| |
| |
| |
Daniël Robberechts
(*) Geboren Brussel 1937.
Afgedankte leerling-officier 1957.
Kandidaat wiskunde U.L.B. '60.
Schrijver van beroep.
Literaire prijzen: Provincie Brabant 1962; Arkprijs van het Vrije Woord 1963; Merghelynck-prijs 1964; Dirk Martens-prijs 1965.
Medewerking aan Daele, Dietsche Warande en Belfort, Komma, De Nieuwe, Het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Podium, Yang.
Publicaties: ‘De labiele stilte’, een roman, 1968;
‘Tegen het personage’, 6 teksten, 1968.
A In een dagbladartikel schreef u eens dat het schoolboek een rem is op de democratisering van het onderwijs. Preciseer dat eens.
R Ik schreef: ‘Nochtans is in het onderwijs reeds de alleen-zaligmakende waarde van het boek aangevochten, zowel om louter pedagogische (audio-visuele middelen, geprogrammeerde instructie) als om sociale redenen: doordat kinderen uit de bevoorrechte klasse nog altijd vroeger en intensiever dan anderen met het boek omgaan, vormt het overwicht van het boek een remmende factor voor de democratisering van het onderwijs’. Dat sluit aan bij wat Georges Adé ooit in ‘De Maand’ heeft geschreven: ‘heeft men wel het feit bedacht dat de mediocriteit van het onderwijs tenslotte ten goede komt aan de kinderen van de bourgeoisklasse die de traditionele invloed van de familie hebben mogen ondergaan?’ Ik weet dat mijn artikel bij
| |
| |
sommigen kwaad bloed heeft gezet. Onbegrijpelijk. Wat ik zeg is niet eens revolutionair. Dat is het rotte in dit land: wij zijn nog niet eens aan een consumptiemaatschappij, aan een ‘advanced industrial society’ toe, daarvoor zijn onze technocraten nog niet slim genoeg. We vormen zoiets als de achterkeuken van de Amerikaanse sonsumptiemaatschappij. Waar de Amerikaanse radicalen hun consumptiemaatschappij aanvechten moeten wij én de consumptiemaatschappij én de afgemergelde paleo-kapitalistische maatschappij aanvechten. Dat leidt tot de gekke toestand dat je bijvoorbeeld omwille van de sexuele liberalisatie moet protesteren tegen de inbeslagname van een zo oer-kapitalistisch tijdschrift als ‘Playboy’.
A Vroeger kon men uren lang zitten praten over een boek, over literatuur. Nu is het boek gewoonlijk maar een startblok: het gesprek holt op spurtsnelheid de sociologie, de politiek, dus de contestatie door, en eindigt bij het engagement.
R Contesteren, betwisten, aanvechten, inderdaad. Dat moet gebeuren. We moeten bijvoorbeeld vaststellen dat, terwijl de technische middelen om de wereld leefbaarder te maken toenemen, de leefbaarheid van deze wereld afneemt en eruit besluiten dat er zo iets als een misrekening schuilt in de structuur van de maatschappij; het vertikken nog langer ‘gezond verstand’ te noemen wat elke dag tot een waanzinnige catastrofe kan leiden. Niet langer nog het postulaat aanvaarden dat de gezagsdrager in de gevestigde orde het door zijn positie noodzakelijk beter kan weten dan de man in de straat. We moeten de ‘rekenfouten’ opsporen, door studie en praxis, samen met anderen, en streven naar institutionalisering van één zaak: de verandering.
A Verandering met democratische of met revolutionaire middelen?
R Een democratische revolutie, dus een revolutie naar een autentieke, directe democratie, ja. Maar liever helemaal niets dan een revolutie in de oude trant, die weer een oligarchie zou verwekken. De term culturele revolutie is nog zo gek niet, als men hem maar niet opvat als een-door-de-intelligentsia-geleide-revolutie. In de eerste plaats moeten er natuurlijk goede deskundigen en bevoegde technologen zijn. Zonder mensen als Dubcek en
| |
| |
Otta Sik was er in Tsjechoslovakije waarschijnlijk nooit ruimte geweest voor vernieuwing. Maar dat volstaat niet, want ook een ‘advanced industrial society’ staat of valt met de technologen. Draai en keer het zoals u wilt, iets werkelijk nieuws zal er niet komen zonder de inspraak van de oude libertaire communisten. En daar blijkt het woord ‘culturele revolutie’ zo bijzonder geschikt: wij zijn zo verzoend met onze lafheid, onze passiviteit, onze onwetendheid, dat de eerste revolutie in ons moet gebeuren.
A Kan er een revolutie in de mens plaatsvinden als de wereld rond die mens niet veranderd?
R Natuurlijk niet, dat vormt een geheel, dat kan men niet van elkaar losmaken: ik verander zelf alleen maar wanneer ik de dingen om mij heen verander. Maar de mentaliteitskwestie is zeer belangrijk. Daarom ook vind ik een ‘big bang’ revolutie ongewenst. Ik beweer niet dat het geweldloos zal verlopen, maar als er een ‘big bang’ situatie ontstaat waarop de massa niet voorbereid is, zoals dat in Frankrijk het geval was, kan dat alleen tot een versterken van de oligarchie leiden.
A De heersende mentaliteit veranderen, het bewustzijn opvijzelen, daar kan de schrijver ook wat aan meehelpen. Als hij dat doet noemt men hem geëngageerd. Niet noodzakelijk politiek geëngageerd. Wat is precies het onderscheid?
R Het is denkbeeldig. En ik geloof dat dit overduidelijk is sinds de studentenrevoltes: men begint met ‘Walen buiten’ en een jaar later staat men 's morgens bij een fabriek met Waalse arbeiders te praten. Men begint met het eisen van het recht op zijn meisje in bed, en enkele maanden later zijn tachtig studenten voor hun leven verminkt. Een geschrift sensibiliseert of het stompt af - ik geloof echt niet dat er zo onzijdige geschriften zijn dat ze geen van beide doen. En de gesensibiliseerde lezer doét uiteindelijk toch ook wat? Alleen de halfzachte loodaarzige intellectueel misschien niet.
A Als u de stap van lezen naar actie zo vlot zet, verengt u het engagement dan niet tot wat men het betoog of het pamflet zou kunnen noemen?
R Integendeel, het engagement wordt naar mijn mening gewoonlijk veel te beperkt opgevat. Het betoog maakt er slechts een
| |
| |
deel van uit, maar een belangrijk deel. Het spreekt immers vanzelf dat de schrijver niets anders mag schrijven dan wat hij voelt en denkt en ervaart en waarneemt. Maar wanneer een schrijver van nu behoorlijk geïnformeerd is, en het is zijn plicht dat te zijn, dan kan het gewoon niet anders of hij die het schrijven kan zet zich ooit eens aan een schriftelijke reactie. Dat kan dan bij een dagboeknotitie blijven, het kan een slogan worden of een wachtwoord, leuzen of kritische bedenkingen, een pamflet of een vlugschrift, ik heb daar geen bezwaar tegen, ik vind dat niet minderwaardig. Het is toch ronduit bespottelijk dat er schrijvers zijn die bezwaren hebben tegen die vormen van engagement. Een schrijver zou voor een vaginaal deodorant wel aan copy-writing mogen doen, maar niet voor de revolutie?
A En hoe plaatst u dan wat men de zuivere literatuur noemt in het begrip engagement?
R Het zich toeleggen op wat ik sprecifieke literatuur zou noemen is al een eerste vorm van engagement. Ik bedoel met specifieke literatuur die literatuur waarin de vaststelling is verwerkt dat het geschrift, het gedrukte woord, thans niet meer is dan een medium onder zoveel andere media, terwijl het vroeger het alleenzaligmakende medium was. De literatuur die er nu op gericht is zich tegen de andere media te handhaven is regressief. De literatuur moet nu een soort strategische terugtocht uitvoeren tot binnen het gebied waar ze het efficiëntst is omdat ze er onvervangbaar blijft. Literatuur is ook geëngageerd in zover ze communicatiestoornissen oplost. Het is eigenlijk krankzinnig, maar binnen de maatschappij zoals we die nu kennen is medemenselijke communicatie eigenlijk iets subversiefs. Denk dan bijvoorbeeld nog aan het essayistisch en filosofisch jargon. Ten dele is het natuurlijk wetenschappelijk onmisbaar, akkoord, maar het ontaardt ook tot een statustaaltje, dat er op berekend lijkt om in géén geval tot een gevaarlijk concrete incarnatie te leiden.
A Alle schrijvers willen communicatie tot stand brengen. Ook mevrouw Courths-Mahler, om maar iets te noemen. En men kan haar boeken toch geen geëngageerde literatuur noemen. Is dus de inhoud van het werk, de strekking niet uiteindelijk bepalend?
| |
| |
R Eerst en vooral: de boeken van C-M zijn wel geëngageerd, maar in regressieve zin. En verder: de strekking is een punt waar ik tamelijk sceptisch blijf. Men moet gewoon rekening houden met het feit dat de hedendaagse literatuur door zo vreselijk weinig mensen wordt gelezen. Door critici en recensenten wel natuurlijk, maar dat kun je toch geen volwaardige lezers noemen. En wie leest verder nog? De voor het boekbedrijf interessante boekenkoper verdient tenminste 17.000 F per maand. Er bestaat dus een behoorlijke kans dat precies hij behoort tot die verzameling halfzachte intellectuelen die J.L. Godard ‘la gauche élégante’ heeft genoemd. Het slag mensen dus wie het bijvoorbeeld geen barst kan schelen als de stad onbewoonbaar wordt, want ze hebben toch al hun buitengoedje. Bovendien zijn we er allen op geconditioneerd om een boek geen enkele invloed te gunnen op ons leven. Wij nemen, in een knusse fauteuil, kennis van allerlei jammerklachten die eigenlijk onduldbaar behoorden te zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk meer dat de gevestigde macht de cultuur als vrijetijdsbesteding aanprijst, iets als het kweken van aquarium-vissen, een ongevaarlijk tijdverdrijf. Dat biedt ook een uitstekend voorwendsel om de werkomstandigheden niet te moeten vermenselijken, want om ‘mens te zijn’ blijft er altijd wel de vrijetijdsbesteding, nietwaar? Dan is er bovendien het feit dat een nieuwe progressieve politiek uiteraard niet anders dan pragmatisch kan zijn, elke dag opnieuw ontworpen moet worden, zodat de al te eng politieke strekking van een werk helemaal achterhaald dreigt te zijn wanneer het boek eindelijk een breder gehoor krijgt.
A Dat is een probleem dat niet alleen kan ontstaan uit de inhoud maar ook uit de vorm van het geschrift: is het niet zo dat een boek soms pas een groter publiek bereikt, voor dat publiek slechts begrijpelijk wordt, als de idee die de experimentele of revolutionaire vorm bepaalde reeds lang gemeengoed is geworden?
R Dat is een probleem waar ik ook geen antwoord op weet. Neem een boek als ‘Het geluid’ van Herman J. Claeys, dat men in alle opzichten ‘juist’ moet noemen. Nu vraag ik me af of dat wel ‘goed’ is. Is er niet ergens een contradictie tussen de klassieke
| |
| |
vorm en de nieuwe, subversieve inhoud? Heeft Claeys het huidige, vreselijk intricate onbehagen niet op een 19e-eeuwse wijze gesimplifieerd om het binnen de lineaire vorm van zijn geschrift te kunnen dwingen? En stel daar dan Van Maele's ‘Scherpschuttersfeest’ tegenover: doorgaans zal men wel beweren dat dit boek niet geëngageerd is, maar daarmee negeert men dat élke taal aan een bepaalde levenswijze en een bepaalde maatschappij beantwoordt, en dat Van Maele via een ongehoorde taal dus ook een voor onze burgerlijke opvattingen ongehoorde maatschappij aankondigt.
A In ‘De Revolutie’ van E.J. Hobsbawm staat dit: ‘Waar de maatschappelijke functie van de kunstenaar duidelijk en zijn relatie tot het publiek rechtstreeks is, wordt de vraag wat hij te zeggen heeft en hoe hij het moet zeggen, beantwoord door de traditie, de moraal, de rede, of enige andere algemeen aanvaarde maatstaf. (...) Het werkelijke probleem was dat van de kunstenaar die los was gemaakt van een herkenbare functie (...) Hij stond daardoor alleen en riep in de woestijn. (...) Het was te begrijpen dat hij zich tot een genie zou maken, die alleen kon maken wat hij in zich had zonder omzien naar een publiek.’
R Wat ik aan dit citaat vooral goed vind is dat het in de verleden tijd is gesteld. Het woord kunstenaar vind ik al volkomen onbruikbaar geworden. Een schrijver hoeft niets meer te zijn dan een gezagloze medemens wiens deskundigheid-op-de-duur hem net zo eerbiedwaardig maakt als elke vakman, want anders blijft hij een hinderpaal voor de creativiteit van alle anderen. Een pionier van die nieuwe mentaliteit is zeker L.P. Boon. En zodra een schrijver aanvaardt dat hij een gezagloos medemens is schrijft hij compromitterend: hij kan alleen voor zichzelf uitkomen, zijn lezer moet hem voortdurend op de vingers kunnen zien, vooral de argeloze lezer.
A Hoe lost u heel die engagementsproblematiek voor uzelf op? Ik bedoel: hoe structureert u zaken als Vietnam, de contestatie-beweging, de honger en sociale onrechtvaardigheid, al die dingen waarmee u geconfronteerd wordt en die u niet wil negeren in uw werk?
R Met die structurering ben ik nog hoegenaamd niet klaar. Misschien is het dagboek wel een goed medium. Dat de notities
| |
| |
eerst later gepubliceerd raken is misschien toch geen bezwaar. Wanneer een lezer een reactie leest op een gebeurtenis die hij al vergeten was, kan er een soort van resonantie-effect ontstaan.
A Ik las een in een tijdschrift gepubliceerd fragment uit ‘De grote schaamlippen’. Daar komt plotseling en verrassend een passage in voor over Zwartberg. Ze wipt in de tekst, verdwijnt weer meteen. Zelfs typografisch werd ze anders gezet.
R Men kan me verwijten dat politieke of sociale bekommernissen mijn werk in wippen en er zo weer uit zijn, maar men kan het ook anders zien: als de grondlaag die regelmatig aan de oppervlakte komt, de achtergrond waarop mijn leven zich afspeelt. Dan ben ik er vanzelf toe gebracht persoonlijke beschouwingen te schrijven over actuele gebeurtenissen; vroeger ging het niet veel verder dan nu en dan een brief naar een weekblad, maar sinds ik toevallig, en eigenlijk, - dat is wel typisch - in weerwil van mezelf, via de herrie om de ‘Bozar’ met de contestatie in aanraking ben gekomen, gebeurt het schrijven van dergelijke beschouwingen meer systematisch. Bij het totaal-literaire werk liggen de zaken anders. Heel toevallig hebben politieke gebeurtenissen zich opgedrongen in het werk dat ik nu aan het schrijven ben. Ik ben er blij om, en ook vreselijk ongerust.
A Céline heeft gelijk, vrees ik, als hij zegt: ‘Il faut choisir, mourir ou mentir. Je n'ai jamais pu me tuer, moi.’ Welke consequenties heeft dat voor een auteur?
R Wordt daarmee bedoeld dat een schrijver noodzakelijk liegt? Dan antwoord ik dat ik dit niet meer neem, dat het daarmee uit moet zijn. In ‘Een verkenning van Christiane H.’ heb ik de werkelijkheid nog aangepast omwille van de waarschijnlijkheid, maar daarna heb ik ‘De grote schaamlippen’ geschreven, goeddeels om nooit meer te hoeven ‘aan te passen’, om mezelf eens en voorgoed te verraden. Of spreekt Céline over de leugen die in het sociale leven onvermijdelijk is? Bestaat er in dit geval een meer vernietigende aanklacht van de gevestigde wanorde dan die vaststelling van de levensnoodzakelijkheid van de leugen? Wat mij in dit opzicht verbijstert, in de eerste plaats bij mezelf, is de vaststelling hoezeer we tot kruiperigheid zijn
| |
| |
geconditioneerd. Ergens in ons is vrijmoedige openhartigheid met grofheid vereenzelvigd. Het duidelijkst komt dit nog tot uiting in het feit dat het ons nog zo moeilijk valt een gezagsdrager aan te spreken zonder agressiviteit, zonder een hoge borst op te zetten: de gevestigde macht bestaat nog goeddeels bij genade van een haast fysiologisch gezag in ons. Voor wie zich niet tot het establishment rekent is het relaxed, gewoon-medemenselijk bejegenen van een gezagsdrager nog een prestatie. Daarom: een culturele revolutie, want in mij, de man van de straat, behoren een heleboel reflexen radicaal te worden gewijzigd.
A Wou u aan dit gesprek misschien nog iets toevoegen?
R Ja. Een boek is een medemenselijk bericht. Daarom is het helemaal niet jammer dat er boeken bestaan die door hun vorm minder toegankelijk zijn. Was dat niet het geval, dan bewees het dat we allen in eenzelfde taal en dus in eenzelfde mentaliteit waren opgesloten. Bij een betoog liggen de zaken anders, want het moet bijdragen tot een zo breed mogelijke, rationele en concrete eensgezindheid. Maar het literaire boek dat ik ‘moeilijk’ vind herinnert mij eraan hoe ànders, hoe vreemd en onvervangbaar een medemens mij in feite toch altijd kan zijn. Die erkenning van het anders-zijn is revolutionair even noodzakelijk als het verwekken van solidariteit, eensgezindheid en samenwerking.
|
|