| |
| |
| |
Wildgroei
Literair maandblad
Opgericht in 1983
Redactie: |
|
Nrs. 1-2: |
C.L. van Minnen, W.P.J. Rietbroek |
|
Nrs. 3-5: |
Dezelfden, met H. Stevens |
Redactieadres: C.L. van Minnen, Hansenstraat la, 2316 BC Leiden |
|
|
Nr. 1: |
februari 1983, 33 pp. |
|
2: |
maart 1983, 34 pp. |
|
3: |
april 1983, 32 pp. |
|
4: |
juni 1983, 34 pp. = Tachtigers |
|
5: |
oktober-november 1983, 48 pp. |
| |
I. Poëzie
DUINDAM, Vincent
De kritische afstand, 2, p. 15
|
|
|
KAMPHUISEN, Hilbert
[Gedichten], 2, pp. 16-17
Ver landschap: ‘als ik droom van geluk’ p. 16 |
Geen taalGa naar voetnoot1: ‘tot waar geen taal meer is’ p. 17 |
|
|
|
MARSANA, Ludovico de
[Gedichten], 3, pp. 18-19
Elegie: ‘Herfstavond: slechts een enkele auto’ p. 18 |
Avondmijmering: ‘Het is al laat en stil.’ p. 19 |
|
|
|
MINNEN, C.L. van
[Gedichten]
‘De rivier’ 1, p. 24 |
Herstel: ‘Het oudste beeld voldoet mij niet. Veeleer:’ 5, p. 24 |
|
|
|
NANTES, Joseph
[Gedichten]
PoetsenGa naar voetnoot2: ‘Roestvrij staal’ 1, p. 20 |
Stadsgezicht: ‘Ik zou zo graag de stad’ 2, p. 18 |
|
|
|
NOUWS, Jack
‘beschrijf een situatie in enkele woorden’, 5, p. 29 |
|
| |
| |
RIETBROEK, W.P.J.
[Gedichten]
‘Langs het zwarte huis onder blauw-wit dek, de hemel’ 1, p. 25 |
‘Laten wij zacht gaan, U en ik, tot bovenaan de heuvel’Ga naar voetnoot1 2, p. 19 |
|
|
|
STEVENS, Herman
[Gedichten]
De boot van Dionysus: ‘Druiven aan de mast,’ 3, p. 16 |
Decode: ‘Over grijs begin reikt’ 3, p. 17 |
De code: ‘Avondlicht en wintergroen’ 3, p. 18 |
Het einde van de zomer: ‘Er blijft geen plaats om nog te blijven:’ 5, p. 25 |
|
|
Horatius, Vier gedichten. Inl., vert. & aantekeningen: H. Stevens, 5, pp. 40-42; 42-46; 47
Carmina i, 38; i. 4; iv. 7; i. 26, p. 43; 44; 45; 46 |
|
|
|
VEGT, Han van der
Ersatz-gedicht, 3, p. 20
‘Al zovele malen heb ik geprobeerd’ |
|
|
|
WAGNERMAZ, J.
Man en vrouw in hotelkamer, 3, p. 28
|
|
|
WAKELKAMP, Guus
[Gedichten], 1, pp. 21-22
Verzoek: ‘bezorg me morgen’ p. 21 |
Huisvesting: ‘ik zie meer’ p. 22 |
|
|
Florence, 5, pp. 26-27
Museum van de Dom. Koorreliëf van Lucca della Robbia: ‘Ze zingen uit volle borst’ p. 26 |
Uffizi: ‘Dwalend langs kunst’ p. 27 |
Bargello. David van Michelangelo: ‘Van de straat af kun je hem al zien’ p. 27 |
San Lorenzo. Donatello, Verrezen Christus: ‘Christus, je strompelt uit je graf’ p. 27 |
|
|
|
WERKUM, D.J. van
[Gedichten]
Weekend: ‘Wagons gevuld met mensenrook’ 1, p. 23 |
Huilegaar: ‘Welgemikte tranen’ 2, p. 20 |
|
|
| |
II. Proza
MINNEN, C.L. van
Eenmaal op beide wangen, 5, pp. 17-23 |
|
| |
| |
| |
IV. Kritische bijdragen
BEELEN, Hans
Nietzsche als Erzieher, 3, pp. 27-32
Inleidende notitie (pp. 27-28), gevolgd door een fragment uit Fr. Nietzsche, Schopenhauer als Erzieher, in vertaling (pp. 27-32) |
|
|
|
EIJK, Ph.J. van der
Vorm en inhoud, 1, pp. 4-9
N.a.v. ‘het weinig consequent gebruik van de termen in de literatuurbeschouwingen van onze tijd’ (p. 8) |
|
|
Lezers en literatuurkritiek, 2, pp. 8-14
‘Kan de literaire kritiek verantwoordelijk worden gesteld voor de effecten die zij heeft op de leeservaring van het publiek?’ (p. 9) |
|
|
|
ESKENS, M.C.
[Marguerite] Duras: een beklemmende novelle [La maladie de la mort], 2, pp. 21-25 |
|
Groot met kleine letters. De poëzie van E.E. Cummings, 5, pp. 30-39 |
|
|
GRAECUS, Petrus
Sappho, 3, pp. 14-15
Toelichting bij en vert. van Sappho fr. 16 LP |
‘Dezen zeggen: ruiters; en anderen: voetvolk’ (p. 15) |
|
|
|
HOTTENTOT, W.
A.E. Housman, 3, pp. 2-12 |
|
|
MINNEN, C.L. van
Poetica, 1, pp. 10-16
Over ‘de poëtische middelen die een dichter ter beschikking staan’: klankeffecten, metrum, typografie |
|
|
Aeneis-parodieën, 1, pp. 26-33; 2, pp. 26-34
Kenmerken van en vereisten voor een goede parodie; over de cento, o.a. de Cento Nuptiali van D. Magnus Ausonius |
Over middeleeuwse parafrasen; de parodieën van de 16de tot de 18de eeuw zijn nauw verbonden met ‘La querelle des anciens et modernes’ en met de ‘Battle of books’, waarbij de parodie het middel werd voor kritiek op tijdgenoten |
|
|
|
MINNEN, C.L. van & RIETBROEK, W.P.J.
Discussie, 1, pp. 2-3
Vereisten voor een ‘vruchtbare discussie’ |
|
|
|
RIETBROEK, W.P.J.
Alcman. Twee gedichten, 1, pp. 17-19
Over Alcmans dichterlijke activiteit, met twee fragmenten in vertaling (p. 19):
fr. 26: | ‘Niet langer, meisjes met zoet, verheven klinkende stemmen’ |
fr. 89: | ‘De toppen der bergen en ook de kloven slapen’ |
|
In: D.L. Page, Poetae Melici Graeci (1962) |
|
|
| |
| |
STEVENS, Herman
Ambrosia, wat vloeit mij aan? Perspectief van een gedicht, 5, pp. 2-16
Jan Engelman, Vera Janacopoulos. Uit: Tuin van Eros (1932) - met facs. p. 48 |
|
|
|
WAKELKAMP, Guus
Arthur van Schendel, geen sprookje zonder moraal, 2, pp. 2-7; 3, pp. 21-26
Van Schendels laatste verhalen: drukgeschiedenis, aard van de verhalen; over ‘het didaktische, moraliserende karakter van de verhalen in de bundel De pleiziervaart’ (enige druk 1951) |
|
|
| |
Tachtigers
(nr. 4, 47 pp.) - Met facs., prtnGa naar voetnoot1
Ter inleiding, p. 1
‘In dit nummer staan dichters van Tachtig en even daarna op de voorgrond, omdat het juist in de poëzie is dat de Tachtigers hun invloed deden gelden en tot groter dichtkunst de aanzet gaven’ |
|
|
FRESCO, M.F.
Dèr Mouw en de Tachtigers. Enkele opmerkingen, pp. 25-31 - Met facs., p. 33
Vergelijkingen met Van Eeden, Gorter, Verwey; tevens een parallel met P.A. de Genestet (p. 28) |
|
|
|
MINNEN, C.L. van
Alles is beeld. Bij Gorters Mei, pp. 11-15
Met beschouwingen bij het artikel van G.A. van Es: De compositie van Gorters Mei (Tijdschrift voor Ned. Taal- en Lett., 77, 1959-60, pp. 263-283; opgenomen in Literatuurbeschouwing in meervoud. Herdruk van enige artikelen uit het Ts. voor Ned. Taal- en Lett. Uitgezocht door G. Kazemier, 1973, pp. 339-359) |
|
|
|
PAARDT, Rudi van der
Weledelgeboren Heer... Beste Kees. Impressies van de correspondentie tussen Willem Kloos en Kees de Raaf, pp. 6-10 - Met facs. p. 34
Enkele voorbeelden ter staving van zijn opvatting dat ‘de nu “opgedoken” briefwisseling volledige publicatie verdient’ |
|
|
Over Hein Boeken en zijn Apuleiana, pp. 16-18
Nawoord uit de te verschijnen studie: Apuleios van Madauros, Amor en Psyche. Vert. Hein Boeken. Met een inleiding, aantekeningen en een nawoord |
|
|
De poëzie van Tachtig was ongetwijfeld prachtig. Een wegwijzer in de literatuur, pp. 32-33
‘Greep uit de min of meer recente literatuur over de dichters onder de Tachtigers’ |
|
|
|
POLAK, J.B.W.
J.H. Leopold en de Tachtigers, pp. 19-20 |
|
| |
| |
STEVENS, Herman
Willem Kloos - stilte rond de geluidgod, pp. 2-5
Typering van diens poëzie ter verklaring van die ‘stilte’, al staat Kloos ‘aan de wieg van dit allereerste geboren-worden [van de taal]’ waarover hij het heeft in de beoordeling van Gorters Verzen (De Nieuwe Gids, VI, 1891, pp. 139-149) |
|
|
P.C. Boutens en de idee, pp. 21-24
Met toelichting van gedicht LIX (‘Minnen is beter dan bemind te worden’) uit Sonnetten (1907), want ‘aan de hand van dit sonnet is het mogelijk de continuïteit in het werk te illustreren’ (p. 24) |
|
|
|
-
voetnoot2
- Voor Leo Vroman die schreef: ‘De toekomst stel ik mij voor vervaardigd uit roestvrij staal’
-
voetnoot1
- Anoniem verschenen; auteurschap medegedeeld door C.L. van Minnen bij brieve van 27.8.1984
-
voetnoot1
- Een portrettekening bij elk artikel door Ardi van Minnen
|