘Heeft U het in handen gehad?’
‘Ja zeker, ik heb het zelf weer op zijn plaats gezet.’
‘Heeft U er iets byzonders aan opgemerkt, iets dat er niet aan behoorde?’
‘Hoe bedoelt U dat? Ik vond alles even kunstig.’
‘Er was dus niets aan bevestigd? Een draad bijvoorbeeld?’
‘Neen - ik begrijp eigenlijk niet, waarom U dat zoo vraagt.’
‘Ik heb U reeds gezegd, dat ik soms oogenschijnlijk onbelangrijke vragen zou stellen. Kunt U zich misschien herinneren of alle laden van de schrijftafel reeds gesloten waren?’
‘Ja, ze waren gesloten. Wright liet mij onder het gesprek iets zien dat hij in zijn schrijftafel bewaarde. Hij haalde toen zijn sleutelbos tevoorschijn.’
‘Is het al te onbescheiden te vragen, wat hij U toonde?’
Saxson aarzelde even, toen haalde hij de schouders op en antwoordde: ‘Het was een portret van Miss Forest, in danscostuum.’
‘Van de beroemde danseres, die hier ook als gast is? Bestond er een verstandhouding tusschen hen?’
‘Een, die van de laatste dagen dateert. Wright was hevig op haar gecharmeerd.’
‘Spraakt gij nog over haar?’
‘Ik mocht mij een zeer goed vriend van Wright noemen. Wij bespraken vaak meer intieme aangelegenheden. Hij vertelde mij, dat de danseres beweerd had, slechts de zijne te willen worden, indien hij haar huwde.’
‘En dacht Mr. Wright daar werkelijk over?’
Saxson lachte.
‘Daar heeft hij zich niet over uitgelaten, doch
| |
| |
ik geloof niet, dat hij ooit zooveel op het spel zou zetten.’
‘Sloot hij het schrijfbureau weer, nadat hij U het portret had laten zien?’
‘Ja en de sleutels stak hij weer in zijn zak.’
‘Heeft U dit wapen wel eens van hem gezien?’ vroeg de detective hem het luchtpistool toonend.
‘Heeft hij zich daarmede van het leven beroofd?’
Jack knikte.
‘Neen, ik wist niet, dat hij zoo'n wapen in zijn bezit had. Hij moet het eerst kort geleden gekregen hebben, anders had ik het wel eens gezien.’
‘Dat is best mogelijk,’ antwoordde Jack, het wapen weer opbergend.
‘Ik zal de herkomst van dit wapen trachten vast te stellen. Is het U opgevallen, dat er een knoop aan Mr. Wright's jas ontbrak?’
‘Neen, dat heb ik niet opgemerkt.’
‘Om hoe laat verliet U Uw vriend?’
‘Het was ongeveer kwart over elven.’
‘Sloot hij de deur achter U af?’
‘Ja, ik hoorde hem den sleutel omdraaien.’
‘Dank U, dan zal ik U niet verder met mijn vragen lastig vallen.’
‘Maar ik zou op mijn beurt nu van U gaarne eenige inlichtingen hebben - O, ik zal niet onbescheiden worden en in Uw geheimen trachten te dringen.... Ik zou alleen gaarne willen weten, hoe U kon zeggen, op welken stoel ik heb gezeten en dat ik twee sigaren rookte.’
‘O, dat was niet moeilijk af te leiden. U is, excuseer mijn onbeleefdheid, geen zindelijk rooker.... zie maar,’ en hij wees naar den grond, waar hier en daar sigarenasch gemorst was. ‘Bij een der clubfauteuils was asch gemorst. U moest dus dáár gezeten hebben.’
‘En de kwestie met de sigaren? Was die even gemakkelijk?’
‘Dat was nog veel eenvoudiger. U hebt de gewoonte, de punt van Uw sigaar met de nagels af te knijpen.... daar ligt het bewijs,’ voegde hij ertusschen, op Saxson's sigaar wijzend, die op den
| |
| |
rand van het aschbakje lag. ‘Wright daarentegen bezigde hiervoor steeds een mesje. Ik vond twee sigaren, waarvan de punt was afgeknepen en een, waarvan die was afgesneden.’
‘Maar hoe kon U weten, dat ik mijn tweede sigaar met de eerste aanstak?’
‘De eerste sigaar stak U gelijk met Mr. Wright op, waarvoor één lucifer werd gebezigd. Daar ik geen tweede kon vinden, moest het gegaan zijn, zooals ik U zeide.’
‘Een van ons zou in het bezit van een sigarenaansteker kunnen zijn.’
‘Mr. Wright had er geen, dat had ik kunnen bemerken ook zonder zijn zakken te doorzoeken.’
‘En ik zelf....’
‘Het was waarschijnlijk, dat ook U er geen had, want in dat geval zou U er de eerste keer gebruik van gemaakt hebben. Bovendien hier in dit aschbakje liggen meerdere lucifers en zooeven nog ontstak U een lucifer om mij een sigaar te laten opsteken.’
‘Ik geef mij gewonnen,’ zeide Saxson. ‘Is er overigens misschien nog een of ander, waarmede ik U van dienst kan zijn?’
‘Neen, dank U, ik zal U niet langer ophouden.’
Jack verliet het vertrek en sprak den eersten bediende aan, dien hij hij tegenkwam.
‘Ik zou gaarne Miss Edith willen spreken. Ga even aan haar vragen of zij mij kan ontvangen.’
‘Welken naam moet ik opgeven mijnheer?’
‘Mijn naam is Winter.’
De bediende boog en verdween om enkele oogenblikken daarna terug te keeren.
‘Miss Edith verzoekt U op haar kamer te willen komen. Volgt U mij slechts.’
Hij ging den detective voor door de gangen en bracht hem tot voor de deur van Miss Edith's kamer. Juist op dit oogenblik werd deze geopend en trad een opvallende schoone vrouw naar buiten.
De detective maakte een buiging en vroeg:
‘Heb ik het genoegen Miss Edith voor mij te zien?’
| |
| |
De dame keek hem even aan en antwoordde toen: ‘Pardon, ik ben Miss Forest.... Miss Edith bevindt zich binnen.’
Met een kort knikje gleed zij langs hem heen en verdween in de daarnaastgelegen kamer. De detective trad nu binnen, waar Edith hem reeds tegemoettrad.
‘Ik ben zeer verbaasd U hier te zien, Mr. Winter,’ sprak zij. ‘Ik hoorde van mijn neef Harold, dat ik U hier ontboden had. Het is onnoodig te zeggen, dat deze mededeeling mij zeer verwonderde.’
‘U heeft gelijk, Miss Edith. Ik was zoo vrij, Uw naam te bezigen tegenover Mr. Harold. Ik hoop, dat U mijn bewering niet gelogenstraft heeft.’
‘Neen, ik vermoedde er een bepaalde bedoeling achter en heb daarom Uw verklaring bevestigd. Doch U zult mij moeten toegeven, dat ik thans wel op eenige opheldering aanspraak kan maken.’
‘Laten wij aannemen, dat de opdracht, die ik onlangs van U kreeg, mij hier heen leidde.’
‘Heeft U dan licht in die zaak weten te brengen?’
‘Mijn taak is nog niet afgeloopen, Miss Wright. Het spoor, dat ik volgde, voerde mij echter naar hier....’
‘Waardoor U meteen in de gelegenheid werd gesteld, den raadselachtigen zelfmoord van Mr. Wright als onderwerp van Uw onderzoekingen te nemen.’
‘Zoo is het, hoewel ik bewijzen in handen heb gekregen, dat hier niet van zelfmoord sprake is.’
‘U wilt toch niet beweren, dat mijn neef vermoord werd?’, riep de jonge vrouw uit.
De detective knikte.
‘Er zijn verschillende aanwijzigingen, die mij dat doen veronderstellen. Doch voor alles wilde ik U vragen, of het U bekend was, dat Mr. Wright een luchtpistool in zijn bezit had?’ Hij toonde haar het wapen. De jonge vrouw aarzelde even, toen antwoordde zij:
‘Inderdaad, ik wist dat. Het is sedert gisterenmiddag in zijn bezit.’
‘Van wien heeft hij het gekregen?’
‘Van mij,’ antwoordde zij kortaf.
| |
| |
‘Gaf U het hem vrijwillig?’ vroeg hij, haar scherp aanziende. Zij richtte zich in haar volle lengte op en zag hem uitdagend aan.
‘Neen,’ zeide zij toen, ‘hij ontnam het mij.’
De detective toonde geen verbazing.
‘U is zeer oprecht,’ sprak hij kalm. ‘Dat is trouwens het beste, want ik KEN UW GEHEELE GESCHIEDENIS. Ik weet, dat U niet de nicht van Mr. Wright bent.... en ik vermoed het overige.’
‘Neen,’ riep zij thans verschrikt uit, ‘ik heb hem niet vermoord; ik zweer U, dat ik dat niet deed.’
‘Men heeft gehoord, dat U hem bedreigde.’
‘Ja, ik heb hem bedreigd... wellicht zou ik het gedaan hebben.... doch ik verzeker U, dat ik geen schuld aan zijn dood heb,’ riep zij opgewonden uit.
‘Verontrust U niet, Miss Edith, ik weet, dat U volkomen onschuldig bent.’ Een pijnlijke stilte volgde. Edith staarde voor zich uit en Jack nam haar scherp op.
‘Wie deed het dan?’, vroeg zij eindelijk zacht.
‘Daar kan ik U nog geen antwoord op geven,’ antwoordde Jack opstaande. ‘U staat mij toe, dat ik mij verwijder....?’
Zij knikte en een oogenblik later stond Jack in de gang. Hij liep niet ver, want voor de deur van Miss Forest's kamer stond hij stil en klopte aan. Hij wachtte tot de deur geopend werd en Dolly zich vertoonde. Zij zag hem vragend aan.
‘Miss Forest, ik zou U gaarne even willen spreken.’
Zij opende de deur verder en noodigde hem uit binnen te treden.
‘Ik geloof niet het genoegen gehad te hebben U vroeger te ontmoeten,’ zei zij hem onderzoekend aanziende.
‘Inderdaad, dat is zoo,’ antwoordde Jack. ‘Mag ik mij even bekend maken.... ik ben Jack Winter, van beroep detective.’
‘Waaraan heb ik het voorrecht van Uw bezoek te danken, mijnheer?’ klonk haar vraag.
‘Ik hoorde, dat U nog al bevriend was met den
| |
| |
vermoorde en hoopte van U eenige inlichtingen te kunnen verkrijgen.’
‘U zegt vermoorde.... ik meende, dat Mr. Wright zelfmoord had gepleegd.’
‘Dat wordt tenminste algemeen verondersteld, doch die veronderstelling is onjuist.’ Hij zeide deze woorden op een toon van vaste overtuiging.
‘Heeft U bewijzen voor hetgeen U daar zegt?’ vroeg Miss Forest.
‘Ik zeg nooit iets zonder bewijzen, Miss Forest, vooral niet in een dergelijke ernstige aangelegenheid als deze.’
‘Zou ik hierover iets naders mogen vernemen?’
‘O, zeker.... men heeft op alle mogelijke manieren getracht de ware toedracht der zaak te maskeeren. Er bleven echter eenige zwakke punten over, die men EERST HEDENMORGEN heeft trachten uit te wisschen.’
‘Maar dan moet die persoon toch hedenmorgen alleen in de kamer van Mr. Wright geweest zijn?’
‘Dat is ook zoo. Toen Mr. Harold en Mr. Dunn de vreeselijke gebeurtenis ontdekten, bleef Mr. Dunn alleen in de kamer achter....’
‘Mr. Dunn! ... U wilt toch niet beweren, dat hij de schuldige zou kunnen zijn?’
‘Alle feiten wijzen daarop, Miss Forest. Men vertelde mij, dat men U bij het begin van het feest nogal eens met hem had samengezien. Daarna bemoeide U zich opvallend veel met Mr. Wright: het motief voor de daad ligt voor de hand... Dunn was vanmorgen een der eersten, die Mr. Wright's zoogenaamden zelfmoord ontdekte, hij bleef daarop alleen in de kamer achter door eenige handige raadgevingen en tenslotte is gebleken, dat bedoelde persoon thans spoorloos is verdwenen. Niemand heeft hem heen zien gaan, zijn bagage heeft hij achtergelaten. Mij dunkt, de bewijzen tegen hem zijn nogal sprekend.’
Dolly staarde eenigen tijd sprakeloos voor zich uit. Zij scheen iets te willen zeggen, dat moeilijk over haar lippen kon komen. Een gloeiende blos steeg langzaam naar haar wangen. De detective, die zich
| |
| |
met een zakdoek eenige koelte had toegewaaid, bukte zich om dit voorwerp, hetwelk aan zijn vingers was ontglipt, op te rapen.
‘Gij vergist U, Mr. Winter,’ sprak zij eindelijk langzaam, ‘Mr. Dunn kan het niet geweest zijn.’
‘Waarom kunt U dat met zooveel zekerheid zeggen?’
‘Omdat Mr. Dunn den nacht bij mij heeft doorgebracht,’ zeide zij aarzelend, de oogen neerslaande. ‘Ik vertrouw, dat U Uw beroepsgeheim niet zult schenden,’ vervolgde zij vaster, toen de detective bleef zwijgen. ‘Deze verklaring valt mij zeer zwaar tegenover een vreemde, doch ik mag niet toelaten, dat een onschuldige verdacht zou worden.’
De detective knikte nadenkend.
‘Het spreekt vanzelf, mevrouw, dat dergelijke door mijn beroep verkregen inlichtingen bij mij veilig bewaard zijn. Het lijkt een zeer degelijk alibi, hetwelk U daar aangeeft. Toch zou ik wel eens willen weten, in wiens belang gij deze getuigenis aflegt.’
‘Wat bedoelt gij daarmee, mijnheer?’, vroeg zij gehaast. ‘Het is dunkt mij nogal duidelijk, dat Mr. Dunn daarbij de eenige belanghebbende is.’
De detective antwoordde niet, doch haalde slechts even de schouders op, terwijl hij de wenkbrauwen optrok.
‘Wenscht U mij misschien nog iets te vragen, Mr. Winter?’
De vraag klonk wat zenuwachtig en het scheen, dat de danseres gaarne een eind aan het onderhoud wilde maken.
‘Neen, ik weet thans voldoende,’ antwoordde Jack opstaande. ‘Ik zal mijn onderzoek nog eenigen tijd moeten voortzetten, doch geloof niet, U daarbij nogmaals lastig te moeten vallen. Het is vaak niet zeer aangenaam door een detective ondervraagd te worden, dat heb ik reeds meerdere malen moeten ondervinden.’
Dolly ging op deze woorden niet in. Verruimd haalde zij adem, toen de deur zich achter hem had gesloten. Peinzend nam zij op een stoel plaats. Was het verbeelding geweest of had hij inderdaad by- | |
| |
zonderen nadruk gelegd op de woorden: ‘doch geloof niet U daarbij nogmaals lastig te moeten vallen’? En indien dat zoo was, wat beteekende dan deze nadruk? Zou hij háár misschien aanvankelijk in verband met den moord gebracht hebben? Wie weet tot welke vreemde conclusies de man was gekomen!
|
|