| |
| |
| |
Jaap Kruithof
Geboren te Antwerpen in 1929. Sinds 1964 gewoon hoogleraar in de filosofie aan de Rijksuniversiteit te Gent. Sterk links gericht; een van de weinige Belgische professoren die in de conflicten aan de universiteiten aan de kant van de studenten staat. Vader van drie kinderen en in zijn vrije tijd organist. Treedt regelmatig op in radio- en televisieprogramma's. Publiceerde o.a. ‘Het uitgangspunt van Hegel's ontologie’ (Brugge, De Tempel, 1959) en ‘De zingever’ (Hilversum, Paul Brand, 1968), een algemene studie over de mens en zijn problemen. Sinds 1963 leidt hij te Gent het Instituut voor Moraalwetenschappen.
A Om te beginnen een vraag waar ik het antwoord wel van raden kan. Hebt u de indruk dat de literatuur, ik bedoel wel romans en poëzie, geen studies of essays, enige invloed uitoefent op de opinievorming van contesterende studenten?
K Ik heb dat nooit nagegaan of onderzocht, maar ik heb wel sterk de indruk dat die invloed zeer miniem is. Sorry als dat antwoord u ontgoochelt.
A Helemaal niet, ik had het verwacht.
K Ik geloof dat de meeste letterkundigen veel te veel werken van uit de idee dat literatuur geweldig belangrijk is. Alsof het allemaal Goethes en Schillers zijn, denken ze alleen maar in termen van eeuwige waarde. Bovendien is er vooral in Vlaanderen een nogal moeilijke situatie ontstaan uit het feit dat van 1850 tot 1920, of misschien zelfs wel tot helemaal aan de tweede wereldoorlog, de literatuur haast uitsluitend beoefend werd door mensen die artistiek misschien wel een zekere begaafdheid hadden, maar cultureel
| |
| |
behoorden tot de kleine bourgeoisie, en dan vooral door onderwijzers. Daarna evolueerde dat en werden het vooral de leraars middelbaar onderwijs die literaire bedrijvigheid ontwikkelden. Nu worden de universitaire studenten uiteraard meer beïnvloed door een ander soort mensen. Van de leraars weten ze het ondertussen allemaal al wel. Ze voelen zich er boven uit gegroeid. Hun dagelijkse universitaire vakbezigheden oefenen uiteraard ook een veel zwaardere en regelmatigere invloed uit dan de occasionele lectuur van een roman of van een dichtbundel. Ik stel dat vast, maar ik vind het helemaal geen goede situatie. Het is zeer spijtig dat in Vlaanderen weinig mensen, of eigenlijk helemaal geen, die het topniveau hebben bereikt, zich ook tot schrijvers hebben ontwikkeld. Dat woordje topniveau klinkt erg aanstellerig, maar wat ik bedoel is dat James Joyce, die een dokter was, en bij voorbeeld Willem Frederik Hermans, die een zeer knap geoloog is, wel romanciers zijn, terwijl er in Vlaanderen absoluut geen doorstroming is van de literatuur tot aan de top. Mensen aan de top schrijven hier niet en dat is een in wezen dramatische situatie. Die wat minachtende houding die velen tegenover de literatuur aannemen, als zou dat maar wat zijn voor mensen met een wat lager ontwikkelingsniveau is volkomen fout. Er leven hier ongeveer 1000 universiteitsprofessoren, maar er is niet één romancier bij. Men kan het dan ook moeilijk de studenten verwijten dat ze zich meer laten beïnvloeden door de lectuur van Marcuse en Mandel dan door die van Claus en Ruyslinck. De intellectuele impact van romanciers is dus benauwend klein. Nu heeft men soms werkelijk de indruk dat vele Vlaamse schrijvers de literatuur maar zijn gaan beoefenen omdat ze niet over de middelen beschikten, of niet de kans kregen, om zich op een ander terrein verdienstelijk te maken. Hun revolte tegen die mislukking zijn ze dan literair gaan uitspinnen. Zuiver esthetisch kunnen auteurs als Ivo Michiels, Ward Ruyslinck, Hugo Claus, de studenten waarschijnlijk wel aanspreken, maar hun invloed op de contestatiebeweging is zeer gering. Zo hij er is. Met als enige uitzondering misschien het werk van Harry Mulisch. Misschien.
A U stelt het voor alsof dit een typisch Vlaamse situatie is. Zouden auteurs als Böll en Grass in Duitsland, of de nouveau romanciers in Frankrijk, meer invloed uitoefenen op de studenten ginds?
| |
| |
K De auteurs die u noemt niet geloof ik. Böll en Grass zijn achterhaald. Böll is trouwens een CDU-man en dus voor de studenten onaanvaardbaar en Grass heeft zich wel heel erg gecompromitteerd door zijn acties in de SPD. Voor progressieve studenten neemt hij gewoon een conservatief standpunt in. In Frankrijk geloof ik wel dat, door alle gebeurtenissen heen, één schrijver geen prestigeverlies geleden heeft, volledig overeind is gebleven, en dat is Sartre. Hoe het met de invloed van andere auteurs zit zou ik niet durven of kunnen zeggen. Het is beslist voorbarig daar definitieve dingen over te willen formuleren. Het enige wat duidelijk is lijkt me de invloed van anarchistisch-marxistische auteurs als Rosa Luxemburg, Fritz Fanon, Marcuse, Marx, Lenin, Mao. Maar dat zijn politieke auteurs, geen romanciers.
A In het interview dat ik had met Hugo Claus beweert hij dat het literaire woord ten grondslag ligt aan elke revolutie.
K De impulsen van de Russische revolutie, de arbeidersrevoltes of de revolte van de studenten zijn niet van culturele aard. De impuls tot de studentenrevolte is in eerste instantie de aard van de universitaire structuur. Het kan wel zijn dat de literatuur ergens een gevoelen wat aanscherpt, maar als impuls fungeren vooral de dagelijkse verhoudingen waarin ze verplicht worden te leven. De verhouding student/assistent/lesgever. Daarbij komt dat ze in toenemende mate geïnformeerd worden over allerlei wereldproblemen. De massa-media zijn veel sterkere stimulators dan romans. Die laatste fungeren niet als hoofdimpuls. Ze zijn in het beste geval een mooie spiegel van wat gebeurde, meer niet. Men kan, geloof ik, de houding van studenten tegenover de literatuur het best illustreren aan de hand van hun houding tegenover censuur. Ze vinden dat probleem minder belangrijk dan de schrijvers, omdat ze het niet zien als een kwaad op zich, maar als het logische gevolg van het veel belangrijkere feit van de monopoliestructuur. Daar is het de progressieve studenten om te doen, niet om de censuur zelf. Natuurlijk zijn ze volledig solidair met kunstenaars en schrijvers in hun verzet tegen het optreden van de politie, maar hun revolte gaat dus in hoofdzaak tegen de oorzaak en niet, zoals bij veel kunstenaars, alleen tegen het verschijnsel zelf. De studenten hebben de persconcentratie herkend als een van de meest belangrijke wantoestanden in onze maatschappij. Deze
| |
| |
kijk op het probleem typeert ook hun verschillende denkwerelden. Vaak worden anti-censuur-manifestaties veroorzaakt door het feit dat individuele artiesten als Claeys, Daele, Claus, benadeeld werden. De studenten hebben meer interesse voor de grote structurele problemen die daaraan ten grondslag liggen. Fundamenteel voor de studenten is de revolte tegen het gezag. Is dat ook de zorg van de meeste romanciers? Hoeveel romanciers praten daarover? Ze verliezen steeds meer gezag omdat ze te zelden de verwoorders zijn van wat er werkelijk omgaat in de maatschappij.
A Vele romanciers beweren dat het niet noodzakelijk is om in hun romans over min of meer concrete actuele problemen te praten om deel te nemen aan het verzet tegen de gevestigde structuren. Zij beweren dat hun eventueel wat hermetische geschriften, door het feit dat ze de roman- en de taalstructuur ter discussie stellen, uiteindelijk veel belangrijker zullen blijken te zijn dan de ronduit geëngageerde romans.
K Ik geloof dat het standpunt van de sociaal geëngageerde roman nog steeds houdbaar is, ook al zal bijvoorbeeld een nouveau roman qua stijl en vorm dikwijls literair superieur zijn. Het moet mogelijk zijn beide genres te verzoenen, want in beide worden er valabele dingen gepresteerd.
A Ook schrijvers waarvan men het niet direct uit hun werk leest blijken niet akkoord te gaan met de gevestigde orde. Het verzet tegen de maatschappij waarin wij nu leven is een universeel en zeer diepgeworteld verschijnsel. Des te onverklaarbaarder wordt het massale onbegrip dat velen blijven demonstreren. Mensen die het beter zouden moeten weten zoals het bijna voltallige Gentse professorenkorps denken dat het allemaal nog wel met wat harder knuppelende politie op te lossen valt.
K De redenen voor het verzet worden gewoon niet ernstig onderzocht. Toen het beleid van de rector van de universiteit naar aanleiding van het optreden van de contesterende studenten moest beoordeeld worden stemden slechts 6 van de 200 professoren tegen, 10 onthielden zich, heel de rest was van oordeel dat het klassieke patroon van meer aanhoudingen en meer intimidatie moest toegepast blijven.
A Waarom zo weinig begrip, juist bij mensen waar men toch een meer open mentaliteit, en een objectievere benadering van de pro- | |
| |
blemen
zou mogen van verwachten?
K De wetenschappelijke ontwikkeling van de mensen heeft weinig of geen invloed op hun democratisch bewustzijn. Een knappe fysicus kan sociaal gezien een enge reactionair zijn. Wetenschap en vooruitstrevende moraal gaan niet noodzakelijk samen. Sociaal bewustzijn ligt op een ander niveau dan intellect. De wetenschap leert niet hoe men zijn privé-belangen moet laten harmoniëren met het algemeen belang. Als de contestatiebeweging doorgaat - en dat doet ze beslist - dan wordt de machtspositie van de professoren aangetast, en daar verzetten de heren zich tegen. Ze zijn altijd verschrikkelijk tegen stakingen, maar in Gent hebben ze zonder aarzelen gestaakt toen het om het vrijwaren van hun eigen loonbelangen ging. Het is wel eigenaardig dat de meest reactionaire professoren te vinden zijn in de beide rijksuniversiteiten, Gent en Luik. In Brussel zijn ze handiger, in Leuven staan ze een stuk verder, in Parijs is het professorencorps zeker progressiever. Bovendien werden veel professoren volkomen verrast door de studentenrevolte. Want vergeet niet dat bepaalde faculteiten volledig onberoerd bleven. De contesterenden zitten haast uitsluitend in die faculteiten die de studenten niet tot vaste beroepen, als geneesheer, advokaat, ingenieur, enz. opleiden, dus in de meer abstract wetenschappelijk gerichte opleidingen.
A In de inleiding van uw boek ‘De zingever’ schrijft u: ‘Beseffen over een probleem te schrijven dat men slechts in geringe mate beheerst is een kwelling.’ Is het niet zo dat men vandaag, wat men ook onderneemt, altijd de indruk heeft de toestand waarin men verkeert of waartegen men zich wil afzetten niet volledig te kunnen omvatten, wat inderdaad een zeer frustrerend gevoelen is?
K Het moet nog wel mogelijk zijn alles bij te houden wat gepubliceerd wordt over een bepaald probleem als men zich bijzonder scherp specialiseert. Maar dat wordt wel hoe langer hoe moeilijker. Ik kan me voorstellen welk gevoel van rust en vertrouwen dat moet geven. Maar het is nu eenmaal zo dat filosofen altijd met zeer algemene thema's bezig zijn, en die zijn niet meer totaal te beheersen. Hetzelfde geldt voor mensen die wereldproblemen willen doorgronden. We moeten leren daar mee te leven. Ook al geeft het een grote innerlijke onrust, toch is het ook, en juist daarom, een grote vooruitgang, want het is dit gevoel dat de
| |
| |
oorzaak is van het gezagsverlies van de traditionele autoriteiten.
A Mogelijk dat mensen die zich geweldig specialiseren hun eigen actieterrein nog volledig kunnen overzien, maar ontwikkelen ze daarbij dan niet een zodanig vakjargon dat ze behalve met enkele zeldzame collega's, niet meer kunnen communiceren, wat toch ook erg frustrerend moet werken?
K Dat is zo. En we gaan steeds meer die richting uit. Er zijn bepaalde gevolgen aan verbonden: het oude patroon van de gezagsdrager die het allemaal weet is onhoudbaar geworden. Die man is ontmaskerd, ookal trachten bijvoorbeeld de politicus en de journalist die het editoriaal moeten schrijven nog wel de oude geest met veel bluf in ere te houden. Ook een eerste minister, een man als Eyskens, weet van de problemen waarmee hij rekening moet houden, nauwelijks en in het gunstigste geval 25% af.
A Hij moet steeds meer beroep doen op raadgevers en technici. Wat maakt dat heel ons democratisch stelsel op losse schroeven komt te staan.
K Het is onvermijdelijk dat technici steeds meer gewicht in de schaal leggen, en dat is eigenlijk een gezonde toestand. Men mag niet ageren tegen de rol van deskundigen, maar men moet ageren tegen het feit dat ze, in de situatie van vandaag, aan de democratische controle ontsnappen. De deskundige draagt een politieke verantwoordelijkheid en hij moet ter verantwoording geroepen kunnen worden.
A Blijkt daaruit ook niet steeds meer dat de democratie allerlei ontwikkelingen niet heeft kunnen volgen, achterop is geraakt, en daardoor een moeilijk manipuleerbaar en weinig vertrouwenwekkend apparaat is geworden?
K Alle industriële landen hebben met diezelfde problemen te kampen. Van landen waar eens de feodale adel alle macht in handen had zijn ze geëvolueerd naar regimes met uit de burgerij voortgekomen deskundigen, en vervolgens bureaucratiën geworden. De volgende stap is: de bureaucratie controleren. Maar geen enkele natie heeft de juiste methode al gevonden. Het is wellicht de belangrijkste opgave voor de volgende 100 jaar. En de studenten-revolte is het teken aan de wand. De studenten verzetten zich tegen de toenemende invloed van de bureaucratie in de universiteit, waar de administrateurs alle macht hebben. Men moet niet denken dat
| |
| |
de studenten zomaar tegen alle professoren vechten. De strijd aan de universiteit gaat vooral tussen een bureaucratische kleine centrumgroep, waarvan zekere professoren deel uitmaken, en de rest, dat zijn de studenten, het wetenschappelijke personeel en veel professoren, want ook deze laatste zijn gedomineerde werknemers. De hele problematiek is in belangrijke mate verbonden met het informatieprobleem: wie weet wat gebeurt heeft de macht. Zolang de informatie niet beter en betrouwbaarder is kan men moeilijk van democratie praten. De persconcentraties die nu overal plaatsvinden geven een weinig hoopgevend perspectief. In Tsjechoslovakije zie je duidelijk wat er gebeurt: alles wordt gerund door een kleine groep.
A Een informatieprobleem, zegt u. In een zich steeds meer complicerende wereld. Waarin welvaart. Het lijkt er niet op alsof het proletariaat nog, als vroeger, het verzet zal dragen.
K Twintig jaar geleden zou de arbeider het misschien nog gedaan hebben, maar nu niet meer. Arbeiders zwijgen als hun wat meer loon, een hoger pensioen, wat meer vakantiegeld beloofd wordt. Dat zei onlangs zelfs Barjonnet, de oud-leider van de CGT, de grootste Franse vakbond. De enigen die voor dergelijke dingen geen knieval doen zijn de intellectueel, de artist en de student. Zij zullen het nu moeten doen. Vroeger vormden ze samen maar een bagatel, maar dat verandert. In België zullen er omstreeks 2000 minstens 350.000 studenten zijn, dat betekent heel wat. De autoriteiten weten wel waarom ze de contesterende studenten niet met handschoenen aanpakken. Bij hen ligt de toekomst, want de revolte heeft nu een totaal andere achtergrond dan 100 jaar geleden. Toen lag hij op het materiële vlak, nu op het geestelijke, op het culturele. Mensen met meer ontwikkeling doorzien vlugger het spel van de gezagsverhoudingen. Inzicht krijgen in de maatschappelijke structuren vergt studie. Wat de studenten begonnen zijn is nog lang niet af. Met de hulp van de meer ontwikkelde en geschoolde arbeider uit de piloot-industrieën, kan hij alles veranderen. De arbeider uit de oude industriële sectoren wordt steeds meer een reactionair. Wellicht zouden de schrijvers in die ontwikkeling een grotere rol kunnen spelen als ze zich de moeite zouden getroosten zich met fundamentele problemen bezig te houden. En er zich op een fundamentele manier mee bezig te houden en ze
| |
| |
niet te misbruiken. Ik heb bewondering voor het talent van Claus en Mulisch maar hou niet van de wijze waarop ze Guevara in ‘Reconstructie’ misbruiken voor eigen glorie en centen. Men speelt niet voor revolutionair.
|
|