| |
| |
| |
Ward Ruyslinck
(*) Geb. te Berchem (Antwerpen) op 17.6.1929. Werkte als 13-jarige met verhaaltjes voor de jeugd mee aan ‘Het Vlaamsche Land’. Na middelbare studies (humaniora): Germaanse filologie te Gent. Verliet, diep ontgoocheld over de filologie (en vele andere dingen), in 1949 de universiteit. Publiceerde tussen zijn 16e en 26e jaar een 4-tal cahiers met gedichten, maar hing in 1956 (diep ontgoocheld over de poëzie) de lier definitief aan de wilgen. Debuteerde als prozaschrijver met ‘De ontaarde slapers’ (1957) en schreef sindsdien een 10-tal prozawerken, romans en verhalenbundels. Keerde zich vooral in zijn latere werken ('61-'68) met ‘geëngageerd’, bijtend, satirisch proza niet alleen tegen de gevestigde maatschappij, maar ook tegen het bourgeois milieu waaruit hij afkomstig is. Sinds '53 in overheidsdienst. Over zijn ambtelijk milieu is hij blijkbaar al even diep ontgoocheld: getuige zijn bittere persiflages van de bureaucratie.
Werken:
De ontaarde slapers (1957); Wierook en tranen (1958); De Madonna met de buil (1959); Het dal van Hinnom (1961); De stille zomer (1962); Het reservaat (1964); De paardevleeseters (1965); Golden Ophelia (1966); Het Ledikant van Lady Cant (1968).
In voorbereiding: De Karakoliërs.
Prijzen en onderscheidingen:
Romanprijs der Prov. Antwerpen (1958); romanprijs der Kempische Cultuurdagen Hilvarenbeek (1958); Arkprijs van het Vrije Woord (1960); Prijs van de Vlaamse Lezer (1964); Aug. Beernaertprijs van de Kon. Vlaamse Academie (1966); Prijs Prov. Antwerpen voor dramatisch werk (1966); Prijs van de Vlaamse Provinciën (1967).
| |
| |
Vertalingen:
Duits (De ontaarde slapers en andere verhalen, Het dal van Hinnom, Het reservaat),
Engels (De ontaarde slapers, de verhalen De Sneeuwbui en De oeroude vijver),
Deens (Wierook en tranen);
Grieks (het verhaal Dicht bij het water);
Russisch (De Paardevleeseters en het verhaal Een Man die Samson heet);
Bulgaars (Een Man die Samson heet);
Frans (idem).
A Uw werk protesteert tegen de richting die onze wereld uitgaat. Maar al uw figuren die tegen deze wereld in verzet komen, te beginnen met de passieve Silvester uit ‘De ontaarde slapers’, mislukken.
R De internationale politieke gebeurtenissen van de laatste jaren hebben, geloof ik, duidelijk aangetoond dat zowel het actieve als het passieve engagement van enkelingen of groepen van enkelingen tot geen enkel zichtbaar resultaat leiden. Het tribunaal van Lord Russell, de petitie van tientallen Nobelprijswinnaars tegen de voortzetting van de oorlog in Vietnam, de integrationistische beweging van dominee King, de internationale studentenrevolte, de scherpe protesten tegen de bezetting van Tsjechoslovakije door de Sovjets, enz. hebben niets opgelost, niets kunnen tegenhouden en niets kunnen verhinderen. Integendeel: de doden hopen zich verder op, de negers zijn geen stap verder gekomen bij de verovering van gelijke rechten en het zelfbeschikkingsrecht van de kleine volken wordt met evenveel cynisme als voorheen miskend door de grote mogendheden.
A Is de inzet, het protest op zichzelf volgens u dan voldoende, als er toch geen tastbaar resultaat kan bereikt worden? Volgens Malraux bijvoorbeeld kan de mens inderdaad uit de absurditeit van zijn bestaan ontsnappen door zijn engagement.
R De mogelijkheid, gesuggereerd door Malraux, is er alleen op gericht een zin te geven aan het individuele menselijk bestaan: het persoonlijk engagement bevrijdt ons van een gevoel van nutteloosheid en machteloosheid tegenover de steeds grotere
| |
| |
en onontkomelijker gevaren die ons bestaansrecht als individu bedreigen. Alle pogingen om het individueel engagement te bundelen tot een collectief protest stuiten echter op de absurditeit van een onverzettelijk autocratisch gezag, dat zichzelf beschermt tegen de subjecten die het zou moeten beschermen. Dat is de absurditeit waarmee wij vandaag te maken hebben: men heeft ons nog nooit zoveel menselijke, sociale en politieke rechten toegekend, op papier, maar in de praktijk kunnen wij er niet of nauwelijks gebruik van maken. De Conventie van Genève bijvoorbeeld, waardoor een belangrijk deel van onze rechten geregeld wordt, is niet veel méér waard dan het vodje papier, het niet-aanvalsverdrag, dat Bismarck verscheurde. Aan deze absurditeit, vrees ik, kunnen wij nauwelijks nog ontsnappen, ook niet door het collectief engagement. Men heeft onze rechtsstatus in de realiteit herleid tot de rechtsstatus van de vlooien en van de sprinkhanen.
A U verwacht dus geen resultaat van collectieve acties, dat is duidelijk. Maar vooral in de studentenwereld gebeurde er op dat gebied toch heel wat. In ‘Het Reservaat’ schrijft u: ‘Wellicht is de opstandige jeugd niet zo opstandig als men haar graag voorstelt. Ik heb integendeel de indruk dat zij even laf is als de volwassenen: dat zij zich evenals deze met een pokergezicht probeert te handhaven tegen de overmacht van de samenleving.’ Uw boek verscheen in '64. Heeft deze beroering uw opinie verandert?
R Om te beginnen mag u de zienswijzen die ik in de mond van sommige van mijn figuren leg, niet altijd identificeren met mijn persoonlijke zienswijzen. Dat is fundamenteel fout. Ik laat de kanunnik Lemaire in hetzelfde boek ook zeggen ‘de mensheid zal haar ketens eindelijk afschudden, niet door haar opstandigheid, maar door haar geloof’, een uitlating waar ik beslist niet achter sta. Maar goed - in het aangehaalde voorbeeld valt mijn mening toevallig wel samen met die van Basile Jonas. Toch kan ik vandaag mijn mening omtrent de moderne jeugd niet herzien, ondanks de studentenrevoltes. U mag niet vergeten dat het zogenaamd rebellerende deel van de jeugd nog steeds een minoriteit uitmaakt, misschien niet eens tien procent, de passieve rebellen als beats en hippies meegerekend. De ove- | |
| |
rige
negentig procent is geheel of gedeeltelijk geïntegreerd in de traditionele bestaansvormen, verzadigd, onverschillig of hoogstens ‘af en toe steigerend’. De verhoudingen zijn de laatste vijf jaar misschien lichtjes gewijzigd, maar toch schijnt de grote meerderheid van de jongeren nog niet rijp voor een nieuw sociaal bewustzijn met alles wat dat inhoudt: maatschappelijke kritiek en, ook dat alstublieft, zelfkritiek. Bovendien mogen we niet uit het oog verliezen dat de meeste rebellerende studenten van vandaag, zeer zeker bij ons, uit een bourgeois-milieu komen: ik geloof niet in de waarachtigheid, in de diepe brandende noodzaak van hun opstandigheid. Over vijf, zes jaar zullen zij zich op enkele uitzonderingen na tevreden installeren in de gevestigde maatschappij als dokter, ingenieur, leraar e.d. en misschien zullen zelfs enkelen, in de magistratuur, met welbehagen het ‘establishment’ helpen handhaven waartegen ze zich zo heftig hebben gekeerd. Ik geloof niet dat men van die zijde hulp moet verwachten bij het tot stand komen van een nieuwe, minder corrupte, minder schijnheilige samenleving. Het zijn de ‘Sturm-und-Dränger’ die zo vaak terugkeren in de loop der beschavingsgeschiedenis: hun rebellie is in feite niet veel anders dan een maatschappelijke aanpassingskramp.
A Toch denk ik dat de oorzaak van deze rebellie dieper gaat, want niet alleen de Westerse studenten kwamen in opstand. Ook de studenten in Polen, in Tsjechoslovakije. Waar ze dan weer hoopvol naar het Westen kijken. Terwijl in Frankrijk de communistische partij en vakbond tijdens de mei-revolte een reactionaire rol speelden. Paradoxen genoeg. Waarschijnlijk een gevolg van het feit dat we veel te lang alleen maar in antithesen gedacht hebben: links/rechts, west/oost, conservatief/progressief. Of om welke andere reden?
R Men heeft ons gedwongen in antithesen te denken, in het Westen én in het Oosten. Men heeft ons geïndoctrineerd. Dat is trouwens een van de gedachten, of constateringen zo u wilt, die ik in ‘Het Reservaat’ heb ontwikkeld. De paradoxen die wij zien ontstaan houden waarschijnlijk verband met het feit dat de massa's zich steeds duidelijker bewust beginnen te worden van de historische realiteit: nl. dat het niet langer gaat om ideologische antithesen (communisme versus kapitalisme), maar
| |
| |
om macht tout court. Men zou de huidige wereldsituatie aardig kunnen samenvatten met die drie woorden van Sartre uit ‘La Nausée’: ‘l'absolu ou l'absurde!’. In een nieuwe roman heb ik de twee grote politieke invloedssferen in de wereld omschreven als ‘de Lillende Macht’, het westers kapitalisme, en ‘de Gillende Macht’, het communisme. Ik geloof dat dit duidelijk genoeg is.
A Nu we het toch over paradoxen hebben: in ‘Het Reservaat’ zegt u ook dat er geen tegenspraak zit in een term als ‘totalitaire democratie’, want ‘elke democratie evolueert op de duur vanzelf tot een totalitair regime, want het volk wil niet zelf regeren, het wil geregeerd worden.’ Hoever zijn wij in Europa, en in Vlaanderen, op deze weg gevorderd?
R België heeft de reputatie een van de meest geliberaliseerde landen van West-Europa te zijn. Vanuit een bepaalde gezichtshoek is dat misschien wel waar; we hoeven niet altijd ons eigen nest te bevuilen, zoals sommige Vlaamse auteurs geregeld doen, uit een soort van progressieve pose. Aan de andere kant is toch ook bij ons, zoals overal elders, een verontrustende verschuiving merkbaar naar het totalitarisme. Onze medezeggenschap, of zal ik het modewoord ‘inspraak’ gebruiken?, in essentiële problemen van het gemeenschapsbeleid wordt voortdurend geringer, dat kan niemand loochenen. Als die inspraak voor ons niet de dode letter was die ze nu is, maar een levend en hanteerbaar recht, denkt u dan dat wij zouden toestaan dat van de staatsgelden, zo dringend nodig voor realisaties van openbaar nut en volksgezondheid, ik denk bijvoorbeeld aan onderhoud en aanleg van wegen, accomodatie van ziekenhuizen, kanker-bestrijding, wetenschappelijk onderzoek enz... crimineel grote bedragen worden afgeknaagd voor een onzinnige bewapeningswedloop?
A Terwijl die inspraak geringer wordt nemen censuurmaatregelen, toch altijd een teken van angst bij de machthebbers, echter toe.
R Ook die censuurmaatregelen tegen de vrije artistieke expressie, de meestal eenzijdige, tendentieuze, van overheidswege gecontroleerde berichtgeving (vooral in radio en televisie) en de farizeese klassejustitie zijn symptomen van die verschuiving. Maar ja, het volk wil inderdaad geregeerd worden. De inertie
| |
| |
van de grote massa komt in de grond neer op een passieve hulp aan de reactionaire krachten, die het ‘profanum vulgus’ maar wat gaarne sluimerend houden met ‘brood en spelen’. De geschiedenis maakt steeds weer nutteloze omwegen, en de ‘circulatie van de eliten’, zoals de Italiaanse socioloog Pareto de doorbraak der progressieve krachten en haar onvermijdelijke installering als nieuwe overheersende groep samenvat, laat ons bitter weinig hoop op de vestiging van een demokratisch regime ‘in the best sense of the word’.
A De democratie, althans de parlementaire democratie, wordt wel meer in vraag gesteld. Acht u onze democratie in staat de problemen van onze technologische maatschappij op te vangen?
R Ik ben geen profeet, geen ziener. Ik weet niet of en hoe onze maatschappij deze problemen zal kunnen opvangen, maar de huidige evolutie boezemt me weinig vertrouwen in. ‘Ich finde nicht die Spur von einem Geist und alles ist Dressur’. De klacht van Goethe, uit de Faust, heb ik ook een paar maal in ‘Het Reservaat’ aangehaald: ze is een angstwekkende anticipatie van dit tijdperk, dat aan de ‘Dressur’ ten onder dreigt te gaan. Met de kunstmatige kweek van het volmaakte mensenras - de zogenaamde DNA-biologie - is men ondertussen al begonnen in Amerikaanse research-centra: de Uebermensch (in ‘Het Reservaat’ noemde ik hem de Utipro-Man en in mijn nieuwe roman zal hij de ‘Hifi-Man’ heten) is dus in wording. De droom van Hitler gaat in vervulling. De mensheid is bezig haar Frankenstein-monster te baren, want er is niets zo monsterachtigs als een volmaakte, superieure mens. Eerlijk gezegd: ik huiver bij de gedachte aan de sociale en politieke consequenties van een dergelijk ‘Aufartungs’-programma. Over een kwarteeuw zullen wij met nieuwe, nog veel afschuwelijker vormen van racisme en genocide worden geconfronteerd. De verbeelding van Huxley en Orwell is op dat punt heel wat te kort geschoten, vrees ik.
A In die evolutie wijzigt zich ook de verhouding elite/massa. De strijd die het bewuste individu moet leveren om zich aan het massificeringsproces te onttrekken staat in uw werk centraal. Is voor u massificering identiek met ontmenselijking?
R Het steeds voortschrijdende massificeringsproces is een desin- | |
| |
dividualiseringsproces
en als zodanig een ontmenselijkingsproces. Ik kan mijn angst voor dit verschijnsel niet scherper formuleren dan met de woorden van Den Doolaard: ‘Wat is de mens vandaag? Een statistische eenheid, waarvan de behoefte uitgedrukt wordt in caloriën, de nuttigheid in man-uren en de eindbestemming in een statistiek van de gemiddelde levensduur’. Ik voel er niets voor om gereduceerd te worden tot een statistische eenheid. U wel? In de moderne psychiatrie wordt de angst van het individu voor de massificering trouwens onomwonden erkend als de voornaamste oorzaak van de verontrustende stijging van het aantal neurotici: de verdringing van de persoonlijkheidswaarde geeft de mens een onveilig gevoel, vooral bij de emotionelen, de schizothymen in aanleg, waarbij ik blijkbaar ook schijn te horen.
‘Persoonlijkheid is de integratie van alle aspecten, die de rol en de positie van de mens in de samenleving bepalen’ heeft de psycholoog Burgess eens geschreven. Die integratie is onmogelijk in een gecollectiviseerde, geautomatiseerde beschaving, een beschaving als de onze die geëvolueerd is, om nog eens Den Doolaard te citeren, tot ‘een mechanisme, en niet tot het organisme dat een ware cultuur is, die gedragen wordt door ideële waarden’.
A Als over die zaken gepraat wordt denkt men al vlug aan computers. Ik herinner me dat een zekere prof. Ernest Havemann in ‘Playboy’ eens een artikel publiceerde waarin hij o.m. zei ‘that the computers came along just in time to save civilization from collapsing under the weight of its own complexity and are therefore not only the friends but the saviors of man’.
R Daar sta ik beslist niet achter. Dat ligt in een gedachtenorde die van de machine onze nieuwe God maakt, en van de mens een aan de machine ondergeschikt verschijnsel.
A Playboy doet me nog aan iets anders denken. In de Paalberg-kolonie uit ‘Het Reservaat’ leven alleen maar mannen. Is dat opzettelijk gedaan?
R Niet opzettelijk in functie van het romangegeven. Maar misschien werd ik bij de samenstelling van mijn homogeen-mannelijke kolonie toch intuïtief beïnvloed door een traditioneel ‘beschavingspatroon’: de mannetjes bij de mannetjes en de
| |
| |
wijfjes bij de wijfjes. Het begint al in onze jeugd; de gemengde scholen behoren tot de jongste veroveringen en zijn nog lang niet algemeen. In vele kerken treft men nu nog steeds de geslachtsbarrière aan, met of zonder ‘suisse’, en bij begrafenis-plechtigheden in de kerk is het gebruik nog vrij algemeen. In asielen voor bejaarden en tehuizen voor geesteszieken wordt de scheiding der geslachten eveneens als regel gehandhaafd. Men denke verder aan de vrouwenclubs en mannenclubs in Engeland en de Verenigde Staten... Het is helemaal in de lijn van de taboe-maatschappij, die Basile Jonas vermorzelt - Jonas die juist probeert te ontsnappen aan dergelijke ingemuurdheden, die wordt vervolgd en belasterd omdat hij het taboe van de gescheiden geslachten schond door een van zijn vrouwelijke leerlingen onderdak te verschaffen. Maar ik herhaal dat ik hierbij niet ben uitgegaan van een bewust opzet. Het is intuïtief gebeurd.
A Daar verandering in brengen zal waarschijnlijk vlotter gaan dan een sociale omwenteling veroorzaken, want de mensen brengen de offers die daarvoor nodig zijn slechts heel zelden vrijwillig. Dwang en geweld schijnen dus noodzakelijk. Of niet?
R De vraag naar de morele verantwoording van dwang en geweld is zeer complex van inhoud en tegelijk zeer relatief. Het is moeilijk om hierop een afdoend algemeen antwoord te geven, omdat de historische omstandigheden soms inderdaad het gebruik van geweld schijnen te rechtvaardigen (zoals naar mijn gevoel in Cuba, ter hervorming van een feodale maatschappij, of ter opheffing van een oligarchisch bewind), op andere ogenblikken weer niet. De opruiming van Trujillo, die met zijn kliek dertig jaar lang de Dominicaanse republiek had getiranniseerd, kon ook moeilijk met vreedzame middelen gebeuren. Ook Hitler en zijn trawanten konden niet met schouderklopjes uit hun ‘duizendjarig rijk’ geschopt worden. Principiële geweldloosheid betekent in vele gevallen, dat men zich onderwerpt aan de dwang en het geweld van de gevestigde orde. ‘Niets is ontstellender dan de prediking “Hebt uw vijanden lief” in een maatschappij waarin de haat is geïnstitutionaliseerd’ zegt de omstreden Herbert Marcuse. Men zou dus inderdaad wel
| |
| |
argumenten pro kunnen aanvoeren. Aan de andere kant vind ik het beschamend dat twintig eeuwen beschavingsgeschiedenis het ‘morele recht’ om gebruik te maken van dwang en geweld, in welke omstandigheden ook, niet hebben kunnen uitschakelen. Ik heb een hekel aan werkelijk iedere vorm van dwang en geweld, maar ik geef toe dat wij waarschijnlijk een te hoog beschavingsstadium hebben bereikt om van het gebruik ervan in bepaalde omstandigheden te kunnen afzien. Weer zo'n verschrikkelijke paradox!
A U kent het woord van Sartre, waar hij spreekt over het nutteloze van boeken zolang ergens kinderen van honger sterven. Denkt u daar al schrijvende wel eens aan?
R Ik denk dat dit vooral slaat op het nutteloze van niet-geëngageerde boeken. Het is een pleidooi voor de geëngageerde literatuur tegen een evasieve literatuur die zich inkapselt in vorm-experimenten en lyrische schoonschrijverij. Het is voor mij een raadsel hoe een romancier - en zo zijn er vele - zich kan onttrekken aan de verbijsterende, schokkende actualiteit van deze tijd, hoe hij het gedetailleerde relaas van zijn erotische ervaringen of de herinneringsbeelden van een oninteressante jeugd belangrijker kan vinden dan de beklemmende, infernale visioenen van deze ontredderde en verscheurde wereld. Tenzij hij zich bewust van de actualiteit afsluit, uit angst, uit een behoefte om de spookbeelden van de realiteit te ontvluchten...
A U kijkt naar TV: Vietnam, Biafra, tegen de grond geknuppelde negers, het houdt niet op. En vervolgens gaat u zitten schrijven. Beïnvloeden deze beelden onmiddellijk uw werk, hebt u moeite ze eruit te houden?
R Moeite om ze eruit te houden, zegt u? Ik kan en ik wil ze niet eruit houden.
A Ik bedoel: deze actualiteit moet toch ‘vertaald’ worden, in de structuur van het werk gepast.
R De beelden maken deel uit van de realiteit buiten mezelf en niet zelden van de realiteit in mezelf. De realiteit buiten jezelf is de ervaring, de realiteit binnen jezelf de verbeelding. Literatuur is ervaring + verbeelding, en niet alleen maar ervaring zoals P.H. Dubois eens beweerd heeft. Ja, de beelden die ik opvang beïnvloeden mijn werk zeer sterk en ik hoop altijd nog
| |
| |
eens een boek te zullen schrijven dat deze apocalyptische tijd in woorden reflecteert en samenvat. ‘Het dal van Hinnom’ en ‘Het Reservaat’ waren pogingen daartoe, maar onze samenleving evolueert zo onwezenlijk snel dat ik soms het gevoel heb dat de actualiteit in die twee romans, ondanks de anticipaties in ‘Het Reservaat’ op dit moment al enigszins verschaald is. Het probleem van de geëngageerde romancier dreigt hetzelfde te zullen worden als het probleem van de samensteller van een encyclopedie.
A Het probleem is inderdaad complex. Heeft het nog belangrijke facetten die we in dit gesprek niet bekeken hebben?
R Ik geloof niet dat ik er nog veel substantieels aan toe kan voegen, alhoewel er natuurlijk ook nog vele aspecten onaangeroerd bleven.
|
|