| |
| |
| |
Gerard Walschap
Londerzeel, 9 juli 1898.
Woont nu te Antwerpen. Kreeg in 1968 de Prijs der Nederlandse Letteren nadat zijn werk reeds talloze andere prijzen verworven had, is tevens de Nobelprijs-kandidaat van de ‘Vereniging der Belgische Letterkundigen’.
G.W. publiceerde 2 dichtbundels (zijn debuut), schreef in samenwerking met Fr. Delbeke 4 en alleen ook 4 toneelstukken, enkele korte tv-spelen, een aantal verhalen waarvan ‘Genezing door Aspirine’ gewoonlijk als het beste wordt beschouwd, enkele kinderboeken, een aantal essays, twee ophefmakende pamfletten ‘Vaarwel dan!’ (1940) en ‘Salut en Merci’ (1955) en tussen 1928, toen hij als romancier debuteerde met ‘Waldo’ en 1968 toen ‘Het Avondmaal’ verscheen een goede 28 romans zoals de trilogie ‘De Familie Roothooft’, ‘Een mens van Goeden Wil’, ‘Houtekiet’, ‘Zuster Virgilia’, ‘De verloren zoon’, ‘Nieuw Deps’, ‘De Kaartridder’ en ‘Het Gastmaal’. Een groot aantal van deze romans werden vertaald in het Frans, Duits, Italiaans, Engels, Tsjechisch, Servisch, Deens, Zweeds en Noors.
A Er gebeurt heel wat in de wereld dat ons dwars zit. Als kristallisatiepunt van het onbehagen zou men Vietnam kunnen noemen. Ook in de jaren 30 gebeurde, geloof ik, heel wat dat de mensen dwars zat, met als kristallisatiepunt de Spaanse Burgeroorlog, ‘de laatste strijd van mensen’, zoals Jef Geeraerts hem noemt. Ziet u overeenkomsten tussen beide periodes?
W Neen. Er zijn natuurlijk schokkende overeenkomsten maar ook grote verschillen. In Spanje vochten linksen tegen fascisten. In Vietnam slaat een volk dat de vrijheid huldigt, op verzoek en volgens contract een aanval af van communisten
| |
| |
die de Franquisten meer dan waard zijn. Overigens hoeven de linksen niet trots te zijn op wat ze in Spanje presteerden. Ik geloof dat vele rechtgeaarde socialisten, vrijwilligers van de Internationale Brigade, nog slechts met teleurstelling en bitterheid terugdenken aan de schandalen en broederstrijd waarin hun verzet tegen het fascisme is doodgelopen. Maar het uitgangspunt was duidelijk, terwijl het in Vietnam heel wat moeilijker ligt.
A Zoals u in uw roman ‘Het Gastmaal’ schrijft: ‘Het ging ergens over de waarheid omtrent Vietnam. Daar was ik niet zeker genoeg van om ervoor te vechten.’?
W Ja. Dat belet me natuurlijk niet er een mening over te hebben. Een mening die misschien wat afwijkt van de gangbare socialistische opvatting over het probleem Vietnam. Maar ik ben er nooit bang voor geweest af te wijken. Een socialist moet met zijn eigen hersenen blijven denken. Wat mij in Vietnam hindert is dat Noord-Vietnam en de Vietkong daar blijven vechten tegen een leger dat ze niet kunnen verslaan, voor een zaak die ze met vechten niet sympathieker kunnen maken. Dat is voor iedereen duidelijk, dat beseffen ze zelf ook. Kunt gij u voorstellen welk een hemel op aarde zij na een overwinning (die niet denkbaar is) in Vietnam moeten stichten om de bevolking te overtuigen dat dit de moeite waard was om er jaren lang onmenselijk voor te lijden en te sterven. Ze offeren dus welbewust honderdduizenden mensen op in een volkomen uitzichtloze strijd, ten bate van een regime dat voor de bevolking geen verbetering zou betekenen. Begrijp me niet verkeerd: ik keur de Verenigde Staten niet goed, al geloof ik dat ze het recht of zelfs de plicht hadden tussenbeide te komen. Maar ook als ze fout zijn en hijzelf volledig gelijk heeft moet Ho Tsji Minh een vreedzame oplossing zoeken. Voor een zuiver aards geluk, het enige dat de Marxisten beogen, mag hij geen massa's mensen laten afmaken in een totaal absurde strijd. Dat hij dit toch doet, monsterachtig koel en hovaardig, verontwaardigt mij. Ik kan niet aannemen dat een verdediger van de armen en verdrukten zo kan zijn. Kameraden die in den blinde het communisme verdedigen, op straat en in de pers, vergeten dat het in het regime van hun voorkeur met hun manifestaties gauw
| |
| |
amen en uit zou zijn. Zie Tsjechoslowakije. In hun optochten en manifestaties vind ik veel van wat men terecht het katholicisme heeft verweten: een drang om eigen wil en visie met geweld op te dringen.
A Maar ik heb de indruk dat men, sinds korte tijd, het probleem van pacifistische of gewelddadige methodes anders is gaan bekijken, omdat men wel beseft dat er met wettelijke en door de democratie toegelaten middelen onmogelijk nog een resultaat kan bereikt worden.
W In onze jonge tijd waren wij overtuigde pacifisten die geloofden dat oorlogen slechts ontstonden uit de ambitie van generaals en politici en uit de gewinzucht van wapenhandelaars. Ook nog toen de Duitsers ons land binnenvielen zei ik: ‘ik ben en blijf een pacifist’. Ik heb dat nooit voor iemand verborgen. Maar geleidelijk ging ik beseffen dat de oorzaken van een oorlog veel gecompliceerder zijn. Oorlog, geweld, zit de mensen in het bloed. De sterke slaat de zwakke, de vader slaat zijn kinderen, bij discussies gaat men op de vuist. Oorlog hangt ook samen met een doodsdrang in de mens. Ik ken niets menselijkers dan die drang. Zonder hem zouden er geen autoraces zijn en zouden de meeste snelheidsmaniakken van de weg verdwijnen. Daarbij is de man, niet de vrouw, van nature tot krijgshaftigheid geneigd. Als men in oorlogstijd voor een gevaarlijke opdracht, die nauwelijks kans op overleven laat bestaan, vrijwilligers vraagt, heeft men nooit gebrek aan kandidaten. Geweld en oorlog moeten onvermijdelijk eenmaal verdwijnen omdat ze zichzelf onmogelijk maken, maar ze zullen nog lang bestaan. Ze zijn veel ingewikkelder dan wij het indertijd als pacifisten zagen. Ze zijn een tragedie die ons, net als het kwaad, in het bloed zit en gevoed wordt door een complex van kleinere omstandigheden. Haast iedereen bijvoorbeeld hoopt aan de oorlog wat te verdienen. Nietsnutten en leeglopers zien er een gelegenheid in om op kosten van de staat te leven, in een uniform meer te schijnen dan ze zijn, enzovoort. We zullen nog lang met oorlog en geweld moeten verder leven. De zogenaamde vredesactie haalt niets uit. Alles wat we moeten doen is het verschijnsel grondig bestuderen tot we ontdekken hoe we het kunnen uitschakelen. We moeten de medemens meer
| |
| |
inzicht verschaffen, hem bewust maken van het totale probleem, dat helpt misschien.
A Gebruik van geweld is dus, als het kwaad, in de mens ingebouwd. Acht u gebruik ervan dan ook begrijpelijk maar ongeoorloofd in de strijd voor sociale rechtvaardigheid? In Latijns-Amerika bijvoorbeeld schijnt het wel het enige middel te zijn dat kans op succes biedt.
W Ja, oorlog en geweld zijn de mens ingeboren. Zij kunnen echter voor een loffelijk doel, de sociale rechtvaardigheid, worden gebruikt op voorwaarde dat het middel niet erger is dan de kwaal en een behoorlijke kans heeft te slagen. Of deze voorwaarde in Zuid-Amerika vervuld is kan ik niet beoordelen, maar wel weet ik dat de West-Europese socialisten zonder oorlog mirakelen hebben bewerkt en de Russische socialisten met oorlog en geweld knoeiwerk geleverd.
A Kan de schrijver iets bijdragen in die strijd voor sociale ontvoogding?
W Zijn woord kan belangrijk zijn, maar ik geloof niet dat hij over wapenleveringen en politieke geschillen moet schrijven.
A Sluiten daarom in uw omvangrijk en toch zeer geëngageerd werk slechts twee boeken aan op de actualiteit, namelijk ‘Zwart en Wit’ en ‘Oproer in Congo’?
W Ja, ik verwacht niets van propagandistische, al of niet socialistische romans. Verontwaardiging over het lot van de kleine man is uit de tijd. Er bestaan geen werkslaven meer. De miserabilistische kunst over hen is door hun snel verbeterde economische omstandigheden verouderd. Ik heb me in mijn boeken niet willen bezighouden met deze sociale actualiteit omdat zij de worm is waardoor kunst vergaat. Kunst leeft van eeuwige waarden. Literatuur is bezinning over het eeuwig menselijke. Zich toeleggen op de verwezenlijking van een sociaal programma kan men niet met boeken en in elk geval veel beter zonder boeken. Mijn sociale overtuiging staat tussen de regels, ze blijkt uit mijn visie op de mens. Mijn ‘Mens van goede wil’ denkt dat niet slogans en leuzen de wereld verbeteren, maar de welgezindheid van mens tot mens om samen op te gaan naar een beter leven. Daartoe kan de literatuur iets bijdragen, lectuur verzedelijkt.
| |
| |
A U gelooft dus niet in een politiek engagement van de auteur?
W Neen. Ik was zoals geheel mijn generatie, van jongsaf sociaal geëngageerd. Daarmee bedoel ik, de mening toegedaan dat ook kunstbeoefening een daad moet zijn van menselijke waarde. Gemeenschapskunst dus, en, een mooi woord dat men ons heeft leren verfoeien: volksverbondenheid. Socialist worden lag in de lijn van dat ideaal. En ik ben een echt en diep overtuigd socialist, die niet afgeeft op zijn partij, en daardoor geloof ik ietwat zeldzaam aan het worden is. Ik kan er niet bij dat een kameraad de ontwikkeling van het socialisme wil beschrijven in een boek dat hij, in tegenstelling met ‘Bergop’ van Julien Kuypers, ‘Bergaf’ zal noemen. Gaat de Vlaamse beweging bergaf omdat ze haar voornaamste doelstellingen heeft bereikt? Welnu, het socialisme ook niet. Het is bergop gegaan en kan het nu niet meer de sensationele eerste resultaten boeken, het gaat nog steeds bergop, zoals de Vlaamse beweging, het verloochent ten eerste zijn doel niet en ten tweede het nadert dat doel geleidelijk. Wat is dat anders dan blijven bergop gaan. Ik ken geen betere maatschappijleer dan het socialisme, dat ook de enige goede is. Maar ik bedoel altijd een socialisme in vrijheid, niet het Russische of Chinese. Het is toch overduidelijk dat ons voor de produktie zo machtig georganiseerd economisch systeem moet verstikken als wij er niet in slagen de grote massa steeds meer welstand te geven zodat ze de produkten kan kopen die ze zelf fabriceert. Het zijn de tien of twintig procent kapitaalkrachtigen niet, hoe rijk zij ook zijn, die onze produktie op gang kunnen houden en ze hoger opdrijven. In dat licht kan ik mijn socialisme heel duidelijk formuleren: altijd meer welvaart aan altijd meer mensen. Dat is van christelijk, musulmans, boeddhistisch, humanistisch, humanitair en sociaal-economisch standpunt uit de beste, eerlijkste en enige manier om de wereld bewoonbaar te houden. Onze zorg en aandacht moeten uitgaan naar de achterblijvers, de kleine man. Hij moet economisch en cultureel geholpen en meegetrokken worden. De sterken, de rijken, de bekwamen redden zichzelf wel.
A ‘Altijd meer welvaart voor altijd meer mensen’, zegt u, en dat is heel mooi, maar we moeten toch ook het systeem achter die
| |
| |
welvaart aan een kritisch onderzoek onderwerpen. In uw gesprek met Maria Rosseels zegt u trouwens dat een mens, hoe verstandig, geleerd en geniaal ook, die zijn geloof nooit kritisch onderzocht heeft, in uw ogen geen werkelijk ontwikkeld mens is. En dat zal toch ook wel opgaan als men ‘zijn geloof’ vervangt door ‘de maatschappij’ of ‘de sociale structuur’?
W Natuurlijk. De vrijheid om precies dat te doen is de eerste vereiste voor een echt socialisme. Men moet elke dag opnieuw zijn ideeën toetsen. Wie beweert dat hij zijn leven lang trouw is gebleven aan zijn beginselen is kort en goed een steenezel, die niet heeft opgemerkt hoe de wereld en de dingen veranderen en geen innerlijke groei heeft gekend.
A Heeft die welvaart werkelijk zoveel te betekenen zolang de mens die er van geniet afhankelijk blijft van de willekeur van een vrij kleine groep machthebbers?
W Ten eerste, noem mij de tien grootste trusts van België, zeg mij dan wat ik te lijden heb van hun willekeur en of dat lijden ondraaglijk genoeg is om liever terug te keren tot de 19e eeuw en daar zonder modern comfort te leven. Ten tweede, er is al heel wat veranderd op dat gebied. De arbeiders in grote bedrijven hebben al een veel bredere inspraak verworven dan vroeger. Bovendien is het niet eerlijk denigrerend te spreken over de welvaart. Welvaart betekent meer dan een auto, een badkuip, een tv. Materiële verbetering brengt ook morele verbetering teweeg. Sint Thomas zegt dat al. Ik zal je een voorbeeld geven. In het heetste van de schoolstrijd hadden studenten van een katholieke school de bezoekers van het volkshuis, waaraan verbonden een bibliotheek, lastig gevallen. Een eenvoudige arbeider zei me: ‘Meneer, ik stond verstomd. Hoe kunnen jonge mensen van deftigen huize, die kunnen studeren en zich ontwikkelen, dergelijke dingen doen.’ Zie je, 25 jaar geleden zouden, precies andersom, de ouders van studenten verstomd hebben gestaan over het gedrag van de arbeider. Ik herinner me nog goed de tijd dat deze in de trein gewoon tussen mijn voeten spuwde. Dat is veranderd. Meer welvaart heeft hem ook een hoger besef van fatsoen bijgebracht. Ik vind het dus niet ter zake er altijd maar de nadruk
| |
| |
op te leggen dat welstand niet gelukkig maakt. Vroeger berustte de arme in zijn lot omdat hij meende dat het niet kon verbeteren. Dat was geen tevredenheid, dat was gelatenheid. Nu reclameert hij en stelt eisen omdat hij weet daardoor lotsverbetering te kunnen krijgen. Dat is geen ontevredenheid. Hij is veel tevredener dan zijn berustende voorzaat, maar hij strijdt om iets beters. Is het echter waar dat de arme nu even ongelukkig is als die van vroeger, dan is het naar mijn mening toch veel beter ongelukkig te zijn met een badkamer, ijskast en tv, dan in stront en modder. De mens gelukkig maken is overigens geen economisch probleem. De wetenschap, biologie, genetica, geneeskunde zullen daar voor zorgen. Ze zijn op goede weg, maar het zal nog een tijdje duren.
A Toch is het zo dat die welvaart op onrechtvaardigheid berust. Is onze huidige welvaart inderdaad niet voor een groot deel afhankelijk van het in stand houden van de kloof tussen arme en rijke landen? Met een concreet voorbeeld: de EEG spendeert in 1968 ca. drie miljard frank om de boterproductie, de fruit- en groentenoogst gedeeltelijk te vernietigen. Het bewaren van het welvaartspeil maakt dat noodzakelijk, zegt men. En elders krepeert men van de honger.
W Ik geloof niet dat onze welvaart afhangt van het in stand houden van de kloof tussen arme en rijke landen. Het voorbeeld dat u aanhaalt toont aan dat, indien wij de boter, het fruit en de groenten ter waarde van drie miljard, aan de arme landen konden verkopen voor drie miljard, dit voor ons een pure winst van drie miljard zou zijn. Wij vernietigen die waren niet om de arme landen arm te houden, maar om zelf niet te verarmen. Wij werken om de winst, de communisten om behoeften te bevredigen. Zij zouden de waren dus niet vernietigen, maar met zware kosten naar de arme landen sturen. Helaas, als men, zoals zij doen, het winstbejag uitschakelt, verlamt men de economie en maakt ontevreden Tsjechoslovaken en Roemenen.
Laten wij geen declamaties houden over de arme landen. Wij hebben lang geleden even ellendig geleefd als zij. Er waren toen geen rijke landen om ons te helpen en medelijden te hebben met ons. Wij hebben onszelf geholpen en opgewerkt. Dat
| |
| |
moeten ook de arme landen doen. Onze hulp kan slechts voor een klein procent bijdragen tot hun opstanding. Niet wij, maar hun bijgeloof en hun inertie houden hen arm en zwak en die moeten zij zelf afleggen.
A Alle dingen waar we al over gesproken hebben, socialisme, politiek en menselijk engagement, Vietnam en literatuur, hebben ook Sartre beziggehouden, en hij is tot de conclusie gekomen dat er ons niets anders meer overblijft dan sociaal engagement.
W Ik heb veel respect voor Sartre. Ik geloof dat hij een zeer groot toneelauteur is, en een knap romancier, al heb ik tegen zijn romans enkele bezwaren. Bovendien is hij de auteur van ‘L'Etre et le Néant’, een boek dat een wezenlijke, zelfs fantastische vooruitgang in het filosofisch denken betekent, indien zijn bewijs opgaat dat het opperwezen niet kàn bestaan. Kant toonde aan dat de bewijzen voor het bestaan van God niet opgaan. Dat sluit niet uit dat God bestaat of kan bestaan. Katholieke filosofen houden het voor onmogelijk te bewijzen dat iets of iemand niet bestaat of a fortiori niet kan bestaan. Sartre heeft dat ondernomen en of hij geslaagd is of niet, ik vind het triest dat zulk een man er toe komt te verklaren, ik citeer letterlijk: ‘Depuis 10 ans je suis un homme qui s'éveille et qui ne sait plus quoi faire de sa vie’. En dit na dertig jaar tevorens de niet minder dwaze conclusie te hebben getrokken dat, als de hemel leeg en het leven absurd is, er de mens niets anders overblijft dan aan politiek te doen. Nu zegt hij dat men geen literatuur mag bedrijven zo lang er kinderen van honger sterven. Zullen ze niet meer van honger sterven wanneer hij niet meer schrijft?
A Maar waarom - en vooral: hoe kan men - verder schrijven als men, sociaal bewogen, moet vaststellen dat literatuur een luxe blijft, dat ze machteloos is...
W Is ze dat? Multatuli heeft het kolonialisme aangeklaagd en het heeft nog lang gebloeid, ‘De negerhut van oom Tom’ heeft een rol gespeeld in de ontwikkeling van de rassen verhoudingen in Amerika maar het probleem niet opgelost. Upton Sinclair heeft met ‘The Jungle’ de vleesconservenindustrie een gevoelige klap toegebracht. Men kan zeker met een boek een
| |
| |
onmiddellijk tastbaar sociaal effect bereiken, maar dat is noch de kracht noch de taak van de literatuur. Door het feit dat men de invloed van een schrijver niet nauwkeurig kan aflijnen zal ik mij niet laten wijsmaken dat hij niet bestaat. Wat heb ik met mijn romans bereikt dat alleen of vooral door die romans is verwezenlijkt? Niets, letterlijk niets. De evolutie in Vlaanderen die vaak aan mijn werk wordt toegeschreven heeft zich in geheel de beschaafde wereld voorgedaan. Ik stond alleen en werd verguisd. En toch zeggen vriend en vijand eenparig dat mijn werk veel heeft bijgedragen tot de ontvoogding van ons volk. Jonge auteurs als Michiels, Rosseels e.a. verklaren spontaan: ‘zonder u hadden wij niet bestaan’. Ik weet nog beter dan zij door het contact dat ik vijfendertig jaar lang had met mijn lezers dat een boek, een regel uit een boek, kan beslissen over een leven. Hoe zou ik kunnen twijfelen aan het nut en de macht van het letterkundig woord.
A Ik had meer vragen voorbereid, maar ik merk dat u daar, onrechtstreeks, reeds op geantwoord hebt. Is er misschien nog iets dat u wou zeggen, waar u geen gelegenheid voor had?
W Neen, ik maak van uw interview geen gebruik om mijn boodschappen te doen, het is uw interview.
|
|