| |
| |
| |
Renaat Willockx
Willockx is van oordeel dat wat hij vertelt voor een groot deel het resultaat is van maandenlange activiteiten, vergaderingen en gesprekken met arbeiders en studenten. De ideeën die hij hier formuleert zijn dus slechts gedeeltelijk van hem, en het lijkt hem dan ook onlogisch ze met zijn biografie in te leiden.
A Men noemt u een studentenleider. U hebt bezwaren tegen die opvatting.
W Beslist. Er zijn bij ons geen leiders. En geen verschil tussen pas ingeschreven studenten of eindejaars. Iedereen heeft recht van spreken, iedereen zet zich in, en iedereen doet hetzelfde werk, of dat nu het vegen van een lokaal is, of het persklaar maken van een van onze brochures of van een nummer van ‘Beweging’. Het enig mogelijke onderscheid zit in het feit dat sommigen onder ons meer gelezen hebben over de problemen die ons bezighouden, dus beter geïnformeerd zijn, en daar een zeker gezag aan ontlenen. Maar ook dat soort gezag staat aan voortdurende kritiek bloot.
A Er is in het studentenmilieu dus duidelijk een andere mentaliteit gegroeid. De hele contestatiebeweging begon ook bij de studenten. Maar wat zette nu precies de studenten in beweging?
W Dat is een veelomvattende vraag. Men zou kunnen beginnen met voorop te stellen dat er altijd contestatie is geweest, dat de bestaande toestanden altijd ter discussie werden gesteld, niet alleen in theorie maar ook met een totale inzet, en dan toch zeker sinds de opkomst van het proletariaat. Daar moet men rekening mee
| |
| |
houden want men mag de contestatie niet los zien van de sociale realiteit waarin ze is ontstaan. Vrij precies zouden we het begin kunnen situeren in Amerika, met de ‘Berkeley Free Speech Movement’, in 1965. De stimulator is Marcuse geweest, die een bepaalde analyse maakte van onze welvaartsmaatschappij en daaruit concludeerde dat veranderingen in de maatschappij het werk zouden moeten zijn van kleine marginale groepen zoals kunstenaars en studenten, omdat de arbeiders volledig geïntegreerd waren. De studenten waren zich toen nog niet zoals nu duidelijk bewust van de werkelijke ondergronden van hun onbehagen. Enkel door hun actie zijn die aan het licht gekomen. De contestatiebeweging heeft zo totaal andere werkmethodes gecreëerd. Men is gaan studeren op andere zaken dan de traditionele universitaire stof. Men is zich gaan afvragen: wat krijgen we voorgeschoteld, en hoe, en in welke structuren en met welke hierarchie gebeurt dat? Wat is de taak en de functie van de universiteit? Aanvankelijk bepaalde alles zich dus tot een reactie op de gangbare pedagogie en op de wantoestanden binnen de universiteit. Maar daaruit ontstond het inzicht dat er een geweldige kloof bestaat tussen de realiteit en de universiteit, tussen de studenten en de werkende mensen. Zo hebben de contesterende studenten leren inzien dat de verhoudingen binnen de universiteit identiek zijn aan die in de maatschappij, dat wil zeggen autoritair en repressief. Daaruit groeide logischerwijze het inzicht dat de universiteit slechts een instrument bleek te zijn in handen van de bestaande ideologie, er in hoofdzaak op uit goede vakidioten af te leveren. Een instrument dus om de ideologie verder uit te dragen door een elite die het systeem in stand moet houden. De studenten zagen zich dus voor een fundamentele keuze gesteld: ofwel opteren voor de bourgeoisvisie, ofwel ageren ten dienste van de werkende klasse. De contestanten weigerden, consequent, om uitbuiters van die klasse te worden, en dat verklaart waarom de studenten thans proberen contact te krijgen met de arbeiders. Willen wij immers een juiste analyse kunnen maken van deze maatschappij dan moeten wij de sociale realiteit aan den lijve ondervonden hebben. Daarom gaan studenten werken in fabrieken, onder leiding van arbeiders, om de ideeën die in de arbeiderskringen leven op correcte wijze in revolutionaire theorieën te kunnen omzetten. Onze uitgangshou- | |
| |
ding
is dus gegroeid uit reactie op de drie belangrijke tekorten die onze maatschappij kenmerken. Onze democratische structuren komen in de plaats voor de heersende autoritaire verhouding. In deze maatschappij heeft immers een kleine groep alle macht in handen, met alle implicaties van willekeur. Onze solidariteit stellen we tegenover het gepropageerde individualisme dat de mensen onnodig tegen elkaar opzet, waardoor ze zich verzwakken in hun mogelijke strijd tegen de machthebbers. En we gaan onder de arbeiders werken omdat we het abstract getheoretiseer, los van de sociale realiteit, dat zeker aan de universiteit nog druk beoefend wordt, meer dan zat zijn.
A U zei dat de grote stimulator Marcuse was. Maar er moet toch iets in het klimaat aanwezig zijn geweest wat maakte dat de ideeën van Marcuse overkwamen.
W Marcuse is wel ergens belangrijk geweest, maar werd lange tijd ten onrechte als revolutionair aangezien. Hij ziet niet in dat de arbeidersklasse nog even revolutionair is als vroeger omdat ze nog steeds, zij het dan op een verfijnde manier, uitgebuit wordt. Ook al heeft het patronaat hen wat meer loon en sociale voordelen gegeven, er is niets gewijzigd aan de fundamentele structuur uitbuiter/uitgebuitenen. De ideeën van Marcuse hebben wel enkelen aan het denken gezet, doch vrij vlug kwamen ze dan tot de conclusie dat Marcuses opvattingen niet juist waren, omdat de sociale realiteit anders was dan Marcuse voorstelde in zijn analyses. Het ontdekken van die sociale realiteit was juist de voornaamste reden voor het onbehagen van de hoofdzakelijk uit de gegoede burgerij voortkomende studenten. Ze werden gefrustreerd door de onderdrukking die inherent is aan een op bezit, prestige, winst en concurrentie gericht kapitalistisch systeem. De jeugd is zich bewust geworden van het enorme verschil tussen wat men hen voorhield te geloven en wat de werkelijheid is. Wat men hen vertelde leek wel een sprookje: we leven in een welvaartsstaat waarin iedereen vrij is, onbeperkte kansen op geluk heeft, en grote cultuurmogelijkheden, bijvoorbeeld door een onderwijssysteem dat voor iedereen toegankelijk is en waarin de wetenschap objectief en neutraal onderwezen wordt. Als er al eens iets botste in deze fundamenteel gelukkige gemeenschap dan werd dat enkel veroorzaakt door hartstocht, door negativisme en slechte wil. Niemand
| |
| |
hoefde daar echter te zwaar aan te tillen, want de ouderen zouden echt wel weer een geschikte oplossing vinden. Maar uit de analyse van het onbehagen groeide bij de studenten inzicht in de rottigheid van wat er zich in Vietnam afspeelt, werden ze zich scherper bewust van de atoomdreiging, van de rassendiscriminatie. Ze gingen de werkelijkheid zien als iets waarin alles bepaald wordt door zijn innerlijke tegenstellingen, ook al manifesteren die tegenstellingen zich niet altijd even duidelijk. Ze geloofden niet meer in het sprookje omdat het duidelijk was dat men sprak van een welvaartsmaatschappij terwijl 2/3 van de wereldbevolking honger lijdt, van democratie terwijl de beslissingen in universiteiten en fabrieken door een autoritaire groep worden genomen, van objectieve wetenschap terwijl het intellect net als arbeidskracht wordt opgekocht door machten die de wetenschap gebruiken als een sociaal onderdrukkingsmiddel, niet in functie van het algemeen welzijn dus, maar in het teken van de winst. De wetenschapsbeoefening van vandaag staat lijnrecht tegenover de belangen van de werkende mensen.
A Men gelooft niet meer in het sprookje, men kan er gewoon niet meer in geloven, omdat wat gezegd wordt nu door de uitbreiding van de communicatiemedia beter op de waarheid kan onderzocht worden. Televisie zou dus een bevrijdende factor zijn?
W Neen. De communicatiemiddelen hoeden er zich wel voor de mensen aan het denken te zetten over het waarom van vele dingen. Alles wat men doet is hen suggereren dat alle ellende het werk is van onrustzaaiers, communisten en ander gespuis. Men manipuleert het publiek, geeft nooit verklaringen of historische schetsen waaruit zou blijken door welke innerlijke tegenstellingen een bepaalde situatie ontstaan is. Ik geloof niet dat de tv een belangrijke rol speelt in het proces van bewustwording. Het groeit bij de meesten van ons uit een vaag onbehagen, een beklemming bijvoorbeeld tegen bepaalde gezins- en schoolstructuren. Van daaruit gaat men zich interesseren voor sociale problemen. Ik vertel je nu een beetje mijn eigen evolutie. Men tracht gewoon sociale verbeteringen na te streven. Om dat efficiënt te kunnen doen moet men nadenken over het waarom van de onrechtvaardigheid. Dat is eenvoudig: de foute machtsverhoudingen zijn aan de grondslag. Die wil men dus verbeteren, oplossen binnen het systeem. Men gelooft in de
| |
| |
dialoog en in de goodwill van de tegenpartij. Wie op dat terrein dan enige ervaring heeft opgedaan en eerlijk blijft moet noodzakelijk radicaal worden. Zo komt men gradueel tot het inzicht dat voor onze situatie de klassetegenstelling fundamenteel is. De welvaartsstaat heeft die niet opgeheven, enkel een meer geraffineerde vorm gegeven. Bijvoorbeeld door het democratische stelsel te vervalsen. Men geeft de mensen de indruk dat zij via het kiesstelsel iets kunnen beslissen, maar in feite is het een heel kleine minderheid, veel kleiner dan de linkse minderheid, waarmee men geen rekening wil houden omdat ze niet representatief zou zijn, die haar ideologie, dank zij haar economische macht en het feit dat zij over de communicatiemedia beschikt, voorstelt alsof het de ideologie van de meerderheid van de bevolking is.
A Is het niet zo dat men, om dat met succes te kunnen doen, voortdurend de taal moet vervalsen, de woorden van hun werkelijke inhoud moet loshaken?
W Taal is een sociaal onderdrukkingsmiddel. Dat blijkt overal, ook al op stakersvergaderingen. Goed van de tongriem gesneden délégués imponeren door hun bombastische hoera-stijl de gewone arbeider die het minder goed kan zeggen. Die man voelt zich dan minderwaardig en houdt zijn kritiek voor zich. En verder is het een algemeen gebruik de begrippen die men hanteert te ontdoen van hun sociale betekenis. Men maakt NATO identiek aan bescherming en zwijgt over NATO als onderdrukkingsmiddel in Angola, Vietnam, Zuid-Amerika. Men spreekt over de sociale betekenis van de UNO, maar nooit over het feit dat de UNO vooral dient om de belangen van de rijke landen te verdedigen, denk maar aan Kongo, dat de UNO-strijdmacht wordt ingezet tegen guerilla's, heel effectief, maar wel opeens machteloos blijkt als ze bepaalde andere door de meerderheid genomen beslissingen moet uitvoeren. Men spreekt over de BTW als iets dat besparing en voordelen meebrengt, zonder er aan toe te voegen dat die voordelen voor de kapitaalbezitters gereserveerd zijn, men peroreert over de vrijheid van handel alsof dat iets anders is dan de vrijheid om de 3e wereld uit te buiten. Men degradeert ook het begrip contestatie door het te pas en te onpas te gebruiken terwijl contestatie impliceert dat men bereid is met een totale inzet te strijden tegen de klassetegenstellingen. Zo worden duizenden
| |
| |
begrippen ideologisch misbruikt. Vooral in de USA, maar ook hier al, worden bepaalde beslissingen die openbaar gemaakt moeten worden eerst toevertrouwd aan een team van psychologen die ze in een dusdanige taal omzetten, en het tijdstip waarop ze openbaar worden gemaakt zo nauwkeurig bepalen, dat ze met een minimum aan weerstand kunnen worden doorgedrukt. Over reclame hoef ik niets te zeggen? De taal is een manipuleermiddel geworden, en daarom ook is het voor linkse bewegingen soms moeilijk om een taal te leren gebruiken die klaar en duidelijk de bedoelingen vertolkt, wat dus wil zeggen: de sociale dimensie van de taal nooit uit het oog te verliezen.
A Waren er ‘taalmoeilijkheden’ toen de studenten contact zochten met de arbeiders?
W In het begin soms wel. We moesten zoeken naar een gemeenschappelijke golflengte. Maar dat was niet alleen een kwestie van taal. Er waren vooroordelen, onbekendheid met elkaars realiteit in leven, denken en voelen. Wij moesten leren ons te ontdoen van fraseologie en theoretiserende taal. Tenslotte waren ook wij het product van een kleinburgerlijke mentaliteit...
A Schrijvers hoort men wel eens beweren dat onze taal zo door de huidige maatschappij ‘besmet’ of ‘gecompromitteerd’ werd dat ze onbruikbaar is geworden om er die maatschappij mee aan te vallen en dat een wezenlijk engagement blijkt uit het zoeken naar nieuwe taalstructuren.
W Voor de studenten bestaat het engagement van de schrijver er in dat die in zijn boeken zaken gaat behandelen die in de sociale werkelijkheid voorkomen, die als zodanig begrijpelijk zijn, en dus kunnen helpen in de strijd.
A De literatuur kan dus een rol van groot belang spelen in deze gebeurtenissen?
W Het geschreven woord vooral is een efficiënt middel van de heersende klasse om haar ideologie te verspreiden. De echt geengageerde schrijver kan, in plaats van daar gedeeltelijk aan mee te werken door naar naam en succes te hengelen, en dus op verkoop te spelen, zijn woord daar tegenover stellen. En dat is belangrijk.
A Lezen de contesterende studenten veel romans en gedichten?
W Ze lezen hoofdzakelijk werken met een ideologische inhoud.
| |
| |
Tijdschriften, brochures, rapporten, studies over bestaande toestanden, hier of in de 3e wereld, in Vietnam, overal, werken dus die ze een beter inzicht doen krijgen in de machtsverhoudingen. Tenslotte lezen boeken als ‘Rassenoorlog’ van Segal, of ‘Les 20 Ameriques Latines’ van Niedergang of ‘De Verworpenen der Aarde’ van Fanon, toch echt als romans, en zijn ze met literaire kwaliteiten geschreven.
A In ‘De verworpenen der aarde’ spreekt Fanon over censuur. Men laat dikwijls erg revolutionaire theorieën door de censuur filteren, zegt hij, omdat het lezen over die dingen de bestaande spanningen afreageert.
W Men mag hier en elders ongeveer alles zeggen zolang het bij woorden blijft die geen concrete inhoud geven aan een mogelijke actie. Pas als de mogelijkheid bestaat dat op de woorden daadwerkelijk gereageerd zal worden, of het nu gaat om sociale wantoestanden of om sexuele taboes, grijpt de censuur in. Censuur is weeral een sociaal onderdrukkingsmiddel. Het enige criterium is of wat men zegt of doet ook van sociale betekenis is. In onze maatschappij kan censuur enkel een beveiligingsmiddel van de heersende klasse zijn. Bovendien is censuur niet enkel het verbieden of in beslag nemen van bepaalde publicaties, maar ook het niet of in vertekende manier doorgeven van informatie.
A Pratend over wat er fout zit in onze maatschappij hoort men voortdurend het verwijt: jullie weten allemaal zo goed wat er moet veranderd worden, maar je weet zelf niet wat er voor in de plaats moet komen.
W We kennen de krachtlijnen, de principes waarop onze maatschappij gebouwd is. In die kritiek op het bestaande is reeds een vage formulering van andere principes vervat. Wij moeten komen tot uitschakeling van de heersende klasse. Klasse-tegenstellingen zullen zonder revolutie niet volledig kunnen verdwijnen. Na die revolutie zal de maatschappij noodzakelijk in een overgangsfase fungeren. Daarin zullen de productieverhoudingen totaal anders liggen. De inkomstenverdeling zal anders zijn, de structuren zullen van onderaf opgebouwd worden en niet van boven uit opgelegd. Dus: een model dat concreet kan uitgewerkt worden hebben wij niet omdat dat model toch verouderd zou zijn op het ogenblik dat we door de strijd gekomen zijn tot het verwezen- | |
| |
lijken
van die principes. Het concreet opvullen van de principes moet tijdens en na de strijd gebeuren. De heersende klasse van nu weet nog veel minder dan wij hoe de maatschappij van morgen er zal uitzien, en hun verwijt gaat dus niet op. Wij beschikken tenminste over een aantal concrete denkmethodes, over analyses en strijdmethodes. Wij weten dat we vechten voor het opheffen van de klassetegenstellingen, de tegenstelling tussen hen die het kapitaal in handen hebben en kunnen beslissen en zij die in dat productieproces gebruikt worden, het mee in stand houden zonder in dezelfde mate deelachtig te zijn aan de winst. Dat zijn concrete gegevens, en dat is meer dan de bestaande machthebbers kunnen geven. Zij zijn niet concreet. Hun bedoelingen zijn veel meer verborgen. Iedereen mag en kan met ons discussiëren, maar dat kan men niet met de gevestigde machten, want die zijn bang om hun ware gezicht te tonen. Dat doen ze slechts als uitzonderlijke situaties er hen toe dwingen, zoals de gebeurtenissen bij de staking van 60/61, te Zwartberg, en bij de bezetting van de universiteiten dat bewijzen.
|
|