| |
| |
| |
Jef Geeraerts
(*) Over mijn leven is niet veel te zeggen, toch niet in verband met de interviews. Alleen de geboorte: Antwerpen, 23 februari 1930. Wel zal ik mijn werk opnoemen:
1962 |
Ik ben maar een neger (Van Kampen & Zn, A'dam) |
1963 |
Schroot (id.) |
1965 |
Zonder Clan (id.) |
1965 |
Ik ben maar een neger (Marnix Pockets, Manteau) |
1966 |
Het verhaal van Matsombo (id.) |
|
De Troglodieten (id.) |
1967 |
De 7 Doeken der Schepping (id.) |
1968 |
Gangreen 1 (Black Venus) (id.) |
Vertalingen uit het Frans van romans van Blaise Cendrars, Boris Vian, Albertine Sarrazin, van Roemeense en Bulgaarse verhalen.
Medewerking aan Nieuw Vlaams Tijdschrift, Vlaamse Gids, Dietsche Warande & Belfort, Komma, Ruimten.
Medewerker van K.R.O. Hilversum voor vertaling en schrijven van hoorspelen, o.m. ‘Avondspelen’ en ‘Finale’. Vertaling ook van hoorspelen voor B.R.T.
Werd vertaald in het
Frans: verhalen uit ‘De troglodieten’.
Engels: idem (verschenen in ‘Delta’).
Duits: Ik ben maar een neger; Het verhaal van Matsombo; De Troglodieten. Stukken in ‘Werk van nu 2’ (Manteau); ‘Werk van nu 4’ (id.); ‘7 over Jonckheere’ (id.); ‘Het dier en wij’ (id.).
Bloemlezingen:
In ‘13 Verhalen’ (verzameld door J. Hartman, bij Polak & Van Gennep), het verhaal ‘Water’.
In ‘Niederländer Erzählen’ (Fischer Verlag), het verhaal ‘De vulkanen’.
| |
| |
In ‘Les grands Conteurs flamands’ het verhaal ‘De Taaie’.
In ‘Flämische Erzahlungen’, Ost-Berlin, eveneens het verhaal ‘De Taaie’.
A Ik vind ‘Het verhaal van Matsombo’ uw minst geslaagde roman. Hij zit met namen, data, plaatsen en anekdoten zo erg vast aan de politieke of maatschappelijke realiteit dat hij het authentieke mist dat eigen is aan goede literatuur. Zou dat kunnen wijzen op een kortsluiting tussen literatuur en wat ik maar sociale realiteit zal noemen?
G Dat boek, en ‘Ik ben maar een neger’ hebben voor mij geen enkel literair belang. Ik vind het zelfs jammer dat een groot gedeelte van mijn reputatie precies op die boeken gebaseerd is. ‘Het verhaal van Matsombo’ schreef ik terwijl ik zeer intens bezig was met ‘Zonder Clan’, een roman die zoals u weet niet volgens het klassieke verhaalpatroon opgebouwd is en waarmee ik wel literaire bedoelingen had. Ondertussen werd ik voortdurend geërgerd door de verdraaide officiële berichtgeving over de toenmalige toestanden in Kongo. Met de hoofdpersoon uit ‘Ik ben maar een neger’ heb ik dan, uit reactie op die tendentieuze informatie, de toestanden willen beschrijven zoals ze in werkelijkheid waren, gewoon ten behoeve van de geïnteresseerde lezers, en ook een beetje voor mezelf. En, misschien uit reactie op de vormproblemen die ik in ‘Zonder Clan’ moest oplossen, heb ik dat gedaan in een rechtlijnig klassiek verhaal. Gewoon de pen even losgooien. Ik geloof dus echt niet dat u het verhaal een gebrek aan authenticiteit mag verwijten. Bovendien meen ik wel in beide boeken de psychologie van de neger een beetje duidelijk te hebben kunnen maken. Dat voor wat mijn boeken betreft. In het algemeen gesproken heb ik hoegenaamd geen bezwaar tegen het feit dat de literatuur vastzit aan de actualiteit. Natuurlijk kan men stellen dat het veel waardevoller is om algemeen menselijke problemen en bindingen, die niet aan veranderingen in de tijd gebonden zijn, te behandelen, de zogenaamde eeuwige dimensies. Maar als men de actualiteit slechts gebruikt als middel en niet als doel dan zullen onmiddellijk ook in die boeken dimensies als levensdrift, geweld, dood, liefde, verlangen naar vrijheid, naar on- | |
| |
afhankelijkheid
van de geest en noem maar op gaan doorwegen op de actualiteitsgegevens, en dan krijgen ze automatisch meer literaire waarde.
A Er is in de huidige literatuur wel een duidelijke tendens om actuele problemen, met name revolte tegen bestaande toestanden, eerder uit te beelden in film en toneel dan in een roman.
G Natuurlijk, het gesproken woord is veel directer en indringender. Film en toneel beroeren meer zintuigen. Om een massa in beweging te krijgen, tot revolutie aan te zetten, moet men ze rechtstreeks aanspreken. Met het uitdelen van pamfletten alleen kom je nergens.
A Hoe zou u dan de betekenis bepalen van de roman in de huidige literatuur?
G De roman blijft als literair genre een machtig middel om een problematiek haarfijn te benaderen. Voor mij persoonlijk is hij het meest volmaakte middel, om niet te zeggen het enige middel, waarmee ik mij van bepaalde trauma's kan bevrijden. De roman kan een sterke therapeutische werking hebben, in de zin die bijvoorbeeld Michel Leiris er aan geeft, namelijk door het schrijven in de ik-vorm de afstand tussen auteur en acteur steeds kleiner maken, tot hij wordt opgeheven.
A De roman kan dus bevrijden, bewust maken op het individuele plan. Maar eenmaal heeft hij ook betekenis gehad in de strijd voor de sociale ontvoogding. Is zijn rol op dat terrein uitgespeeld?
G Ik geloof het wel. De tijden zijn grondig veranderd. Alles gebeurt nu veel sneller, onoverzichtelijker. Volgens de oude Indiërs leven we in het IJzeren Tijdperk van de Grote Versnelling, de Kâli Yuga, dat zal eindigen in een cataclysme. Ook in de literatuur is die versnelling merkbaar. Bijvoorbeeld naturalistische, dus volgens het patroon van het determinisme ontworpen romans à la Zola kunnen in deze tijd nog moeilijk geschreven worden, omdat ze hun doel missen. En bovendien ben ik er van overtuigd dat sociale ontvoogding die iets meer te betekenen wil hebben dan een hap in de welvaartstaart, die iets fundamenteels wil veranderen in onze burgerlijke, kapitalistische structuren, waarbinnen trouwens van een werkelijke ontvoogding geen sprake kan zijn, slechts te verwezenlijken
| |
| |
is door revolutie. En men maakt geen revolutie met boeken. Wel met geweld. Men kan daar niet buiten, juist omdat de gevestigde machten zich handhaven door middel van geweld. Alleen tijdelijk uitgeoefend en groter geweld is in staat die machten omver te werpen. Wel is het echter duidelijk dat bepaalde romans mensen kunnen inspireren die de revolutie op gang moeten brengen.
A Dat komt ongeveer neer op wat Herbert Marcuse zegt waar hij beweert dat een fundamentele vernieuwing van de maatschappij niet langs de wegen van de geleidelijkheid kan lopen, en dat de oppositie tegen de bestaande orde enkel van buitenstaanders kan komen, dus o.m. van studenten, kunstenaars, intellectuelen.
G Ja. Maar overigens maak ik mij over die revolutie absoluut geen illusies. Een tijdelijke verbetering zou ze allicht wel meebrengen. Maar na een aantal jaren wordt, onafwendbaar, ook de revolutie een gevestigde orde. Wij kunnen niet aan de wetten van de geschiedenis ontsnappen.
A Tenzij men misschien de zaken zo grondig aanpakt als het nu in China gebeurt, waar men begint met de mens zelf.
G Misschien is het daar mogelijk. Misschien ook nog ergens anders. In die landen waar er nog werkelijk paupers zijn, in de landen waar leven en sterven ongeveer hetzelfde is. Hier in West-Europa heeft geen enkel land belang bij de revolutie. Ook de arbeiders niet. Het doel van het kapitalisme was het proletariaat te ontmannen. Dit doel werd bereikt. Men heeft nu van de arbeiders kleine tevreden burgers in de welvaartsstaat gemaakt. Arbeiders zijn laffe kuddedieren geworden, een amorfe massa, enkel geïnteresseerd in geld, hogere lonen en meer comfort. Men houdt ze daarmee kalm. De arbeiders hebben er geen voordeel meer bij het grote risico van een revolutie te nemen. In hun beperkt perspectief heeft de revolutie geen enkele zin meer. Alles wat ze in dit opzicht nog willen presteren is eventueel een staking voor een onmiddellijk doel, met name hoger loon. En een staking is een geweldloos middel, dat de gevestigde structuren niet aantast. Ik zou wel graag een revolutie zien losbreken, maar ik begrijp best dat de arbeiders er geen zin in hebben. En als ze er toch zin zouden in hebben
| |
| |
is het alleen mogelijk als ze het leger en de rijkswacht onmiddellijk aan hun kant krijgen. Misschien zouden ze er wel eens zin kunnen in krijgen als er bijvoorbeeld zaken zouden gebeuren die hen werkelijk schokken. In dat proces van bewust-zijnsverruiming kunnen schrijvers waarschijnlijk een rol spelen. Door opruiende pamfletten te schrijven die een gewelddadige actie van de gevestigde orde uitlokken. Als bijvoorbeeld schrijvers van aanzien zouden gearresteerd worden, misschien dat de arbeiders dan weer iets zouden beginnen te beseffen van de maatschappij waarin ze leven. Maar ik maak me geen illusies. Ik weet dat wat ik gezegd heb een utopie is. Als, als, als...
A Die mening sluit duidelijk aan bij een thema in uw boeken dat mij getroffen heeft, namelijk de onmogelijkheid waarin de mens verkeert om los te komen uit een hem buiten zijn wil om opgedrongen existentie. Dat thema wordt trouwens onderstreept door sommige slotpassages uit uw werken:
Over ‘Matsombo’ in ‘Ik ben maar een neger’: ‘In zijn ogen ligt de lege blik van de eeuwige neger’.
In ‘Schroot’: ‘...en misschien voorgoed verdwijnen in de totale vervreemding en hij zal eenzaam zijn.’
In ‘Zonder Clan’: ‘en dan slapen alleen maar slapen ontsnappen verglijden.’
Dat thema wordt dan van het individuele plan verruimd naar het maatschappelijke in ‘De 7 doeken der schepping’, waarin niettegenstaande de geslaagde revolutie toch alles bij het oude blijft. Nu vraag ik me af of men van uit een dergelijke pessimistische visie een revolutionaire moraal kan prediken?
G Een pessimistische visie? Ik zou het anders willen noemen. Luciditeit. Ik meen, zoals ik trouwens reeds gezegd heb, dat een revolutie na verloop van tijd weer tot dezelfde misbruiken zou leiden, ik meen (en daar ben ik natuurlijk tegen) dat het in de revolutie gebruikte geweld de neiging zou hebben zich te handhaven. De mens blijft een wolf, bezeten van machtswellust.
A Geen pessimisme? In ‘Schroot’ lees ik: ‘Europa maakt al het jonge, blije, ongeremde, gezond dierlijke in iemand kapot. In Europa stik je, je verlept er als een plant die geen zon krijgt.
| |
| |
Europa is een oud land, een land aan het einde van zijn krachten.’
G Dat moet u op een ander plan situeren. Ik heb het hier helemaal niet over het al dan niet aanwezig zijn van revolutionaire impulsen, of over iets dat men in begrippen als links en rechts zou kunnen onderbrengen. Ik heb het hier enkel over de tegenstelling tussen natuur en cultuur. Een mens die in de tropen geleefd heeft, die de tropen kent, werd hierdoor geconfronteerd met een soort van atavistisch fenomeen. Opnieuw heeft men direct contact met een wereld waarin het leven en de mensen nog ongecompliceerd waren, en niet geconditioneerd door wat wij cultuur noemen. Ik bedoel enkel dàt, ik wil niet veralgemenen. Maar die tegenstelling tussen natuur en cultuur vind ik wel erg belangrijk. Hier in Europa wordt de mens door zijn geboorte in een omgeving geworpen waarin hij zich meestal niet thuis voelt, maar door de greep van de beschaving, gebonden door de vooroordelen van zijn opvoeding en de taboe's van zijn godsdienst komt hij er niet toe te reageren. Dat soort mensen, 98% van de bevolking, noem ik de honden van Pavlov, die kwijlen als de bel rinkelt. Zij voelen zich veilig in de clan en blijven er. Hun behoefte aan vrijheid is zo ontstellend klein, hun persoonlijkheid is zo onderontwikkeld dat ze het onmenselijke, het onwaardige van hun status niet eens beseffen. Ik zeg niet dat er uit loskomen onmogelijk is, wel dat het niet zonder moeite gaat. Ze kunnen los als ze maar willen. Men moet durven breken met alles, met het milieu waarin men opgegroeid is, met het werk waardoor men wordt afgestompt, met het huwelijk waarin men verstikt, met alles. Het is hard. Men moet gewoon zichzelf durven worden, terug willen naar een zo groot mogelijke authenticiteit, die in de burgerlijke maatschappij stelselmatig wordt ondermijnd. Moraal, god, huwelijk, school, gezin, plicht, zijn kunstmatige regels en begrippen die de mens tam houden, regels die de gevestigde machten hebben gecreëerd om zichzelf in stand te houden. Vooral niet sublimeren: God heeft de mens niet gecreëerd, de mens heeft God gecreëerd.
A In ‘Het verhaal van Matsombo’ zegt u: ‘Atheïsme is de gemakkelijkste oplossing in religieuze kwesties.’
| |
| |
G Dat is slechts de boutade van een neger. Ik zeg dat niet. Hij zegt het. Het is een uitspraak die op rekening komt van een typische ‘évolué’, die over al die zaken ongefundeerde dingen vertelt.
A U hebt een religieuze crisis doorgemaakt, en ook uw sociale ideeën zijn geëvolueerd. Hingen die twee zaken nauw samen?
G Er was een nauw en rechtstreeks verband. Hoe kan het ook anders? De rechtse, burgerlijke, kapitalistische maatschappij is onverbrekelijk verbonden met de Kerk, die toch de tastbare vorm van God op aarde denkt te zijn. Kijk maar eens hoe bijvoorbeeld het Recht, een van de steunpilaren van de gevestigde orde, door de christelijke moraal werd geconditioneerd. Een van de trauma's van de Kerk is, zoals iedereen weet, sexuele obsessie, en daarvan vinden we onmiddellijk de neerslag terug in onze wetboeken voor wat betreft echtscheiding, abortus, zedenmisdrijven en dergelijke. Gedurende eeuwen heeft die Kerk zich met elke gevestigde macht op aarde grondig geëncanailleerd. Het loskomen uit of het vernietigen van onze maatschappij betekent dus onvermijdelijk ook het loskomen uit en het vernietigen van die Kerk. Een linkse revolutie is wel verplicht de Kerk uit te roeien, omdat ze een aanhangsel van het kapitalisme is. Bovendien mogen we ons niet laten misleiden door het progressieve kleedje waarin Rome nu paradeert. Dat is maar raddraaierij. Als het op de hoofdzaken aankomt blijft de Kerk even onverdraagzaam als ze altijd is geweest. Het Concilie was een krampachtige poging om haar ondergang te vertragen. Met averechtse gevolgen. Over 500 jaar zal men over de Kerk praten zoals over de Romeinse beschaving. Ze is in de geschiedenis begonnen en zal er ook in eindigen.
A In navolging van Frankrijk hadden wij hier een mini-revolutie. In het bezette ‘Paleis voor Schone Kunsten’ te Brussel had men een slogan van Castro uitgehangen: ‘De meest revolutionaire kunstenaar zal diegene zijn die bereid is zelfs zijn eigen artistieke roeping op te offeren voor de revolutie.’ Wat denkt u daarvan?
G Onzin. Hitler en Stalin hebben dat ook beweerd. Het heiligste voor een kunstenaar, zijn eigen individuele visie, mag hij
| |
| |
nooit prijsgeven. Wat Castro beweert is een holle slogan, die slechts kan dienen om would-be kunstenaars voor een revolutie te winnen, een slogan van hetzelfde slag als Chroesjtsjew's boutade over onze decadente westerse ezelstaartkunst. Zogenaamde revolutionaire spanningen van het creatieve individu moeten de oorzaak zijn van het ontstaan van een kunstwerk, niet een revolutie. De kunstenaar moet daarentegen niet met zijn pen of penseel aan de revolutie deelnemen maar met handgranaat en geweer. Als de revolutie eventueel gewonnen is kan hij zich weer aan de kunst wijden.
A De regisseur Erwin Piscator heeft eens gezegd dat de realiteit van deze eeuw niet meer kan vastgelegd worden in privé-conflicten.
G Mogelijk. Waarschijnlijk zelfs. Maar een schrijver kan twee wapens tegelijk hanteren. Hij kan de mens in zijn tijd beschrijven, zoals Brecht deed, hij kan sociaal-geëngageerde dingen schrijven, die de mens met zijn tijd moeten confronteren en terzelfdertijd schrijven om uit eigen problemen los te komen, graven dus naar bewustwording. Daarin, in dat laatste, ligt trouwens volgens mij de betekenis van het schrijven. Het is niet de bedoeling van de roman de tijd te veranderen. Een toneelstuk of een film kunnen dat evenmin, zoals ik reeds zei. Verandering is slechts mogelijk met radicale middelen, met revolutie.
A Ook vanuit andere perspectieven bekeken betwijfelt men de zin van de roman. Men spreekt namelijk over de ontoereikendheid van het geschreven woord...
G Neen. Dat is een theorie die bij ons o.m. wordt verdedigd door Enno Develing en Laurent Veydt. Hun opvatting is nogal ongefundeerd, vind ik. Men moet weten voor welk doel men het woord bestemt. Als het er om gaat een revolutie te ontketenen is het geschreven woord inderdaad een zwak middel, maar voor de aandachtige lezer blijft het woord iets enorms. Ik ben er van overtuigd dat een goed geschreven roman nog altijd even veel ontroering kan opwekken als bijvoorbeeld 200 jaar geleden. En nog veel betekenis heeft waar het er op aankomt het bewustzijn van de lezer open te rukken. Er is volgens mij hoegenaamd geen sprake van het einde of de
| |
| |
dood van de roman. Wel zijn er schrijvers die de roman graag kapot zouden hebben omdat ze zelf niet in staat zijn er een te schrijven.
A Is er iets dat u, in verband met alles waar we over gepraat hebben, nog graag zou willen zeggen?
G De problematiek die me op dit ogenblik bezig houdt is dermate ingewikkeld dat ik in veel elementen nog niet helemaal helder zie. Wat we hier besproken hebben is slechts een zeer klein gedeelte van bovengenoemde problematiek. Het bestek van een interview is trouwens volgens mij niet helemaal geschikt om grondig tot de kern van de zaak door te dringen. Als ik eenmaal genoeg zal nagedacht hebben, zal ik hierover een groot essay publiceren, waarvan trouwens reeds gedeelten klaar zijn. Ik wil aan dit interview niets meer toevoegen om de eenvoudige reden dat ik te veel aan de oppervlakte van de problemen zou blijven, iets dat ik zo vaak mogelijk tracht te vermijden.
|
|