| |
| |
| |
Jan Blokker
A U won in 1953 de Reina Prinsen Geerligsprijs met de novelle ‘Séjour’. Daarna ging U als schrijver een heel andere kant op. U schrijft columns, teksten, scenario's, maar geen romans of verhalen meer. Waarom niet? Bevredigt het genre u niet meer?
B Ik heb na ‘Séjour’ nog wel een roman geschreven. ‘Bij dag en ontij’ heette dat boek, maar het was niet zo verschrikkelijk goed. Misschien heeft het gevoel dat het schrijven van verhaaltjes en romans eigenlijk nog weinig zin heeft toen al wel een rol gespeeld, maar dan toch niet helemaal bewust. Bovendien kwam ik in de journalistiek terecht. Maar dat wil ik niet eens als reden of verontschuldiging aanvoeren...
A Leest u veel romans?
B Heel weinig. Ik heb natuurlijk weinig tijd, maar daar zal ik me toch ook niet achter verschuilen. Ik was vroeger een geweldige Vestdijk-fan, maar toen ik onlangs, min of meer ambtshalve, eens een roman van hem moest lezen voor een bespreking kwam ik er nauwelijks door. Hoe komt dat? We leven in een maatschappij die goed of slecht kan vallen, waarin in elk geval wat aan het gebeuren is, en dan moet je met talent toch iets kunnen doen, en niet zitten kwakken. Ik heb hetzelfde gevoel bijvoorbeeld als ik Carmiggelt lees. In zijn genre is hij ontzettend goed, haast geniaal zoals hij kan schrijven, maar ik constateer toch wel dat ik hem steeds gemakkelijker ga overslaan als het wat laat wordt, of ik me wat vermoeid voel. Maar, hoe laat het ook is, of hoe moe ik ook ben, ik zal nooit de column van Renate Rubinstein ongelezen laten. Ik beschouw mezelf niet direct als een wereldver- | |
| |
beteraar,
maar de dingen waar zij over schrijft interesseren me nu eenmaal. De enige romans uit ons taalgebied die ik nog de moeite van het lezen waard vind zijn die van W.F. Hermans. Een boek als ‘Nooit meer slapen’ bijvoorbeeld, dat is zo fantastisch, dat is eigenlijk veel meer dan een roman, dat boek sluit trouwens onmiddellijk aan bij zijn essayistisch werk, bij zijn ‘Mandarijnen op Zwavelzuur’, en zijn ‘Sadistisch Universum’, boeken waarvan ik trouwens nog meer houd dan van zijn romans. Je gaat je inderdaad steeds meer afvragen of de roman nog wel enige betekenis heeft. Er bestaat ook bij de meeste schrijvers een duidelijke neiging zich af te keren van de klassieke fictievorm.
A Wat zou daarbij het grootste bezwaar zijn?
B Ik geloof dat wat deze klassieke literatuurvormen in de ogen van de schrijver verdacht maakt het conventionele taalgebruik is. Conventionele taal is immers een verhullende taal. De woorden verbergen de dingen in plaats van ze uit te drukken, ze besmetten daardoor het hele denk- en gevoelspatroon. Neem het meest voor de hand liggende voorbeeld: Vietnam. En daarin het woord Vietkong. Dat woord werd emotioneel opgeladen en verdacht gemaakt door een voortdurend en bewust gebruik op de verkeerde manier. Ik nam Vietnam als voorbeeld maar je kunt het illustreren aan de hand van zowat alles. In Italië is het bijvoorbeeld ook heel duidelijk. De journalisten en de nieuwslezers bij de tv zijn er, door handig allerlei suggesties in een ogenschijnlijk objectief taalgebruik te verweven, in geslaagd de idee ingang te doen vinden dat de revolutionaire studenten slechts een heel kleine minderheid vormen, en wisten zo de publieke opinie op te ruien tegen die zogenaamde verwende en verveelde kereltjes die revolutie spelen op kosten van papa. Door het voortdurend hameren op kleine details vertekent men het hele beeld, tast men de taal zelf aan, vergroot het wantrouwen tegen het woord. Het is dan ook niet te verwonderen dat juist uit de in deze woordtechniek niet-getrainden de impulsen tot vernieuwing komen, denk maar even aan Jan Cremer. Maar die werd dan naderhand zijn eigen establishment.
A De schrijver die de gevestigde structuren wil aanvallen, of ter discussie stellen, moet dus beginnen met de taal ter discussie te stellen.
B Natuurlijk. Lees de publikaties van provo eens na: van hun ver- | |
| |
rassend
en lenig taalgebruik hadden de autoriteiten meer schrik dan van een groep bouwvakkers. Omdat ze niet helemaal op de conventies gebouwd was werd deze taal ongrijpbaar, en daarom zo gevaarlijk. In de mystificerende taal van het establishment kan men immers nooit persoonlijk denken. Dat soort taal is dus ook ongevaarlijk. Ik moest daar nog aan denken in Antwerpen, op het Belgisch filmfestival, toen daar de herrie ontstond rond de film ‘L'Etreinte’. De Bestendige Deputatie schrapte die film dus, en de voorzitter las een verklaring voor, in die zware, ambtelijke, lullige, hopeloos verouderde taal die min of meer officiële instanties bij voorkeur gebruiken. Toen gingen de journalisten vragen stellen over het censurerend optreden van de Deputatie, en ze deden dat in precies dezelfde terminologie, ze waren er heftig tegen maar ze gebruikten om dat te zeggen exact dezelfde uitdrukkingen... Dat kan toch niet. De wereld van de Beatles bijvoorbeeld, dat is een andere wereld, en die uit zich dan ook onmiddellijk in een heel ander taalgebruik. De Beatles kunnen hun wereldvisie niet formuleren met gebruik van regententermen.
A Is, volgens u, de invloed van het woord op wat er in de maatschappij gebeurt nu toe of af genomen?
B Als je van uit de literatuur denkt, en het dus over de betekenis van het literaire woord hebt, dan is het duidelijk dat dat inderdaad veel machtelozer is geworden, maar als je die vraag gesteld hebt zonder literaire bijbedoelingen dan antwoord ik dat het woord als zodanig zeker niet zwakker is geworden.
De functie van de literatuur in onze maatschappij is duidelijk anders geworden. Vroeger gingen er meer impulsen uit van de literatuur, de hele Franse revolutie is uit de literatuur voortgekomen. Maar die periode is definitief voorbij. Nu volgt de literatuur slechts, geeft commentaar bij de gebeurtenissen, ze geeft een zekere vorm aan de gebeurtenissen. Mulisch heeft in zijn boeken, te beginnen met z'n Eichmann-reportage, en verder in ‘Bericht aan de Rattenkoning’ en in ‘Het woord bij de daad’ toch niets anders gedaan. Het zijn knap geschreven reportages van wat gebeurde, maar het zijn geen boeken die, zoals vroeger wel eens gebeurde, de gebeurtenissen maken. En dat is eigenlijk wel iets wat Mulisch enorm dwars zit. In een tv-gesprek dat hij eens met Jerzy Kozinski had ging het daar ook over. Kozinski zei: als ik een dichter ben
| |
| |
in Amerika sterf ik van armoede, maar als ik er een boek schrijf over de gordijnen door de eeuwen heen ben ik er in één klap miljonair. Als ik in Rusland over gordijnen schrijf word ik er niet veel beter van, maar met een dichtbundel kan ik miljonair worden - tenzij ik er de gevangenis voor in moet. Mulisch maakte daarop Kozinski het verwijt dat hij uit Polen, waar hij met zijn woord iets had kunnen bereiken, was gevlucht, en wierp het gesprek daarna op de kosmische toer, waar hij trouwens erg knap in is, en kwam tot de conclusie dat het woord, waar ook, bewijsbaar machtig is, want in het ene land moet je er in de gevangenis, in het andere land in de onverschilligheid voor boeten.
A Ik vraag me altijd af of die onverschilligheid iets is dat onafwendbaar in de evolutie van onze maatschappij en de vorm van onze communicatiemiddelen ingebouwd zit, of gewoon de schuld van de schrijver zelf, die op een bepaald ogenblik een verkeerde weg is opgewandeld. Het is toch wel opvallend dat het hoofdzakelijk schrijvers zijn die zich over onmacht en onverschilligheid beklagen, terwijl juist het establishment wel degelijk rekening houdt met de invloed van het woord, en langs alle kanten, openlijk en heel bedekt, censuur uitoefent.
B Censuur is een heel complex probleem. Men zou kunnen beginnen met te stellen dat het de taak van de kunstenaar is taboes te doorbreken. Het slopen van taboes is het begin van elke maatschappijverandering. Dat weet het establishment ook best, en dat gaat zich dus verdedigen en trachten controle uit te oefenen op de vrije expressie. Zij hebben lak aan bloot, het is hen om hun positie te doen. In Nederland zijn nog sterke reactionaire machten, vooral in de zittende en staande magistratuur en in de politiek, waar nog veel te veel geheim wordt gehouden. Maar die mensen zijn wel zo slim en zo uitgekookt dat ze geleerd hebben veel meer resultaat te kunnen bereiken met een soepele, toegevende houding, dan met bruut optreden of het uitoefenen van censuur. Het is er hen toch alleen maar om te doen de tegenstander ongevaarlijk te houden. Die zeer liberale houding van het establishment is dus voor hun tegenstanders net zo nefast als enig censuur-optreden zou kunnen zijn. Soms is het zelfs zo dat het officieel bestaan van een zekere censuur meer vrijheid waarborgt dan bij het afschaffen ervan zou kunnen bereikt worden. Nederland heeft bijvoorbeeld filmcen- | |
| |
suur,
ingesteld bij de bioscoopwet van 1926, een uitvloeisel van onze calvinistische mentaliteit, waaraan we nu nog wel eens laboreren. Notabelen, weldenkende dames, officieren van justitie, mensen uit de bovenlaag dus, zitten in de commissie die toezicht uitoefent. Deze commissie functioneert echter bijzonder soepel en het is heel uitzonderlijk als ze eens een film verbiedt. Maar enkele jaren geleden zei men: dat kan nu toch niet meer, die censuur, en men zette de hele zaak op de helling. Niet omwille van respect voor de vrijheid, wel uit commerciële overwegingen, gemaakt door het bioscoopbedrijf. Men wil de censuur-commissie afschaffen, maar de stedelijke overheden het recht geven naar goeddunken op te treden, zet dus de poort wijd open voor de willekeur, men geeft allerlei groeperingen en kransjes de kans druk te gaan uitoefenen. Wij zouden dus met wat men een stap voorwaarts noemt - afschaffen van de censuur - terugkeren naar de situatie die nu in België bestaat. Paradoxaal misschien, maar de filmcensuur-commissie hier is in feite een dam tegen het optreden van zedenmeesters.
A U werkte mee aan ‘Zo is het...’ een programma, dat heel wat heeft losgeslagen in Nederland. Maar ik hoorde wel eens de bedenking maken: goed, er zijn een heleboel taboes in elkaar geramd, en omheiningen stuk getrapt,maar wat is het resultaat? Een hele hoop mensen voelen zich nu enorm verloren en vallen van lieverlede terug op rechtse en reactionaire organisaties. In Vlaanderen - waar toch ook wel wat gebeurde - wordt dat wel bijzonder duidelijk geïllustreerd door het succes van de Volksunie. Men brak de dwang van de traditionele partijen, maar bood geen aantrekkelijk links alternatief.
B Men mag geen oud houvast vervangen door een nieuw. Het ergste wat je de meeste mensen en de Nederlanders in het bijzonder kunt aandoen is twijfel zaaien, verwarring scheppen. Maar het is ook noodzakelijk dat het gebeurt: alleen van uit die verwarring zal men ertoe komen door de bestaande structuren te breken. Ik heb het meegemaakt, op de Dam, in de grote tijd van provo, dat er uitgebreide rellen waren, politie te paard en in jeeps achter de provo's aan, gevechten, men brak de stenen uit de straat, een enorme toestand, en terwijl dat allemaal gebeurde namen sympathiserende bouwvakkers de rol over van de politie, die het nu
| |
| |
immers zo druk had en regelden het verkeer. Want van niets heeft men hier zo'n angst als van de totale chaos. Nederland is geen land voor Marcuse. De verelendung is hier uitgesloten, altijd weer zal men trachten alles glad te trekken, en dat is verkeerd, dan kan er niks essentieels gebeuren. Waar men geen raad mee weet, dat is juist wat gevaarlijk is. Krenten uitdelen bijvoorbeeld. En de tv kan een reusachtige verwarringwekkende factor zijn. ‘Hoepla’ bijvoorbeeld was zo'n programma, grillig, houvastloos. Maar het heeft zich niet waar kunnen maken, het werd direct weer verboden. Ik zou het een anti-‘zo is het’ programma kunnen noemen. ‘Zo is het’ was immers moraliserend, of grimmig, maar in elk geval iets wat duidelijk te lokaliseren en voorspelbaar was. Een typisch programma van onze lost generation. Wie naar ons keek wist al heel precies waarover wij zouden praten, en ongeveer wat wij zouden zeggen. En wij wisten precies wie naar ons zou kijken. Ook zonder die ruzie zouden wij er dat seizoen mee gestopt zijn. Want wij bouwden mee aan die weerzinwekkende zekerheid die in het tv-medium ingebouwd is. Elk programma, met een duidelijk image, op een geijkt uur. En als het toch wat controversioneel is, een specialist of dominee er achteraan om de scherpe kantjes af te ronden. Want verwarring mag er in geen geval bestaan.
Kijk eens, in Nederland heeft er altijd een ontzaglijke hokjesgeest bestaan. Ons omroepsysteem is er op gebouwd. Men luisterde enkel en alleen naar ‘zijn’ zender, KRO of NCRV of VARA of wat dan ook, naar het andere programma nooit. Men leefde in zijn kerkje. Slechts om de 4 jaar, bij de verkiezingen, werd die beschutting even doorbroken. Tussen al die groepen en groepjes bestond weinig of geen communicatie, men was hier door inteelt aan het kapot gaan - en toen kwam de televisie. Stelt u zich eens even voor wat een geweldige invloed daar van uit moet zijn gegaan, hier nog meer dan elders. Opeens worden al die muurtjes neergehaald. Het was een knal-effect. Al die waanzinnig overtrokken sentimenten gingen neer. Het kon dan ook niet anders of er moesten kortsluitingen ontstaan. TV was immers iets dat te ver vooruit was op de mentaliteit van sommige mensen of gemeenschappen, denk maar aan toestanden zoals die in Elspeet, in Gelderland, nog bestaan. Maar goed, kerk, koninklijk huis, byzantinisme, sexuele hypocrisie, al die dingen, door wie werden
| |
| |
die in eerste instantie geattaqueerd? Door het boek? Nee, door de televisie. De tv is de grote losmaker van deze tijd. Het boek heeft nu een meelopende functie. De tv maakt natuurlijk ook gebruik van het woord. Ik zei het al: de invloed van het woord werd er niet door verminderd, al kan men wel rustig zeggen dat we nu in het tijdperk van de visuele communicatie zitten. Denk je dat Jan Cremer zijn boeken had kunnen schrijven als er geen tv bestond?
|
|