't Was àl fleur en vroolijkheid, wat Lea mee in Rozijntjes huis bracht, zóó, toen ze haar voet weer er in gezet had.
Jupie had er eigenlijk ook naar verlangd, dat ze terug kwam. Wat hàd je er aan: Rozijntje en vader en Jupie, - Jupie, Rozijntje en vader, en daarmee uit. Dat ging op den duur ook vervelen, hoor.
Daarbij kwam nog, dat hij stilletjes gehoopt had, dat Lea wel iets voor hem uit de stad mee zou brengen. Hij vroeg er niet om, - welke jongen zou zoo iets doen! - hij hoopte het alleen maar.
En 't was ook zoo. Ze bracht iets een wonderding voor hem mee, - ja, hoe zou je 't uitleggen, - er zaten chocolaadjes in, hè, maar die nam je er niet maar gewoon uit, die kwamen er alleen maar uit als je er een cent in stopte, en nu was het mooie, dat je door dat ding veel eerder es een cent kreeg dan anders, om te maken dat er een chocolaadje uit kwam. Zoo kreeg je centen èn chocolaadjes.
Was er ook wat bij voor Rozijntje? Ja, dan moest ze maar zelf mee naar boven gaan, als Lea haar koffer uitpakte.
Mocht Jupie ook mee? Nee, Jupie mocht niet mee. Die had z'n wonderding.
Rozijntje ging mee naar boven met kloppend hart. Fijn, om heelemaal niet te weten wat je kreeg.
Lea pakte uit en Rozijntje zat werkeloos op haar bed te wachten.
Onder in de koffer lag het.
‘Ik had je wel graag een piano gegeven’, zei Lea bedrukt. ‘Maar dat kon de bruin niet trekken. En ik wou toch zoo graag iets geven, - om lawaai te maken en zoo.... begrijp je, om hier muziek in huis te brengen, een beetje....’