‘M'n jurk’, fluisterde Rozijntje terug met een dichte keel, ‘ik kan zóó toch niet gaan!’
Ze had al dien tijd vergeten aan haar kleeren te denken. Hier in huis dacht je er niet aan, wist je niet meer dat je stijver en dorpscher gekleed was dan de anderen.
Maar nu ze zichzelf in gedachten zag loopen door een groote zaal vol menschen, wist ze weer met schrik: zóó ging het niet.
‘O’, deed Lea luchtig, maar toch zag Rozijntje, dat ze 't een oogenblik eens was met haar, ‘wat komt dat er op aan! We gaan er toch maar alleen maar heen om te luisteren!’
Lea's moeder zat even peinzend te kijken naar de jurk, die Rozijntje aan had.
Neen, het genieten dien avond zou veel en veel grooter zijn, als ze zich feestelijk gekleed voelde, - dat begreep ze zoo goed.
‘Zouden Annie's jurken je niet passen?’ dacht ze hardop.
Annie, Lea's groote zusje, en Rozijntje keken elkaar aan en schudden toen tegelijk het hoofd, zóó tegelijk, dat ze er allebei om moesten lachen.
‘Nee’, zei Annie, ‘ze zou er in verdrinken. Maar’, - ze stak haar voet naar voren, - ‘m'n kousen en schoenen denk ik wel.’
‘Dat is al iets’, zei Lea's moeder nadenkend, ‘maar nu de jurk!’
‘De rijksdaalder!’ riep Lea opeens.
Rozijntjes verklaarde:
‘Ik heb een rijksdaalder van Vader gekregen om wat te koopen waar ik zelf zin in had’, zei ze met een beetje trots. ‘Maar dat zal wel niet genoeg zijn voor een jurk.’