| |
| |
| |
De Tweede Ronde
Tijdschrift voor literatuur
Opgericht in 1980
Redactie: |
|
Nr. 1: |
Maarten Doorman, Marko Fondse, Jos Versteegen, Peter Verstegen |
|
Nrs. 2-4: |
Dezelfden, behalve Maarten Doorman, met Wiebe Hogendoorn |
Redactiesecretaris: Jos Versteegen
Redactieadres: Leidsegracht 35, 1017 NB Amsterdam
Uitgever: Uitg. Bert Bakker BV, Amsterdam
Jg. XI, |
nr. 1: |
lente 1990, 176 p. = Turks nummer |
|
nr. 2: |
zomer 1990, 192 p. |
|
nr. 3: |
herfst 1990, 192 p. = Nigeriaans nummer |
|
nr. 4: |
winter 1990/91, 184 p. = Ex-Oostbloknummer |
| |
Artikels van de redactie
Voorwoord, 1, p. 1; 2, p. 1; 3, p. 1; 4, p. 1
Voorstelling van elk nummer |
|
| |
ABSPOEL, Peter
Uit: Kroniek van een herfst, 1, p. 31-33
‘Het zware blok’ p. 31 - Erratum, 2, p. 20 |
‘Gelukkig sta ik niet meer alleen’ p. 32 |
‘... subtiele alchemie’ p. 32 |
‘Dit soort gedichten’ p. 33 |
|
|
[Gedichten]
‘Wie had geloofd dat dit’ 2, p. 20 |
‘Als kwartjes in een telefooncel’ 2, p. 21 |
Moneglia: ‘Onze sandalen klauterden’ 2, p. 22 |
Rotterdam: ‘Mijn blik bleef waar mijn leven weglekte,’ 2, p. 23 |
‘Wat ik dacht’ 2, p. 23 |
Begrafenisdans in Bafut: ‘Gevoelens zo uitgesproken’ 3, p. 22-23 |
|
|
|
BERENDS, Gerard
Twee gedichten, 3, p. 24
‘de afbraakhuizen met de naar buiten’ |
‘een dood paard in de berm’ |
|
|
| |
| |
BERG, Margriet & WIEBES, Marja
[Vertalingen], 2, p. 159-165
I.F. Annenski, September, p. 159 |
A. Bely, Liefdesverklaring, p. 160 |
G.R. Derzjavin, Russische meisjes; ‘Al wat de mensen ooit vermogen’, p. 162; 163 |
Zinaida Hippius, Misschien, p. 164 |
S.A. Jesenin, ‘Nou tot ziens, mijn vriend, wij moeten scheiden.’, p. 165 |
|
|
[Vertalingen], 2, p. 180-184
N.A. Nekrasov, ‘Ach, ik voel me vandaag zo neerslachtig,’; De droom, p. 180; 181 |
F. Sologoeb, ‘Aan de hemel staat Gods maantje.’, p. 182-183 |
V.A. Zjoekovski, Lied: ‘Waarom zijt gij teruggekomen,’ p. 184 |
|
|
|
BLAAUWENDRAAD, Catharina
Drie gedichten, 1, p. 34-35
Zacht: ‘Een kind dat naast mij zit begint’ p. 34 |
Wordt vervolgd: ‘Per ongeluk verscheen aan mij een man’ p. 34 |
De zon gaat onder nu jij spreekt, p. 35 |
|
|
|
BOERSTOEL, Jan
Liederen]*
De laatste eer, 1, p. 61-63 |
‘De mannen van “De laatste eer” voor luxueus begraven’ |
In de dagen na de dag, 1, p. 64-65 |
Een mooie avond, 2, p. 88 |
‘Een mooie avond, maar je komt vannacht niet thuis’ |
Hondewacht, 2, p. 89-90 |
‘Een narrenschip vaart door de zwarte nacht’ |
|
|
Tantes*, 3, p. 72-75 - Erratum, 4, achterzijde omslag
‘Tante Truus en tante Anna,’ |
|
|
|
BONTE, Rien
Neerslag*, 2, p. 91
‘Van neerslag wordt ik wat neerslachtig’ |
|
|
BOON, Marijke
|
|
BREMT, Stefaan van den
Twee gedichten, 4, p. 37
Gezicht op Toledo (naar El Greco): ‘Vandaag bestaat niet. De Taag bestaat’ |
Kop op staak (naar Giacometti): ‘Zo zal ons de mond ook open-’ |
|
|
|
BREUKERS, Chrétien
Drie gedichten, 2, p. 24-25
Een dag: ‘Een dag, als alle andere in een kamer.’ p. 24 |
Een dag: ‘Ik ben een dag mijzelf geweest, ik heb’ p. 24 |
Hier: ‘We hebben veel te doen voordat het avond wordt.’ p. 25 |
|
|
|
CRIENS, Frits
De haan*, 1, p. 66
‘Een hok van zeven scharrelhoenders leeft’ |
|
|
| |
| |
DEGENAAR, Job
[Gedichten]
Het meer: ‘Een poel van zompige turf, maar’ 1, p. 36 |
Vakantiehuis afgedaan: ‘De bel is al jaren stuk, who cares?’ 1, p. 37 |
De helderheid van morgen: ‘Met dunne sneeuw is de akker’ 1, p. 37 |
Bantry: ‘Ontwaken in een oud hotel in Bantry’ 2, p. 26 |
|
|
|
DIELS, Joris
[Vertalingen], 2
Charles Baudelaire, Uit: De bloemen van het kwaad, p. 141-148 |
4. Analogieën; 53. Uitnodiging tot de reis, p. 141; 142-143 |
66. De poezen; 67. De uilen, p. 143; 144 |
107. De wijn van de eenzame drinker, p. 145 |
108. De wijn van de geliefden, p. 146 |
121. De dood van de geliefden, p. 147 |
Klaaglied van een Ikarus, p. 148 |
Elisabeth Barrett Browning, Zo ge mij liefhebt, laat het dan vooral’ p. 135 |
Valéry Larbaud, Scheveningen dood seizoen, p. 149 |
Paul Valéry, Geheime odeGa naar voetnoot2, p. 157-158 |
|
|
[Vertalingen]*, 2
Claude Le Petit, De berooide dichter, p. 94 |
Paul Scarron, Sonnet: ‘Bruggen, een warwinkel van huizen,’; Grafschrift voor meneer Scarron, p. 99 |
|
|
|
DOORMAN, Maarten
Twee gedichten, 4, p. 38-39
Eucalyptusbomen, een natuurgedicht, p. 38 |
‘Hoe hoger de bomen hoe lager’ |
Het landschap is geen spiegel, p. 39 |
‘Hoe plat ook spant het land zich in al zijn naden,’ |
|
|
|
Drs. P
Partijtje ongeregeld II*, 1, p. 67
‘Kan ik u dienen met wat les’ |
Carlo Goldoni: ‘Was niet bepaald gelukkig met zijn tronie’ |
‘“Uw rogge, landman, reikt mij tot de heup!”’ |
|
|
Partijtje ongeregeld III*, 2, p. 96
‘Vandaag eens een echt-exotisch onthaal:’ |
‘Herman Gorter’ |
‘Het keizerlijke Rome had orgieën’ |
‘Daar zat ze, met een fles goedkope sherry naast haar heup’ |
|
|
Partijtje ongeregeld IV*, 3, p. 77
‘Boekelo, Kossovo’ |
‘Alfred Nobel’ |
‘Het keizerlijke Rome had zijn goden’ |
‘Ziedaar een fraaie afdruk eener heup’ |
|
|
Partijtje ongeregeld V*, 4, p. 100
‘Een triolet is gauw geschreven’ |
‘Willem Barentz’ |
‘Het keizerlijke Rome had er zeven-’ |
‘Zij kuste mij met diepe wellust; van mijn linkerheup’ |
|
|
| |
| |
EIJKELBOOM, J.
Drie gedichten, 2, p. 27-29
Wie schrijft geschiedenisGa naar voetnoot3: ‘Ligt ergens nog dat jack, van goud’ p. 27 |
Woordjes leren ‘Jongens heb je verdriet,’ p. 28 |
Vijver in CoingtGa naar voetnoot4: ‘Doodstil dit watervlak, hooguit’ p. 29 |
|
|
Philip Larkin, Bescheiden. Vert.: J. Eijkelboom, 2, p. 140 |
|
|
FONDSE, Marko
[Gedichten]
|
|
Vladimir Majakovski, Jubeljarig. Vert.: M. Fondse, 2, p. 167-177 |
|
|
GELDER, Wim de
Drie gedichten, 1, p. 38
Recreatie: ‘Het zand verhardt zich tegen dood getij,’ |
Tuin: ‘De kindeten hangen verbeten aan hun lach’ |
Begraafplaats: ‘Alleen de doden hebben namen. Wie loopt verraadt’ |
|
|
|
GHYS[S]AERT, Peter
Huisvrouw, 2, p. 31
‘Uit alle kamers neemt ze stof mee’ |
|
|
|
H., Willem Berend
[Visuele gedichten]Ga naar voetnoot7. Uit: Verzachtende omstandigheden, 1989, 2, p. 79-86 - kalligafie: Harrie Habets |
|
|
HERMIS, Kees
[Gedichten]
Over werkelijkheid: ‘Een rechthoekig raam. Men ziet een boom,’ 3, p. 25 |
Ontwaken: ‘Verschoven ligt het land.’ 3, p. 26 |
Schokvast: ‘Een huis. De weg er heen loopt’ 4, p. 41 |
Vuur 1.: ‘Een roerloze natuur. Geen boomblad’ 4, p. 42 |
Vuur 2.: ‘Ik dacht, jij bent dat vuur. Die’ 4, p. 42 |
Nachtelijk strand: ‘Schelpen leggen hun oor te luisteren.’ 4, p. 43 |
Neergang: ‘Bladval. Doorwaadbaar licht.’ 4, p. 43 |
|
|
|
HEST, Jos van
Lelies, 4, p. 44-45
‘Het meisje op de bloemenmarkt’ |
|
|
|
HOEK, Pedro van
Joachim Ringelnatz, Meikevertekenen*. Vert.: P. van Hoek, 2, p. 98 |
|
| |
| |
HOGENDOORN, W.
[Vertalingen]*, 2
Maurice Donnay, Treurig jongmens, p. 93 |
H.S. Mackintosh, Ha! De stationschef loopt met horens’, p. 95 |
Justin Richardson, Moed gevat, gij ongeletterden. Epigram, p. 98 |
|
|
Raymond Queneau, Proeve van een poëtica 1-11Ga naar voetnoot8, 2, p. 150-156 |
|
|
HOUT, Paul van den
Vikran Seth, Uit: The golden gate, 1986*Ga naar voetnoot9. Vert.: P. van Hout, 2, p. 100-104
Dankbetuiging; Opdracht; 7 (eerste) coupletten, p. 100; 101; 101-104 |
|
|
[Gedichten]*
De barman: ‘Zo rond een uur of vijf is ieder weer present,’ 3, p. 76 |
Remedie tegen de liefde: ‘Ik wist wel dat ze ooit nog eens zou komen,’ 3, p. 76 |
Oud en nieuw: ‘We kunnen er, geheid, de klok gelijk op zetten’ 4, p. 90 |
|
|
|
HOUTHOFF, Henk
[Gedichten]
Hollands successierecht: ‘vanmorgen om half vier werd ik’ 2, p. 32 |
Landschappen: ‘om mij heen verdampen de jaren en’ 2, p. 32 |
Eénheid van stijl: ‘Ik hou van de handen in haar stem’ 3, p. 27 |
's Nachts: ‘Het is al laat geworden zo alleen’ 3, p. 28 |
|
|
|
JONG, Theo de
Drie gedichten, 2, p. 33-34
Jongen: ‘Het was de stront op de grond’ p. 33 |
September: ‘Moe groen hangen de bladeren’ p. 33 |
Monoloog van de dokter: ‘Regen. The cloud of unknowing gebroken.’ p. 34 |
|
|
|
KLAP, Luppo
[Gedichten]. Over en weer*Ga naar voetnoot10, 4
De kroon der schepping ‘Ja Nelis, wat je zegt: sinds het begon’ p. 92 |
Semper eadem, Nelis: ‘Van Borkum tot de Balearen,’ p. 93 |
Talenpracticum: ‘De hartstocht wordt ten einde toe’ p. 95 |
|
|
|
KLOKKENIST, Nelis
[Gedichten]. Over en weer*Ga naar voetnoot10, 4
Het rad der fortuin: Aanziet de mens die gravend streeft’, p. 92 |
Quid pro quo: ‘Je vraagt mijn raad, want het lijkt uit.’ p. 93 |
Milieubescherming. Een rubber ballade: ‘Daar lag 'n kapotje op de weg,’ p. 94-95 |
|
|
|
KNIBBE, Hester
Detectie, 3, p. 29-30
1. | ‘benig, bijna ontvleesd deze dag’ p. 29 |
2. | ‘alleen het licht, dat heel even stil in het zwart’ p. 29 |
3. | ‘ik denk niet geringschattend over ze, ik vertrouw’ p. 30 |
4. | ‘ben je daar achter het licht, vind ik de schijn’ p. 30 |
|
|
| |
| |
KOK, Hans
Vier gedichten, 3, p. 31-33
En de kanoër: ‘Zo ontstaat wat men ziet:’ p. 31 |
Hoek van Holland: ‘De zee een gezonken’ p. 32 |
Eiland: ‘Het licht is tot de avond hard’ p. 32 |
De spion in het hout: ‘Als je van het bos houdt,’ p. 30 |
|
|
|
KOSTWINDER, Jan
[Gedichten]
De liefde: ‘Een kiem, een boom die vrucht’ 1, p. 39 |
Vissen: ‘Je zegt dat vissen, lang levend’ 1, p. 39 |
Klittenband: ‘En waar de huid de huid raakt’ 3, p. 34 |
Haute culture: ‘In de beeldentuin staat zij naar mij’ 3, p. 35 |
|
|
|
KRUIT, Johanna
[Gedichten], 2, p. 35-38
Een droom, p. 35
1. | ‘Ik ging voor ik vertrok door lege kamers’ |
2. | ‘Veel later kwam dit landschap mij begroeten.’ |
|
Zonder titel, p. 36
1. | ‘Door de herfst liepen we naar wat we zochten.’ |
2. | ‘Toen we er kwamen was de plaats al verdwenen.’ |
|
Het licht, p. 37-38
1. | ‘Wij zouden het leren, zaten te jong bij’ p. 37 |
2. | ‘Het eindeloos varen door rimpels van’ p. 37 |
3. | ‘Hoe we verdwaalden haast zonder te weten’ p. 37 |
4. | ‘We staan als de omtrek van wat we’ p. 38 |
|
Sneeuw, p. 38 |
‘Zoals de sneeuw in de nacht, geruisloos’ |
|
|
Winterdagboek, 4, p. 46
‘Zoals een vogel soms opstijgt’ |
‘Het beweegt altijd zoals’ |
‘Als een vacht om je heen’ |
|
|
|
LEEFLANG, Ed
Zes gedichten, 2, p. 39-44
Ongeschoren: ‘En wie al oud wordt, rouwen moet,’ p. 39 |
Licht: ‘Van vuur dat zij mij verliet’ p. 40 |
Blauw: ‘Met kalmte van een nuttig mens’ p. 41 |
Parten: ‘In de koude ochtend strooi je zaad’ p. 42 |
Late zwemmer: ‘Voorbij de derde bank houd ik mij drijvend,’ p. 43 |
Mummieportret: ‘Mijn glimlach heeft bestaan’ p. 44 |
|
|
|
LOENEN, René van
Vier gedichten, 2, p. 45-46
Venster: ‘De sneeuw in harde resten zoomt’ p. 45 |
Loopgraven: ‘De auto doet zich redeloos tegoed’ p. 45 |
Stonehenge: ‘Verleden zomer, een half jaar ver’ p. 46 |
De wandeling: ‘Als mieren tussen veldgewas’ p. 46 |
|
|
|
LUYTERS, Guus
Uit de cyclus: Canigou, 4, p. 47-48
8. | ‘De morgenster wijkt voor de zon’ p. 47 |
9. | ‘Sinds hij wist’ p. 47 |
10. | ‘De gestalten van mijn berg’ p. 48 |
11. | ‘Ik zal wel tot haar gaan, maar’ p. 48 |
|
|
| |
| |
NIEMATZ, Max
Twee gedichten, 4, p. 49-50
Elfendans: ‘Wat zijn ze sprookjesachtig lelijk,’ p. 49 |
Pythagoras’ pupil: ‘Geen mens is van modder, van wie’ p. 50 |
|
|
|
NOORDEWIER, Wouter
[Vertalingen], 2, p. 185-192
Mario Benedetti, Geniepig spel, p. 185 |
Jaime Gil de Biedma, Tegen Jaime de Gil de Biedma, p. 186-187 |
Antonio Colinas, Giacomo Casanova aanvaardt de betrekking van bibliothecaris hem door de Graaf van Waldstein aangeboden, in Bohemen, p. 189 |
José Emilio Pacheco, De &; Een tevenleven, p. 190-191; 191-192 |
|
|
|
OS, Theo van
Vijf mei, 3, p. 36-37
‘Toen ik de eerste keer in Auschwitz kwam,’ |
|
|
|
PAMELEN, Frank van
[Gedichten]*
Noodkreet: ‘We hebben nu te maken met d'Ancona’ 2, p. 97 |
Sandelhout: ‘Wat is dat smaakvol opgebouwd!’ 2, p. 97 |
Roken: ‘Mijn poging om het roken af te zweren’ 2, p. 97 |
O Rakel: ‘O heilige Apollo, neem het woord’ 3, p. 78 |
‘Deus ex machina’ 3, p. 78 |
‘U hoeft in dat wildpark niet angstig te zijn’ 3, p. 79 |
‘Cogito ergo sum’ 3, p. 79 |
|
|
|
RAWIE, Jean Pierre
[Gedichten]
Opbraak: ‘Straks moet ik weg uit dit bouwvallig pand’ 1, p. 40 |
Landschap: ‘De stadjes, de rivieren en’ 2, p. 47 |
Balans: ‘De nachten die ik tot het ochtendlicht’ 3, p. 38 |
Queeste: ‘Ach wat ik ook’ 3, p. 39 |
Kalender ‘Allengs gelatener naarmate’ 4, p. 51 - Erratum, 4, omslag |
|
|
Gabriel Bocágel, Sonnet. Vert.: J.P. Rawie, 2, p. 188
‘De zon vlucht voor de zon, en leven doet’. |
|
|
|
ROGGEMAN, Willem M.
[Gedichten]
Als een verlicht despoot: ‘Van onder mijn schutkleur kom ik,’ 1, p. 41-42 |
De uitvinding van de tederheid: ‘Alles valt stil in dit moment,’ 3, p. 40 |
|
|
|
ROSEN, L.F.
Drie gedichten, 1, p. 43-44
Dijkgraaf: ‘Bij tijd en wijle komen wij de man nog tegen’ p. 43 |
Het huis en ik: ‘De kracht is uit de balken. In de vensters boven’ p. 43 |
Tierra del Fuego: ‘Er moest iets bij maar 't was al zondag in't heelal’ p. 44 |
|
|
|
STIP, Kees
Mijn aap*, 1, p. 68
‘Mijn aap zit voor de schrijfmachine. Ach,’ |
|
|
Groninger kwatrijnen*, 4, p. 101-102
De spraak: ‘De mannen even zwijgzaam als het graf.’ p. 101 |
Oostgroningers: ‘Roodstenen koppen met uw rieten kuiven’ p. 101 |
Bourtange: ‘De synagoge staat er zo sereen,’ p. 101 |
|
|
| |
| |
Mooi Westerwolde: ‘Geen liefelijker landschap volgens mij’ p. 101 |
Avebe: ‘Beschaving hoef je hier niet meer te leren:’ p. 102 |
Bespoten ‘Aan alle gif ben ik al goed gewend.’ p. 102 |
Academisch Ziekenhuis: ‘Ik mag wel even wachten op de gang.’ p. 102 |
Groningens toekomst: ‘Een visioen (ik heb ze vantevoren):’ p. 102 |
|
|
|
TEMPELMAN, Jaap
[Gedichten]
Schaal: ‘de loop der dingen afgerond’ 3, p. 41 |
Leugens: ‘gedroogde vogels op een plank in de zon,’ 4, p. 52 |
Erve Brooks: ‘met je auto door een landschap van leugens,’ 4, p. 53 |
Vitaal: ‘voet voor voet de stappen die je zet’ 4, p. 53 |
Daedalus 1: ‘met al die dingen in de weer’ 4, p. 54 |
Daedalus 2: ‘kortwiek een boom tot aan je schouder,’ 4, p. 54 |
Daedalus 3: ‘wie voor zijn werk in beelden spreekt’ 4, p. 55 |
|
|
|
VERSTEEGEN, Jos
Twee liederen*, 1, p. 69-70
Lili Marleen: ‘Bij de straatlantaren’ p. 69 |
Maggie: ‘Mooie blonde Maggie’ p. 70 |
|
|
Stilleven. Nijmegen, Altrade, 4, p. 56
‘Tussen de graven van de laatste eeuw’ |
|
|
Prinsjesdag, een idylle. Pornografische tearjerker in drie sonnetten*, 4, p. 103-104
1. | Ochtend: ‘Hiep hiep hoera, het is weer Prinsjesdag!’ p. 103 |
2. | Goede raad: ‘“Ik zou niet kijken”, zei mijn psychiater -’ p. 104 |
3. | Afloop: ‘De Kroonprins groet het Vaandel. Zie hem staan,’ p. 104 |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
[Gedichten]
Vals: ‘De scheppende God’ 1, p. 45 |
Eerherstel: ‘Mijn buurman - maar het is begonnen met’ 2, p. 48 |
Eenparige versnelling: ‘Hoe kort is het nog maar sinds de mens kwaad kan’ 4, p. 57 |
|
|
Emily Dickinson, Acht gedichtenGa naar voetnoot11. Vert.: P. Verstegen, 2, p. 136-139
Nrs. 323, 683; 824; 1142, 1317; 1355, 1433, 1462, p. 136; 137; 138; 139 |
|
|
|
VERZUU, Leo
[Gedichten]
Estremadura: ‘In 't stugge lover’ 1, p. 46-47 |
Zomernacht: ‘Er huilen uilen’ 2, p. 49 |
Winternacht: ‘Het meestal milde’ 2, p. 50 |
Logisch* ‘Grondig diep’ 3, p. 80 |
|
|
|
VISSER, Peter de
Twee gedichten, 3, p. 42-43
De rentweester ontvangt een oorkonde, p. 42 |
‘De bomen, zie hen steeds verder vervolmakend’ |
De avenues niet meer..., p. 43 |
‘De avenues niet meer breed en de’ |
|
|
| |
| |
VISSER, Willem M.
Requiem voor Jan Hanlo*, 4, p. 105
|
|
|
VLEUGELHOF, Lou
Jeroen Bosch’ Verloren zoon, 2, p. 51-52
‘Mij hangt dit lieve leven de keel uit’ |
|
|
|
VROOMKONING, Victor
[Gedichten]
Overspel: ‘Je moet ze samen zien’ 1, p. 48 |
Vuilniszakken: ‘Zoals ze daar 's morgens’ 1, p. 48 |
Vijftien: ‘Vlinder is zij duizend’ 1, p. 49 |
Liefde: ‘Een kwart eeuw terug’ 2, p. 53 |
Papaver: ‘Oranjerood crêpepapier om een’ 2, p. 54 |
Boerderij: ‘Zoals ze alle nesten in haar’ 3, p. 44 |
Over en weer: ‘Ik wou, ik zou haar. Erheen’ 3, p. 45 |
Vleugels: ‘Armen uitslaand, borstkas’ 3, p. 45 |
Dood: ‘Ik heb je net ontmoet,’ 4, p. 58 |
Kraan: ‘Zoals een versleten kraan’ 4, p. 59 |
|
|
|
WEBER, Nico
Twee gedichten*, 1, p. 71-72
Het Jongste Gericht: ‘Toen hij zich ontblootte, met zijn rug naar me toe,’ p. 71 |
Anticipatie: ‘In haar bleke gelaat, en het haar, los en grijs,’ p. 72 |
|
|
|
WEL, Rina van der
Twee gedichten, 4, p. 60-61
Plaatje van fabriek op oud jamblik: ‘Door krassen en beschadigingen heen is wel te zien’ p. 60 |
Moment: ‘Toen ik haar zag, in’ p. 61 |
|
|
|
WERKGROEP SLAVISTIEK LEIDENGa naar voetnoot12
[Vertalingen], 2
Josif Brodski, Theedrinken, p. 161 |
M.J. Lermontov, Gedicht: ‘'k Loop alleen naar buiten; in het duister’ p. 166 |
Osip Mandelstam, Leningrad; ‘Tergend en ongrijpbaar ging uw smalle’, p. 178; 179 |
|
|
|
WISSEN, Driek van
Twee gedichten*, 3, p. 81
Voor de keuze: ‘Een vrouw telt meestal veel meer levensdagen’ |
Herenleed: ‘Zodra de modezaken adverteren’ |
|
|
|
WIT, Klaas de
De tuin van Bom Jesus*, 3, p. 82
‘Verbijsterd staat hij onder aan de trap’ |
|
|
|
ZITMAN, Jan
Stipjes*, 3, p. 83
‘Een walrus uit de Beringstraat’ |
‘Denkend aan Duitsland in de nacht’ |
|
|
| |
| |
Twee gedichten*, 4, p. 106
Rondeel der zelfmisleiding: ‘Wie helpt mij aan een huis met tuin te Leiden?’ |
Notitie aangaande de dichtkunst: ‘Dat zou het dan zijn,’ |
|
|
| |
II. Proza
ANDRIESSE, Peter
|
|
HOLT, Kees ten
|
|
JONG, Frans
Witold Gombrowicz, Memoires van Stefan Czarniecki. Vert.: F. Jong, 2, p. 110-123 |
|
|
KRABBÉ, Tim
Twee pelgrims. Uit: De Matador en andere verhalen, 3, p. 3-20 |
|
|
LEWIN, Lisette
Tatjana's eerste man, 4, p. 3-25
1. | Tatjana; 2. Ljoeba, p. 3-10; 10-25 |
|
|
|
PLOUVIER, Bart
|
|
POINTL, Frans
Onder vreemd dak, 2, p. 3-12 |
|
Mr. Brezjnev is in town, 4, p. 26-35 |
|
|
STAPERT, Frans
Aleksander Kabakov, Uit: Terugweg afgesneden. Vert.: F. Stapert, 2, p. 124-128 |
|
|
VERBRUGGE, F.J.P.
Piero Chiara, Daar ben je, Giuditta. Vert.: F.J.P. Verbrugge, 2, p. 106-109 |
|
|
WIENER, H.
|
|
ZEEUW, Ron de
Een kleine exodus, 1, p. 15-29 |
|
| |
| |
| |
III. Toneel
VELDE, Gerard ten
Giacomo Leopardi, Spook en gnoom (Folletto e gnomo, 1824). Vert.: G. ten Velde, 2, p. 129-133 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
FONDSE, Marko
Stappen met een standbeeld - Majakovski en Poesjkin, 2, p. 56-78
Over de Majakovski receptie in Nederland, over diens later werk en vooral over Jubeljarig, n.a.v. Poesjkins 125ste geboortedag in 1924 - Zie: Poëzie |
|
|
| |
Bijzondere nummers
Turks nummer
(nr. 1, p. 51-60; 73-176)
Redactie: Margreet Dorleyn & Thijs Rault
Poëzie/vertaald
Kaygusuz Abdal, Petitie*. Vert.: W. Hogendoorn, p. 56-57 |
|
Ahmedi, Ghazel*: ‘Begroet mijn lief, mijn ziel en zaligheid, o milde bries!’. Vert.: Jos Versteegen, p. 58 |
|
Ahmed Arif, Anatolië. Vert.: Veronica Divendal, p. 115-117 |
|
Baki, Ghazel*: ‘De lente ging, de lente die geen sporen laat;’. Vert.: Jos Versteegen, p. 60 |
|
Fakir Baykurt, Klaprozen. Vert.: Gerard Bosscha Erdbrink, p. 118 |
|
Melih Cevdet, Verrot. Vert.: Thijs Rault, p. 119 |
|
Necip Fazil Kisakürek, Koortsdroom. Vert.: Marijke Gehrels, p. 120 |
|
Ahmet Hasim, Drie gedichten, p. 121-122
De wens aan het einde van een dag. Vert.: Els Hansen, p. 121 |
De anjer. Vert.: Hetty Slooten, p. 121-122 |
Ooievaars in de nacht. Vert.: Margreet Dorleyn & Peter Verstegen, p. 122 |
|
|
Nazim Hikmet, Tien gedichten, p. 123-137
[Acht gedichten]. Vert.: Thijs Rault & Peter Verstegen, p. 123-135 |
De Kaspische Zee; Treurwilg, p. 123-125; 125-127 |
Het sneewt in de nacht; Over het leven, p. 127-129; 130 |
Advies aan wie de gevangenis ingaat, p. 131-132 |
Ik hou van jou; Uit de gevangenis; Droeve vrijheid, p. 133; 134; 134-135 |
Amnestie. Vert.: Angela Ettema, p. 136 |
Zondag. Vert.: Willy van der Pijl-Broekhuizen, p. 137 |
|
|
Fazil Hüsnü Daglarca, Werkloos. Vert.: Hans Nugteren, p. 138 |
| |
| |
Attila Ilhan, Vier gedichten. Vert.: Rik Boeschoten, p. 139-142
Bezig met de grote ondervraging 3, 4, p. 139-140 |
Gedicht over de derde persoon; Vrijdag de eerste, p. 141-142; 142 |
|
|
Ahmet Pasa, Ghazel*: ‘Rozen zoek ik, steeds vergeefs, want meer dan dorens vind ik niet,’. Vert.: Peter Verstegen, p. 59 |
|
Bedri Rahmi, Twee gedichten, p. 143-152
Ballade van Istanbul. Vert.: Thijs Rault & Peter Verstegen, p. 143-152 |
In de tuin van mijn ogen. Vert.: Maartje Oderkerk, p. 152 |
|
|
Oktay Rifat, Het brood en de sterren. Vert.: Thijs Rault, p. 153 |
|
Cahit Sitki Taranci, Na de dood. Vert.: Thijs Rault, p. 153 |
|
Orhan Veli, Tien gedichten, p. 155-161
Istanbul-lied; Grafschrift, Gratis; Mijn schaduw, Mooi weer; Ik luister naar Istanbul; |
Ik Orham Veli. Vert.: Evert van den Broek, p. 155-156; 156; 157; 158-159; 159-160 |
Mooi weer. Vert.: Laman Kaptein, p. 157 |
Tijdverdrijf. Vert.: Cees Priem, p. 160 |
Als wij. Vert.: Thijs Rault, p. 161 |
Ik kan niet uitleggen. Vert.: C. Özdemir, p. 161 |
|
|
Can Yücel, Klaaglied om een geranium. Vert.: Margreet Dorleyn & W. Hogendoorn, p. 162 |
| |
Proza/vertaald
Sait Faik, Yani Usta. Vert.: Joris Croon & Margreet Dorleyn, p. 82-85 |
|
Muzaffer Izgü, Nationale Coalitie-worst. Vert.: Gerard Bosscha Erdbrink, p. 86-90 |
|
Refik Halit Karay, De perziktuinen. Vert.: Cees Priem, p. 91-100 |
|
Aziz Nesin, Hoe Hamdi de Olifant werd opgepakt. Vert.: Yasin Kalaç, p. 101-105 |
|
Bekir Yildiz, Bedrana. Vert.: Margreet Dorleyn, p. 106-113 |
| |
Proza/Nederlands
Pieter van Woensel, Uit: Staat der geleerdheyd in TurkyeGa naar voetnoot15, p. 51-54 - Met afb., partituur
Fragment uit zijn ‘Aanteekeningen, gehouden op een Reize door Turkyen, Nataliën, de Krim en Rusland, in de jaaren 1784-'89’ |
|
| |
| |
| |
Toneel/vertaald
Sadik Yemmi, [Twee sketches]Ga naar voetnoot16. Vert.: Evert van den Broek, p. 169-175
Broeikaas; Café Karagöz, p. 169-171; 172-175 |
|
| |
Illustratie
Latif Demirci, p. 163-168 |
Bedri Rahmi, p. 73-80 |
| |
Nigeriaans nummer
(nr. 3, p. 47-70; 84-192)
Redactie: Peter Abspoel & Marijke Emeis
Poëzie/vertaald
Chinua Achebe, Vier gedichten, p. 163-166
Gieren; Vluchtelinge met kind. Vert.: Peter Absoel, p. 163-164; 165 |
Vrijblijvend; Lazarus. Vert.: Peter Verstegen, p. 165; 166 |
|
|
John Pepper Clark, Op de weg Lagos-Ibadan, voor Shagamu. Vert.: Marijke Emeis, p. 167-168 |
|
Femi Fatoba, Twee gedichten. Vert.: Peter Verstegen, p. 169-170
Denken aan de dood (Ter nagedachtenis aan Tyrone Chapman), p. 169 |
Die gelukkige uitzonderingen, p. 170 |
|
|
Gabriel Okara, Drie gedichten. Vert.: Peter Abspoel, p. 171-177
De oproep van de visser, p. 171-174 |
Piano en tamtams; De magische trom, p. 175-176; 176-177 |
|
|
Christopher Okigbo, Vier gedichten. Vert.: Hans Altena, p. 178-180
‘Donkere wateren van de aanvang.’, p. 178 |
‘Weer naar de heuvels gaan’, p. 179 |
Voor Georgette; Nieuwkomer, p. 179; 180 |
|
|
Niyi Osundare, Sirene (Muziek voor het Hoog Bezoek). Vert.: Peter Verstegen, p. 181-182 |
|
Wole Soyinka, Drie gedichten, p. 183-191
Begrafenisrede, Soweto; Ik zalf mijn vlees. Vert.: Marijke Emeis, p. 183-188; 189 |
Telefoongesprek. Vert.: Ko Kooman, p. 190-191 |
|
| |
Proza/vertaald
Chinua Achebe, De krankzinnige. Uit: Girls at war. Vert.: Peter Abspoel, p. 92-99 |
|
Elechi Amadi, De dodenkuil. Vert.: Peter Abspoel, p. 100-110 |
| |
| |
I.N.C. Aniebo, Over vrouwen, talismans en de dood. Uit: Of wives, talismans and the dead. Vert.: Hans Altena, p. 111-123 |
|
Buchi Emecheta, Oom Johnny. Uit: Gwendolen. Vert.: Irma van Dam, p. 124-131 |
|
David Owoyele, De wil van Allah. Vert.: Alexandra van der Boom, p. 132-138 |
|
Wole Soyinka, Ligoen. Uit: Isjara. Vert.: Marijke Emeis, p. 139-156 - Erratum, 4, omslag |
|
Amos Tutuola, Op weg naar de negende stad van de geesten. Uit: My life in the bush of the ghosts. Vert.: Hans Plomp, p. 157-161 |
|
Gustavus Vassa of Equiano Olaudah, [Autobiografie, 1788]Ga naar voetnoot17, p. 62-70
Nederlandse vert. (1790): Levensgevallen van Olaudah Equiano of Gustavus Vassa. Eerste hoofdstuk (facs.) |
|
| |
Kritische bijdrage/vertaald
Chinua Achebe, Afrika en zijn schrijvers. Vert.: Harm Damsma, p. 47-61 |
| |
| |
Ex- Oostbloknummer
(nr. 4, passim, en p. 107-184)
Poëzie/vertaald
Josif Brodski, Gedicht bij de dood van T.S. Eliot (1-3). Vert.Ga naar voetnoot19: Charles B. Timmer, p. 77-79 |
|
Irina Grivnina, Amsterdam (1-3); Voor I. Brodski. Vert.: Anna Stoffel, p. 157-159; 160 |
|
Ivar Ivask, Baltische elegieën (1-10). Vert. & nawoord: Eric Dickens & Marianne Vogel, p. 146-155; 156 |
|
Peter Kantor, Drie gedichten. Vert.: Wim Swaan, p. 161-163
‘Wat is er nodig om gelukkig te zijn?, p. 161 |
Een Turkse tortel; Inventaris, p. 162; 163 |
|
|
Sándor Kányádi, Gedichten. Vert.: Wim Swaan
Mijn stoeltje met drie poten*, p. 91 |
De hele nacht voor het huis (reminiscentie), p. 164-166 |
In de kooi, p. 167 |
|
| |
| |
Alexander Koesjner, Twee gedichten. Vert.: Anne Stoffel, p. 168-169
‘Tragedie is niet erg: eenvoudig moord en doodslag,’, p. 168 |
‘Waarom bezorgt Van Gogh mij vlagen’, p. 169 |
|
|
Nikolaj Kuntsjev, Tien gedichten. Vert.: Jan Paul Hinrichs, p. 170-174
Nocturne; Zoals het moet, Razernij; Slang, p. 170; 171; 172 |
De klassieken, Erkenning; De lamp van de gnoom, p. 172; 173 |
Antiquariaat; Schoonheid, Zonsopgang, p. 173; 174 |
|
|
Vladimir Majakovski, Een bijzonder avontuur dat Vladimir Majakovski beleefde 's zomers op het land*. Vert.Ga naar voetnoot20: Marja Wiebes & Margriet Berg, p. 96-99 |
|
Larissa Miller, Vijf gedichten. Vert.: Anne Stoffel, p. 175-176
‘'t Is altijd zo geweest, mij kun je niets verwijten,’ p. 175 |
‘Hoera, ik heb een goed bericht,’ p. 175 |
‘Klanken gaan van hier naar daar.’ p. 176 |
‘Duister volgt op duisternis.’ p. 176 |
‘Diaspora. Verstrooid te zijn.’ p. 176 |
|
|
György Petri, Vier gedichten. Vert.: Wim Swaan, p. 177-179
Alleen een vraag, If; Dankbaarheid, p. 177; 178-179 |
Ter herinnering aan Leonid Iljitsj Brezjnev, p. 178 |
|
|
Jevgeni Rein, De noordwester. Vert.: Hans Boland, p. 180-181 |
|
Dimitar Steffanov, Winteralfabet (een selectie). Vert.: Anna Moskova, p. 182-184 |
| |
Proza/vertaald
Atanas Daltsjev, Fragmenten (Uit: Fragmenti, 1967). Vert.: Jan Paul Hinrichs, p. 108-112
Poëzie ontstaat niet..., Met bekenden..., Als er in huis..., p. 108 |
Ik vlucht niet..., Elke schrijver..., p. 109 |
De schrijver, Het jaar 1944; De bibliotheek, p. 109; 110 |
Ze beschuldigen mij...; Als je ouder wordt..., p. 110; 110-111 |
Soms in het park, de levenden en de doden, p. 111 |
Het had ook werkelijkheid kunnen zijn, p. 112 |
|
|
Bohumil Hrabal, De toverfluit. Vert.: Kees Mercks, p. 113-124 |
|
Pawel Huelle, Wie is David Weiser (fragment) (1987). Vert.: Karol Lesman, p. 125-137 |
|
Jevgeni Popov, Emanatie. Vert.: Anne Stoffel, p. 138-144 |
| |
Kritische bijdrage/vertaald
Irina Grivnina, De kinderen van [Anna] Achmatova. Vert.: Anne Stoffel, p. 63-69
Josif Brodski, Alexander Koesjner, Jevgeni Rein |
|
|
-
voetnoot1
- De titels met * behoren tot de rubriek: Light verse
Meestal is er een korte notitie over de vertaalde auteur en is de oorspronkelijke tekst afgedrukt in heel kleine letter
-
voetnoot2
- Met een noot over de vertaling (p. 157) en de vertaling door Joris Diels met wijzigingen door Martinus Nijhoff (p. 158)
-
voetnoot3
- ‘Je liep naast mij in je gouden jack (21 november 1981)’
-
voetnoot7
- In rubriek: Anthologie; met noot, p. 79
-
voetnoot8
- Tweede gedicht vertaald door Pedro van Hoek
-
voetnoot9
- Prepublikatie uit de vertaling (in voorbereiding) van de roman van 593 coupletten
-
voetnoot10
- Op het eerste gedicht van Klokkenist (gedateerd: Advent 1990) antwoordde Klap, en zo voor het tweede en derde gedicht
-
voetnoot10
- Op het eerste gedicht van Klokkenist (gedateerd: Advent 1990) antwoordde Klap, en zo voor het tweede en derde gedicht
-
voetnoot11
- Prepublikatie uit ‘Ik vind vervoering in het leven’. Vijftig brieven van Emily Dickinson, met commentaar
-
voetnoot12
- De werkgroep bestaat uit Margriet Berg, Yolanda Bloemen, Wanda Bruining, Nettie Jansen, José van Leeuwen, Anne Pries, Karel van het Reve, Marja Wiebes
-
voetnoot13
- Opgenomen in de rubriek: Anthologie; in De Wandelaar schreef ten Holt ‘columns’ over zijn dagelijkse wandeling en strijd tegen zijn ziekte; tekeningen, p. 70-75
-
voetnoot16
- Met noot over het Turkse schimmenspel ‘Karagöz’ en ill. op achteromslag
-
voetnoot18
- Gemaakt samen met haar inheemse medewerkers in Osjogho
-
voetnoot19
- Opgenomen in de rubriek: Anthologie, als hulde aan Charles Timmer
-
voetnoot20
- Met noot van Marko Fondse n.a.v. de vertaling (p. 96)
|