Ze zag het allemaal wel, Rozijntje. Ze reed wat langzamer, als ze langs zoo'n boomgaard kwam, - en als er een recht stuk open weg kwam, dan rende ze met een dolle vaart over den zonnigen weg.
Wat een middag, wat een middag!
Ze lachte tegen iedereen, die ze tegenkwam, net of die ook zoo'n wondermiddag beleefde als zij, net of die ook vrij had vandaag, vrij van het werk van elken dag....
In de winkeltjes, - want groote winkels waren er niet, - deed ze echt juffrouwachtig, net of ze er verstand van had. Het speet haar opeens, dat ze geen opgestoken haar had. Dan had ze nog veel echter de katoenen lappen tusschen haar duim en wijsvinger kunnen wrijven, met een proevend gezicht en gefronste wenkbrauwen. Nu, met twee vlechten op haar rug, was het maar zoo-zoo.
In het winkeltje-van-alles kocht ze wat lepels en pannetjes, en vroeg deftig of 't bezorgd kon worden.
‘Oja’, schoot haar te binnen, ‘en de minnich-emmer’.
Ze moest er meteen om lachen, dat ze bij ongeluk minnich-emmer gezegd had, - groente-emmer had ze moeten zeggen!
Maar de vrouw zei rustig:
‘Welke kleur gebruik je voor minnich?’
Toen voelde ze zich ineens zóó op haar gemak in dit winkeltje, dat ze druk babbelde over haar grijze minnich-emmer, die lek was, en haar donkerblauwe vleesch-emmer, en haar witte melk-emmer, en al de geheimen van haar keuken!
Was 't ook niet net, of je hier in stad was? Je