| |
| |
| |
Paul de Wispelaere
Geboren 4 juli 1928 te Assenbroek.
Mede-oprichter van het tijdschrift Diagram, redacteur van Komma, de Vlaamse Gids, Het Vaderland.
Vast medewerker aan ‘De Gids’.
Kritikus van de BRT.
Publiceerde romans (Een eiland worden, 1963 - Mijn levende schaduw, 1965) en studies (V.J. Brunclair, 1961 - Hendrik Marsman, 1961 - Michel Leiris [in: De onbekende 20e eeuw], 1965 - Het Perzische Tapijt, 1966 - Met kritisch oog, 1967 - Facettenoog, 1968.
Van ‘Een eiland worden’ verscheen een Duitse vertaling.
A De roman wordt voortdurend ter discussie gesteld. Wordt dat wantrouwen niet wat in de hand gewerkt door het feit dat het romangenre inderdaad een vrij statische indruk maakt, zich traag en moeizaam ontwikkelt, terwijl we precies leven in een tijd die door snelheid gekenmerkt en beheerst wordt?
W Ik meen toch dat de roman in de laatste 40 jaar wel degelijk diverse en grondige ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Naast de gevarieerde voortzettingen van de traditionele romanformule, waaruit o.m. de hele consumptieliteratuur bestaat, maar niet alleen die, bestaat er toch ook een uitgebreide gemetamorfoseerde moderne romanliteratuur, die mij vrij dynamisch lijkt te zijn.
A Maar de enige werkelijke vernieuwing werd toch slechts door de nouveau roman gebracht?
W ‘NR’ wat is dat? Het is een etiket geworden dat hoe langer
| |
| |
hoe onbruikbaarder wordt, omdat het van toepassing is op de meest uiteenlopende en zelfs radicaal tegengestelde romanopvattingen en vormen van moderne schriftuur. Dit heeft het echter gemeen met vrijwel alle etiketten in de literaire kritiek en literatuurgeschiedenis: nog geregeld verschijnen er lijvige studies die klaarheid proberen te brengen in hoogst ingewikkelde verschijnselen als romantiek en expressionisme, terwijl deze termen dagelijks zomaar lukraak gehanteerd worden. Hoe groter de afstand wordt tegenover de zogenaamde nouveau roman, hoe duidelijker de aansluitingen ervan blijken met de traditie. ‘La Jalousie’ van Robbe-Grillet bijvoorbeeld kan beschouwd worden als de romaneske uitwerking van een fenomenologische passus in ‘L'Etre et le Néant’ van Sartre, dat is vorig jaar in een aflevering van het NVT ook overtuigend aangetoond door Norbert Vanthomme.
A Goed, u bent in elk geval iemand die in dit taalgebied baanbrekend werk verrichtte ter introductie en verdediging van de NR, welke lading die vlag dan verder ook mag dekken. En ergens schreef u, in ‘Met kritisch oog’: ‘Door hun betrekkingen met de buitenwereld tot in het absurde problematisch te maken verwijzen het spreken en schrijven in de roman, en het schrijven van de roman, eigenlijk alleen nog naar zichzelf.’ En daar wou ik dan een uitspraak van Simone de Beauvoir naast leggen, en uw reactie noteren: ‘Il y a d'autres tâches, il y a d'autres entreprises: l'action, la technique, la politique, etc.: mais de toute façon elles sont destinées aux hommes et elles deviennent absurdes, elles deviennent même odieuses, si elles se prennent pour fin et si elles se coupent de l'humain.’
W Ik wil er met klem op wijzen dat ik mij, als schrijver, in de eerste plaats interesseer voor literatuur en dat de literatuur zelf een domein is met een interne ontwikkeling en een interne problematiek. De ontwikkeling van de roman bijvoorbeeld wordt zeer zeker niet bepaald door politieke of economische problemen, die helemaal buiten de roman om bestaan, maar door de bezinning van de schrijvers over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het genre en de creatieve originaliteit van de grootsten onder hen. Hetzelfde kan trouwens gezegd
| |
| |
worden van de andere literatuursoorten en de kunsten in het algemeen. Een ander punt is natuurlijk dat schrijvers en andere kunstenaars niet in een artistiek vacuum leven en heel vaak door buiten-literaire denkbeelden van bv. politieke of filosofische of wetenschappelijke aard beïnvloed worden. Maar ook dergelijke invloeden hebben, op het literaire vlak, toch maar belang voor zover ze artistiek geïntegreerd kunnen worden. Dit probleem stelt zich o.m. heel acuut in de science fiction, die een meer dan oppervlakkige exact wetenschappelijke kennis bij de schrijver veronderstelt, maar waarvan het belang toch evenredig blijft met de literaire vormkracht van die schrijver.
A Butor schrijft in ‘Essais sur les modernes’: ‘Il semble donc que la SF représente la forme normale de la mythologie de notre temps, une forme qui, non seulement, est capable de révéler des thèmes profondément nouveaux, mais qui est capable d'intégrer la totalité des thèmes de la littérature ancienne.’
W In dat essay, ook te vinden in ‘Répertoire I’ geeft Butor zelf ook een aantal redenen aan waarom dit literaire genre zich maar moeizaam schijnt te ontwikkelen. Ik verwijs daar dus naar. Overigens boeit dit genre mij niet erg, omdat ik vind dat het zo gauw anekdotiek wordt, zij het dan een fantastische anekdotiek. De meeste belangstelling heb ik voor de zogenaamde toekomstroman, SF zonder de eigenlijke science dus, maar die brengt tenslotte ook niets meer dan een overaccentuering van nu reeds bestaande toestanden.
A Naast SF zouden we ook kunnen spreken van reportage- en satirische roman, genres die niet zozeer aan bod schijnen te komen.
W Ze worden tegenwoordig toch druk beoefend? Er heerst in de jongste literaire ontwikkeling, ook in de poëzie trouwens, precies een groot wantrouwen tegen fictie en de romantiek van de individualistische expressie. De beginselen van de enerzijds literaire autonomie en anderzijds informatieve literatuur maken eigenaardig genoeg naast en tegen elkaar deel uit van de huidige avant-garde.
A Een boeiende situatie. Die ons weer in het spoor brengt van
| |
| |
uw opvatting dat de literatuur zich binnen haar eigen grenzen moet ontwikkelen.
W Inderdaad. Een roman van Robbe-Grillet bij voorbeeld is in de eerste plaats te situeren tegenover het geheel van de bestaande romanliteratuur, de vroegere en de huidige, en niet tegenover het probleem van oorlog en honger. Ik verzet mij categorisch tegen de opvattingen die de dingen niet allereerst in hun eigenheid en hun eigen specifieke waarde en betekenis willen accepteren. Dit is de pest van alle ideologische stelsels en doctrines, zowel marxistische als religiezuze. In de katholieke schoolopvoeding die ik genoten heb, (je zet genoten toch wel tussen aanhalingstekens?) kwam het er bij voorbeeld niet op aan goed te leren zwemmen, dus een zich zo volmaakt mogelijke zwemstijl eigen te maken, maar wel ‘om een gezonde ziel in een gezond lichaam’ aan te kweken, het zwembad voor Vlaanderen en Christus te veroveren, en dergelijk gezwam meer. Je begrijpt wel wat ik bedoel: misschien zou Simone de Beauvoir, die je daarnet citeerde, dit ook de humanistische kant van het zwemmen noemen. Het resultaat van zulke opvatting is een bende idealistische knoeiers, klaar om zich door de eerste de beste demagoog om de tuin te laten leiden. Het is de hele sfeer van knutselen aan de haard, gezellig een boek lezen bij een kopje koffie, zijn Vlaamse borst voelen zwellen bij het zingen van onbenullige Heimatliederen: met andere accenten dus altijd hetzelfde misverstand. Gevaarlijk zijn zij die van de duiktoren springen om Vlaanderen te redden of om het communisme te gaan bevechten. Dit laatste voorbeeld wordt mij ingegeven door recente lectuur over de trainingskampen van de Waffen-ss. De olympische spelen bevorderen misschien de broederschap, al betwijfel ik dat persoonlijk sterk, maar zij zijn alleen mogelijk dank zij de inspanningen en prestaties van rasechte, zuivere atleten. Al vanaf mijn jeugd heb ik grote bewondering voor het wilskrachtige ascetisme van de sport om de sport, de harde zuiverheid van de training en de lichaamsvervolmaking die haar doel vindt in zichzelf: inderdaad een vorm van estheticisme als je wilt. Persoonlijk heb ik dat in de mate van mijn mogelijkheden ook altijd nagestreefd, en ik herinner mij bijvoorbeeld een
| |
| |
interview met Paavo Nurmi waarin hij zei dat zijn rigoureuze training iets onmenselijks had en hem o.m. gedurende lange periodes weerhield van sexuele omgang. Dat zal zijn vrouw of lief of minnares ongetwijfeld niet leuk gevonden hebben, in elk ascetisme zit inderdaad iets onmenselijks, maar het is alleen daaruit dat de prestaties voortkomen. En nu heb ik dus de hele tijd opzettelijk mijn voorbeelden buiten de literatuur gehouden, om er duidelijk op te wijzen dat mijn houding niet specifiek literair is, maar echt een levenshouding kan genoemd worden. Het schrijverschap past vanzelf in wat ik nu al heb gezegd. Wanneer ik in de brieven van Kafka lees: ‘Ich habe kein literarisches Interesse, sondern bestehe aus Literatur, ich bin nichts anders und kann nichts anders sein’, dan herken ik iets van mezelf. Een schrijver is iemand die schrijvende leeft en zijn problemen hebben allereerst met het schrijverschap te maken.
A Betekent dit dat de roman, ook en vooral voor wie niet onverschillig kan blijven tegenover de wereld waarin hij leeft, of geleefd wordt, gereduceerd wordt tot een soort ‘acte gratuit’?
W Wie van een roman op directe, materiële wijze heil voor de wereld verwacht, verwacht tegelijk te weinig en te veel. Een roman is allereerst een roman, een vormgekregen produkt van de menselijke geest, dat van alle andere verschilt en precies daarin zijn eerste, niet zijn enige, bestaansreden vindt. Al de rest kan er eventueel uit voortvloeien, maar dat hoeft niet en het kan in de eerste plaats zeker niet door de schrijver zelf bepaald worden. Uit brieven van mij onbekende lezers is mij meer dan eens gebleken dat ik met mijn schrijfsels, die vaak zozeer voor ‘esthetisch’ versleten worden, mensen in hun levensproblematiek heb gesterkt en geholpen. Zoiets had ik nooit kunnen voorzien, maar het verheugt mij. Het feit van het schrijven zelf, althans zoals ik het opvat, is al revolutionair. Het doorbreekt de gevestigde denkpatronen en kan daardoor bewustzijnsmutaties teweegbrengen. Kijk trouwens maar in de praktijk: wie ernstig begaan is met bijvoorbeeld de NR, omdat je 't daar nu over had, is nooit een verstard traditionalist. De reacties tegen de NR daarentegen komen
| |
| |
meestal uit de hoek van de gevestigde, conservatieve ‘cultuurdragers’. Ik geloof dat voor het culturele establishment een NR gevaarlijker is dan een sociaal pamflet, precies omdat hij op zo'n verontrustende manier alleen maar roman is. Zodra de gezagsdragers iets onder ogen krijgen dat ze niet onmiddellijk in de gevestigde patronen in kunnen schakelen, iets dat hun ontsnapt dus, voelen zij zich bedreigd en worden dodelijk ongerust.
A In elk geval is de schrijver in de ivoren toren toch een curiosum geworden. Een bewust levend mens kan zich niet afzonderen. Maar toch lijkt de roman precies de andere kant op te gaan. Is dat toch een vlucht? Of een uiting van onmacht?
W Dat de roman ondanks alles precies de andere kant opgaat is misschien een bewijs van wat ik daarnet zei. Maar overigens beleven wij thans ook toch weer een renouveau van het documentaire reportagegenre, dat lijnrecht tegenover de NR-ontwikkeling staat. Toch zijn beide in de eerste plaats literaire ontwikkelingen, want hoewel ze elkaars antipode zijn, vormen zij samen een reactie tegen de traditionele verhalende literatuur. ‘Wij kunnen geen verhaal meer schrijven’ is een wanhoopskreet om steeds beter de realiteit te kunnen vatten. Er is dus geen sprake van een vlucht, maar integendeel wel van een steeds groter wordende bekommernis om de overgeleverde voorstellingen van de realiteit (ook van de specifieke romanrealiteit, want die bestaat ontegensprekelijk) te doorbreken. Zolang de kunst al bestaat hebben er sociale wantoestanden bestaan, en tussen beide is er nooit een belangrijke wisselwerking geweest want de sociale toestanden hebben de eigenheid van de kunst nauwelijks anders dan thematisch beroerd, en omgekeerd heeft de kunst nooit wantoestanden uit de wereld geholpen. In het andere geval zou de kunst nooit uit wat anders dan revolutionaire pamfletten bestaan hebben, zouden wij nu zeker niet Bach of Mozart kunnen beluisteren.
A Akkoord, maar deze sociale problemen houden ons nu, geloof ik, veel meer bezig dan vroeger ooit het geval was, al was het maar door de invloed van de communicatie-media.
W Dat wraakroepende wantoestanden, het koelbloedig cynisme van de kapitalistische potentanten ons meer dan vroeger
| |
| |
bezighouden zal wel waar zijn. Maar toch kan het creatieve schrijven niet herleid worden tot een protest daartegen, eenvoudig al omdat het zich tegen elk van buiten opgelegd programma verzet. Schrijven is een daad van volstrekte innerlijke vrijheid, en het is symptomatisch genoeg dat alle ideologische systemen er altijd aanslagen op hebben gepleegd. Dat neemt zeker niet weg dat ieder authentiek schrijver zich voortdurend afvraagt wat de zin van zijn schrijverschap is, en dit wel vaak in bloed en tranen, bij wijze van spreken. Het is dus normaal dat hij in wanhoop kan twijfelen aan de betekenis van zijn werk ten overstaan van de miljoenen mensen die uitgebuit worden en honger lijden. Dit pleit voor hem, het is de beklemming van het gevoel van machteloosheid tegenover het schandelijke wereldgebeuren. Maar, ik herhaal hier wat ik vroeger al eens zei - denk je niet dat ieder rechtgeaarde man met een beetje bewustzijn en zelfkritiek op bepaalde ogenblikken alleen nog gegrepen wordt door het verlangen om een mes te stoten in alle vetgemeste of geüniformeerde buiken van de wereld? Denk je niet dat bij voorbeeld een doodgewoon leraar waanzinnig kan gaan twijfelen aan de zin van zijn pietluttige lesjes? Ik wil daarmee zeggen dat niet alleen de schrijver maar ieder links en bewust levend mens moet geconfronteerd worden met de eventuele absurditeit van het belachelijk beetje werk dat hij kan verrichten. Daarmee zit ik dus weer in dat gevoel van machteloosheid waar je het in een vorige vraag al over had en dat ik inderdaad heel sterk ervaar. In de toestand van de westerse zogenaamde democratieën is die onmacht trouwens reëel genoeg: je mag haast alles zeggen of schrijven - maar niet tonen, op de tv bij voorbeeld, want dat is een gevaarlijker medium - maar geen hond die er zich verder wat van aantrekt: de politieke, kapitalistische en klerikale machthebbers drijven rustig hun misdadig spel door. De democratieën heffen zichzelf op doordat ze de vernieuwers verplichten geweld te gebruiken en ditzelfde geweld dan weer veroordelen uit naam van de democratische beginselen. Het is een sluwe en gewetenloze tactiek. Maar wat kan de romanschrijver of dichter daartegen beginnen, tenzij zo authentiek mogelijk zichzelf te
| |
| |
zijn? Dit is zijn belangrijkste vorm van engagement, waarmee hij allicht wel hier en daar in een persoonlijk bewustzijn een schok teweegbrengt, en dat is al veel. Maar op het vlak van de wereldpolitiek en economie heeft hij helaas bitter weinig in de pap te brokken. Daar moeten andere en machtiger middelen voor gebruikt worden, en ik zou daar heel graag aan mee kunnen werken. Ik interesseer me bij voorbeeld erg voor de problemen van de derde wereld. Er zijn massa's publikaties die me heel exacte informatie verstrekken over de bestaande machtsstructuren waardoor de onderontwikkeldheid van de derde wereld opzettelijk in stand wordt gehouden, terwijl het hele christelijke en humanistische Westen barst van de edele leuzen en leugens. Vooral de economische, politieke en militaire machtswellust van de VS, niet veel minder dan een terreur, wordt op de korrel genomen. Zie, dit soort keiharde informatie lijkt me veel meer een kans te maken dan de omweg van één of andere literaire vorm. Nogmaals, tegen de vermenging van die categorieën sta ik erg wantrouwig.
A Als schrijver ben ik daar allemaal mee akkoord. Maar ik ben ook gewoon een mannetje dat naar tv kijkt, en de krant leest, en dan niet kan vergeten dat mijn betrekkelijke welvaart maar mogelijk is door het in stand houden van een heel complex van onrechtvaardige toestanden, bijvoorbeeld ook de geïnstitutionaliseerde uitbuiting die men ontwikkelingshulp noemt, en waarover u het daarnet ook had, en dan weet ik dat ik mee schuldig ben als ik niet reageer. En omdat we geen soldaten zijn beschikken we maar over één wapen, en dat is het woord.
W Het is een probleem dat ook mij niet met rust laat. Ik heb daar zoëven eigenlijk al op geantwoord... Soms krijg ik schuldgevoelens omdat ik niet werkelijk ziek word door al de gruwelijkheid die zich op de wereld afspeelt en omdat bij voorbeeld de dood van één geliefd persoon mij meer kwetst en pijn doet dan die van duizenden Vietnamezen. Dit is een verschrikkelijke vaststelling, maar niettemin een realiteit. De mens kan geen tragedies aan die boven zijn eigen maat liggen, dat is zijn afschuwelijke beperktheid, ook die van de schrijver. Van af een zekere omvang schrompelt de wereldtragedie
| |
| |
in elkaar tot een abstractie van cijfers en gegevens. En ook met het woord kan men niet tegen abstracties vechten, dat is zeker nog een ander aspect van de machteloosheid van de schrijver. Maar nogmaals: schrijven, zoals ik het zie, is op zichzelf een vorm van aanklacht en protest. Het is een opdelven, blootleggen, bewustmaken, schokken, altijd een steen in de kikkerpoelen die men vooral rustig wil houden. Het is misschien niet veel, niet genoeg, maar toch... ik weet het niet.
|
|