| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redactie:
Nrs. 320-323: |
Robert Anker, Tomas Lieske |
Nrs. 324-325: |
Dezelfden, met Willem Jan Otten |
Redactiesecretaris: Gemma Nefkens
Uitgever:
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
| |
Artikels van de redactie
Aangestreept [Citaten], 324, p. 480; 325, p. 576 |
| |
I. Poëzie
BALKT, H.H. ter
In de kalkbranderij van het absolute, 325, p. 510-515
1. | ‘In de kalkbranderij van het absolute’ p. 510 |
2. | ‘Maar hier staat wat de moeder drijft, en de tijd’ p. 511 |
3. | ‘tl-buizen van kalk verbinden mijn knie’ p. 512 |
4. | Hendrik en Mina Visscher: ‘Moe groen lavasblad kraakten de wegen, alle’ p. 513 |
5. | 20 Maresfield Gardens, Hampstead ‘“La Fortezza” voorbij houdt de taxi stil’ p. 514 |
6. | Uitlegging van het gehucht: ‘Het gehucht spreekt met zijn rohrschach test’ p. 515 |
|
|
|
EYBERS, Elisabeth
[Gedichten], 321, p. 107-108
Opgawe ‘Al die gure gewaarwordings warrelig verwek’ p. 107 |
Winterse wysie: ‘'n Sondagsdigter ongeag die dag van die week:’ p. 107 |
Trauma: ‘Wie onverhoeds die brandyster hoor sis’ p. 108 |
Vademekum: ‘Verse versin mag nooit alte tydrowend wees.’ p. 108 |
|
|
|
GERLACH, Eva
[Gedichten], 324, p. 501-504
Tuin: ‘Er was een vuur begonnen aan de rand’ p. 501 |
Laat: ‘Wie roept zij, het is nacht,’ p. 502 |
Halverwege: ‘Ik rende water door, gleed uit en viel.’ p. 503 |
Station: ‘Er stond een vogel in het gras, het leek’ p. 504 |
|
|
| |
| |
LIESKE, Tomas
[Gedichten], 323, p. 312-318
‘Wat trekt mij in jou aan? Ik luister aan je deur.’ p. 312 |
Reigers, p. 313 |
‘Medelijden is als spatten van de mest van reigers in de ziel’ |
Weggeborgen kind, p. 314 |
‘De moeder droeg één tand (maar, bad ze, die dan tot haar sterven)’ |
Het arsenaal in Venetië, p. 315 |
‘Die keer, dat wij elk tegen de gehaaste vormen’ |
De wandeling van de laatste olifanten, p. 316-318 |
‘Toen de wereld stil was en de grote dieren’ |
|
|
|
OOSTERHOFF, Tonnus
[Gedichten]
Lager: ‘De winter maakt de gehoorgangen lang.’ 321, p. 158 |
Storm op til: ‘De wind raakt van de bomen in de war.’ 321, p. 159 |
Jack Palance ‘Het onschuldig geval wuift tot strakjes.’ 325, p. 553 |
‘De kleintjes hebben’ 325, p. 554 |
|
|
|
OTTEN, Willem Jan
[Gedichten], 321, p. 136-141
Namens de pappenheimers, p. 136 |
‘Zij is unzeitgemäss, zeker in de schemering’ |
De droom van een lage mist, p. 137-138 |
‘Ook in een aangespoelde jerrycan’ |
De beloofde zee, p. 139-140 |
‘En heb het lef niet te beweren’ |
Een meeuw gevleugeld zolang hij vliegt, p. 141 |
‘Haar eiland is een samenstel van rondingen’ |
|
|
|
SCHIERBEEK, Bert
Een ander huis, 320, p. 32
‘van dit huis wordt geen foto genomen’ |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
[Vertalingen], 320, p. 67-74
Igor Cholin, ‘vleugel te koop’, p. 67 |
Eduard Limonov, ‘deze dag zo onwaarschijnlijk’ p. 68 |
Vladislav Ljon, ‘Het oosten had blind de ruimte behekst’ p. 69 |
Vsevolod Nekrasov, ‘we hebben hier spar en we hebben den’ p. 70 |
Genrich Sapgir, ‘Ivan’ p. 71-73 |
Vladimir Vysotski, Geef vlees aan de honden, p. 72 |
|
|
|
WIEG, Rogi
Roze brieven, 323, p. 339-340
‘Hoe onthutsend is dit bestaan,’ |
|
|
|
WIJNBERG, Nachoem
[Gedichten]
SlaapGa naar voetnoot2, 320, p. 54 |
‘Op het strand verlaat hij elke middag een blonde vrouw’ |
Oud huis en hooglied, 323, p. 358 |
‘Een man draagt de geur van zijn lunch’ |
|
|
| |
| |
Het wonderkind George Curzon, onderkoning van India, 323, p. 359 |
‘Een cirkel van eucalyptusbomen’ |
De afzenders, 325, p. 532 |
‘Zij stuurden een zelfgebouwd’ |
De wandeling, 325, p. 533 |
‘Ik loop met mijn zoon over straat’ |
|
|
| |
II. Proza
ANKER, Robert
|
|
BERNLEF, J.
Het algemeen leven, 325, p. 487-492 |
|
Vervroegde uittreding, 325, p. 493-500 |
|
|
BURGER, Peter
De negers nemen een grote trom mee. Een bezoek aan het kerkhof van Genua, 323, p. 341-350 |
|
|
GERLACH, Eva
Het goedgelovige lichaam/oktober, 325, p. 505-509 |
|
|
MEEUWS, Paul
Het verlangen om architect te worden, 323, p. 319-322 |
|
|
PEPER, Rascha
Van het vuil op het hemd van een Montanari, 320, p. 33-53 |
|
|
RUYS, Kees
Gulliver's reizen. Een etmaal in Sri Lanka, p. 290-300 |
|
De afwezigheid der dingen, 324, p. 441-447 |
|
|
SCHIPPERS, K.
|
|
VERHEUL, Kees
De letters, 324, p. 386-395 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ALBERTS, A.
Een veldslag van Napoleon, 324, p. 416-440 - Met krtn.
De Slag bij Marengo tegen Oostenrijk op 14 juni 1800 |
|
|
|
ANKER, Robert
Herlezen
Zwarte eenzaamheid, sprakeloze verveling, schetterende angst, 320, p. 75-82 |
J. van Oudshoorn, Willem Mertens' levensspiegel (1914) |
De adolescentie van het bewustzijn, 323, p. 365-373 |
Cees Nooteboom, Philip en de anderen (1955) |
|
|
| |
| |
Vergeten licht [Gerrit Benner, 1897-1981], 324, p. 398-412 - Met ill. |
|
|
BALKT, H.H. ter
Onder andere het platteland, 325, p. 516-531
Verdediging van het platteland, onder verwijzing naar dichters, ‘van het platteland van de laatste waterwingebieden... van de ongetemdheid’ (p. 525) |
|
|
|
BARNARD, Benno
Tien notities van een burgerlijk romanticus, 321, p. 142-157
Lezing ‘over eigen en andermans werk’ op 21 febr. 1989 voor de Rotterdamse Kunststichting |
Ook over zijn vader Guillaume van der Graft (p. 142-144); W.H. Auden, Gare du Midi (Brussel) (p. 147-150); R.M. Rilke, Letzter Abend. Jugendbild meines Vaters (p. 151-153); Maurice Gilliams, December-elegie (p. 156-157) |
|
|
|
BERGH, Hans van den
[Antonin] Artaud - de onbewuste drijfveer, 324, p. 448-459 - Met prt.
Over diens ‘invloed op de huidige praktijk van het Nederlands theater’; tevens over Luigi Pirandello (p. 448-450), Bertold Brecht (p. 450) en Jerzy Grotowski (p. 452-453) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Uit de diepte heb ik geroepen (Over de poëzie van Gerard Reve), 320, p. 16-31
Lezing gehouden op 21 april 1988 voor krea te Amsterdam |
N.a.v. diens Verzamelde gedichten; met een vergelijking tussen Marsman en Reve (p. 23-24); tevens over Anton Korteweg (p. 29-30) en Kees Ouwens (p. 28-29) |
|
|
|
HEUMAKERS, Arnold
Literatuur en ideologie, 323, p. 323-338
Bewerkte en uitgebreide versie van een lezing op 28 okt. 1988 in Den Haag op het symposium van de Jan Campertstichting ‘over goed en fout in de literatuur’ |
Over de autonomie van de kunst sedert de Romantiek, het romantische engagement van de dichter-ziener, de avantgarde-bewegingen en het politieke engagement, het antiburgerlijk karakter van veel literatuur, over de noodzaak de autonomie van de literatuur volledig te respecteren |
|
|
|
LIESKE, Tomas
Poëziekroniek
Carla Bogaards, De bruinvisvrouw, 323, p. 374-384 |
Christine D'haen, Mirages, 325, p. 568-570 |
K. Michel, Ja! Naakt als de stenen, 325, p. 571-575 |
Willem Jan Otten, Na de nachttrein, 320, p. 83-96 |
Leo Vroman, Dierbare ondeelbaarheid, 324, p. 467-469 |
Chawwa Wijnberg, Aan mij is niets te zien, 325, p. 565-566 |
Nachoem M. Wijnberg, De simulatie van de schepping, 325, p. 570-571 |
Harmen Wind, Het gesticht, 325, p. 566-568 |
B. Zwaal, Loofhut morelle, 321, p. 181-192 |
|
|
Herlezen
Over hypocrieten en extremen, 321, p. 171-180 |
Arthur van Schendel, Een Hollands drama (1935) |
Vrees is op de weg blijf binnen uw eigen woning, 325, p. 555-560 |
G.K. van het Reve, Op weg naar het einde [1963] |
|
|
| |
| |
MEER, Vonne van der
Geachte keizer, 324, p. 413-414
Overwegingen bij Marcus Aurelius' Gnoti seauton (Eng.: Meditations) |
|
|
|
MIDDAG, Guus
Een hart van hout, 325, p. 544-552
Over de poëzie van Chris J. van Geel |
|
|
|
OTTEN, Willem Jan
[Beschouwingen]
Over het uitsteken van ogen, 321, p. 98-106 |
De vergeetmachine, 323, p. 351-357 |
|
|
Herlezen. Anathema's 2 [1970] van Rudy Kousbroek, 524, p. 460-466 |
|
|
SCHIPPERS, K.
Een kristal van twee weken [Balthus], 323, p. 301-311 - Met ill. |
|
|
TILROE, Anna
De wereld van het onbegrensde, 320, p. 7-16 - Met ill.: Louis Soutter
Bewerkte versie van een lezing op 11 nov. 1988 in Heerlen, t.g.v. het congres ‘Kunst en psychiatrie’ van de Nederlands-Duitse Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid |
‘Wat ik hier ter tafel wil brengen is dat de moderne kunst geen ziekelijke krabbels kent, maar alleen interessante en niet-interessante’ (p. 8); over fundamentele punten van onderscheid tussen ‘creatieve uitingen van zieken’ en kunst: logica en vorm |
|
|
Onverzonden brief, gedat. Amsterdam, 29 okt. 1989, aan Dierbare T., 325, p. 482-486
Over schilderijen en sculpturen van Richard Artschwager (p. 482-484) en schilderijen van Gerhard Richter (p. 485-486), o.a. Begrafenis (van Ulrike Meinhof, Andreas Baader en Gudrun Ennslin) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities
Lyrische avantgarde in Rusland, 320, p. 55-66 |
Ondanks de glasnost is de echte vernieuwing door ‘experimentele’ dichters nauwelijks merkbaar, want ze worden niet gedrukt; over de dichters van wie een gedicht werd vertaald (zie: Poëzie) Igor Cholin, Eduard Limonov, Vladislav Ljon, Vsevolod Nekrasov, Genrich Sapgir, Vladimir Vysotski |
Een kwestie van tijd, 321, p 160-170 |
Over ‘de inhoudelijke tijdsduur’ van A.S. Poesjkins roman in verzen Jewgeni Onegin, waaraan hij begon op 9 mei 1823 en die hij voltooide begin 1832 |
Koeien in de Kalverstraat, 323, p. 360-363 |
Over een zin uit Boris Pasternaks autobiografie Vrijgeleide, waar in de academische Russische uitgave en in de Engelse en Duitse vertalingen sprake is van ‘kraaien/koeien’ op de Arabat, de Moskouse Kalverstraat, i.p.v. ‘ravenzwarte paarden’ |
|
|
| |
| |
| |
Bijzonder nummer
De stad
(nr. 322, p. 193-288)
Poëzie
BALKT, H.H. ter
In de zwart-gouden stad, p. 256-257
‘Gaius Julius spert zijn ogen: blauw opwaaiend’ |
|
|
|
BERNLEF, J.
Phoenix, p. 230-232
1. | ‘Hier moet het geweest zijn, de plek’ p. 230-231 |
2. | ‘Vele zijn de dromen’ p. 231 |
3. | ‘Hij glimlacht achter zijn buro’ p. 232-233 |
|
|
|
LIESKE, Tomas
Dag in Londen, p. 244
‘Een verlaten pub in Praed Street, niet ver van Paddington Station,’ |
|
|
| |
Proza
ANKER, Robert
|
|
KOOLHAAS, A.
Geen kop is te klein om het uitspansel te bevatten, p. 234-240 |
|
|
OTTEN, Jan Willem
Beknopte beschrijving van Eschatopolis, p. 285-288 |
|
|
REISEL, Wanda
De pensiongast, p. 249-252 |
|
|
ROSENBOOM, Thomas
|
|
TIMMER, Charles B.
Ik wou een tuintje maken, p. 245-248 |
|
|
VROMAN, Leo
|
| |
Kritische bijdragen
GOEDEGEBUURE, Jaap
Ik heb nog een koffer, p. 223-229
Over Oost- en West-Berlijn, met verwijzingen naar Christopher Isherwood, Alfred Döblin, Céline, Armando |
|
|
| |
| |
LIESKE, Tomas
Ricordo, p. 275-284
Herinneringen aan het Den Haag van zijn jeugd en aan de Haagse Dierentuin, met de lotgevallen ervan (1860-1943); ‘ik maak van de flarden herinnering nieuwe werelden in mjn poëzie’ |
|
|
|
VERHEUL, Kees
Res rerum rebus. Brokken van een niet aangedurfd opstel, p. 194-222
Over Rome, met verwijzingen hoofdzakelijk naar Catullus, Propertius, Tacitus, Vergilius |
|
|
|
-
voetnoot1
- Omslag respectievelijk door Frits Dijcks, René de Haan, Erik van Blokland, Jannie de Groot, Jan Heynen, Vivienne de Leeuwen
|