Van dye edelen die doe in Hollant waren.
Dat XXXIIII capitel.
Op dese tijt waren in Hollant vele edele ende sciltboertighe mannen, daer die vroomste ende beste of waren Willem, grave van Ostervant, des goede grave Willems soen; Johan van Beadmont, grave van Boloys, des goeden grave Willems broeder; Henric, heer van Bredenroede ende Dirck, heer van Bredenroede, sine broeder; Simon ende Dirck van Teylingen; Johan, heer van Hoesden; Johan, heer van Drongelen, sijn oom; Johan, heer van Arkel; Dirck, heer van Valkenburch, Montiauwen, broeder der huysvrouwen des heren van Bredenroede, die tot enen wive hadde die vrouwe van Voorne. Claes, heer van Putten ende Strenen; Phillips, burchgrave van Leyden, heer van Wassenner; Johan, heer van der Lecke ende van Polanen; Johan, heer van Hokelom; Otto, heer van Asperen. Johan, heer van Egmont, Wouters soen van Egmont; Ghijsbrecht, heer van Iselstein; Henric, heer van Vianen; Johan Persijn, heer van Waterlant; Gwije, heer van Haemsteden; Aernt, heer van Cruningen; Willem, heer van Naeldwijc; Floris van Spyck; Jacob van den Woude; Floris van der Merwen; Dirck ende Harmen van Swieten; Gherrit van Heemskercke; Gherrit van Raephorst; Gherrit van Poelgeest; Floris van Tol; Oetgijer van Spangen; Willem van Dongen; Willem van Duvenvoerde; Willem Kuser, baelju van Rijnlant; Dirc van Sassenhem; Danel van Matenesse; Dirc van Matenesse, zijn broeder; Matheus van der Burch; Jacop van der Burch; Willem van Oudshorne; Adam van Scotlant; Claes Oom; Floris van Adrichom, alle voernoemt ridderen. Dirc van Assendelf; Frederick van Seventer; Gherrit van Scotan; Jacob van Bakenesse; Floris van Boechorst, alle sciltknechten, mit meer ander.