| |
| |
| |
De Tweede Ronde
Tijdschrift voor literatuurGa naar voetnoot1
Opgericht in 1980
Redactie: Marko Fondse, Peter Verstegen
Redactiesecretaris: Nico Slothouwer
Redactieadres: Nieuwe Spiegelstraat 59, 1017 DD Amsterdam
Uitgever: Uitg. Bert Bakker BV, Amsterdam
Jg. IV, |
nr. 1: |
lente 1983, 160 pp. |
|
nr. 2: |
zomer 1983, 178 pp. |
|
nr. 3: |
herfst 1983, 160 pp. |
|
nr. 4: |
winter 1983, 176 pp. |
| |
Artikels van de redactie
Voorwoord, 1, p. 1; 2, p. 1; 3, p. 1; 4, p. 1
Voorstelling van nieuwe medewerkers en van elk nummer: nr. 1 gedeeltelijk in het licht van hedendaagse Egyptische auteurs; nr. 2 van de Nieuw-Griekse literatuur; nr. 4 van moderne Deense literatuur met Annelies van Hees, die, als gastredactrice, instond voor de keuze, de biografische en inleidende noten bij de vertaalde auteurs |
|
| |
I. Poëzie
ACKER, Jozef van
Saint-John Perse, Feestelijke kinderjaren. 1-6. Vert.: J. van Acker, 3, pp. 152-158 |
|
|
BAKKER, Wim
Odysséas Elytis, De tuin ziet. 1-7. Uit: Drie gedichten onder gelegenheidsvlag. |
Vert. & aant.Ga naar voetnoot2: W. Bakker, 2, pp. 147-155; 156 |
|
|
BOONSTRA, Rommert
Drie kwatrijnen*, p. 81
De marathonloper: ‘Verwarrende gedichten door het hollen uitgedoofd,’ |
‘Glad spiegelmeer, de dag is bijna afgemeerd,’ |
‘Het leven dat ik daaglijks afkort:’ |
|
|
|
DEGENAAR, Job
Twee gedichten, 1, p. 45
Fenomenaal: ‘Soms komt de liefde’ |
De treinreis: ‘Grauwe middag en de trein snelt voort,’ |
|
|
| |
| |
DIS, Adriaan van
Breyten Breytenbach, Zes gedichten. Vert.Ga naar voetnoot1: A. van Dis, 1, pp. 39-44
Dophou oor die muur - Spieden over de muur, p. 39 |
Seelandskap - Zeelandschap, p. 41 |
Om te lewe is om te brand (Andrej Voznesenski) - ‘leven is branden’, p. 41 |
Sonnet: ‘die pokbloeisels van sterre vervaag en selfs’ - Sonnet, p. 42 |
Die teregstelling - De terechtstelling; Geboorte van 'n fragment, p. 42; 43-44 |
|
|
|
DOORMAN, Maarten
Twee gedichten, 2, pp. 27-28
Bunker: ‘Niet ver van het front der bebouwde kom’ p. 27 |
‘Hier, vanaf de winterdijk,’ p. 28 |
|
|
|
Drs. P.
Versvorm. Sestina. Uit: Handwerk voor plezierdichters*, 1, pp. 83-84
‘U ziet hier, leuk hé? een sestina staan’ |
|
|
Gewoon*, 3, pp. 66-67
‘Er wordt op 't platteland intens geleden’ |
|
|
Western (psychologisch)*, 3, p. 68 (3 v. × 3 str. + 2 v.)
‘Hij heeft zojuist een winkelier vermoord’ |
Voortgezet door Driek van Wissen, p. 68 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Jos Versteegen, p. 69 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Paul Lemmens, p. 69 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Renovatie, 2, pp. 29-30
1. | ‘Mislukte vellen uit een schrijfmachine’ p. 29 |
2. | ‘Tussen de planken van de vloer’ p. 30 |
|
|
|
ELFFERICH, Judith
Twee gedichten, 1, p. 46
‘Ze hief het hoofd over de huizen’ |
Verzonken stad: ‘Het ging in westelijke richting.’ |
|
|
|
ENT, Arie van der & FONDSE, Marko
Iosif Brodski, Verzen over de Winterveldtocht van 1980. 1-7. Vert.: A. van der Ent & M. Fondse, 1, pp. 146-149 |
|
|
FONDSE, Marko
Twee gedichten, 2, p. 31
Hollandsche Arcadia: ‘Er is dat kunstwerk van de kleine tuinen,’ |
Grafschrift van Leukados, nog te sterven: ‘De wereld had ik aan mijn voeten met’ |
|
|
|
FONDSE, Marko & VERSTEGEN, Peter
Piet Hein, Dertien groeken*. Vert.: M. Fondse & P. Verstegen, 4, pp. 77-83 - Met ill.
Bemoediging, Alwetendheid; Gave, Troost-groek, p. 77; 78 |
Voorsmaak met nasmaak, Schijn en wezen; Baardhaar, p. 79; 80 |
Gedachten op een perron; Jonge frustraat, Daarom, p. 80; 81 |
Trapsgewijs, Pornografische groek; Hier is, p. 82; 83 |
|
|
| |
| |
GANGADIN, Rabin
Vier gedichten, 1, pp. 47-48
‘De afstand tussen mij en haar’ p. 47 |
‘Zij glimlacht vals en geniet’ p. 47 |
‘Hij drinkt veel zonder er bij na te denken.’ p. 48 |
‘Ik doe een bovenmenselijke poging,’ p. 48 |
|
|
Vier gedichten, 3, pp. 22-23
‘Mijn tastorganen bewegen zich naar haar toe.’ p. 22 |
‘In deze helverlichte luchtbel’ p. 22 |
‘Ik glimlach tegen de beelden die opdoemen.’ p. 23 |
‘Ik wil een dichter worden.’ p. 23 |
|
|
|
GERLACH, Eva
Vier gedichten, 1, pp. 49-50
Plan: ‘Werktekening. Hier lopen wij nog samen’ p. 49 |
Afscheid: ‘De kamer staat nog om je kleren heen’ p. 49 |
Fabeldier: ‘In brieven woon je onder je handschrift’ p. 50 |
Regressie: ‘Je groeit tot aan het begin in mij terug.’ p. 50 |
|
|
Dochter (Tien gedichten), 3, pp. 24-28
‘Dochter, wees jij de ziel, ik het lichaam’ p. 24 |
‘Ik zie haar uit de allerkleinste kleren’ p. 24 |
‘Onwillig slapend op mijn arm, haar hoofd’ p. 25 |
‘In deze kooi zet ik je weg zolang’ p. 25 |
‘Je nagels, uit hun bed omhooggekomen’ p. 26 |
‘Herinnering aan pijn verandert haar’ p. 26 |
‘Er moet een andere kamer zijn, waar zij’ p. 27 |
‘Zoveel blikveld heeft zij gewonnen, dat’ p. 27 |
‘Wanneer zij, slaperig in mij vastgebeten,’ p. 28 |
‘Zesmaal je hand op vensterglas getekend:’ p. 28 |
|
|
|
HEES, Annelies van
Inger Christensen, Twee gedichten. Uit: Alfabet. Vert.: A. van Hees, 4, pp. 163-164
‘fragment van een voorjaar, een avond’ p. 163 |
‘ergens word ik plotseling geboren’ p. 164 |
|
|
Klaus Rifbjerg, Zes gedichten. Vert.: A. van Hees, 4, pp. 171-172
Fazant; Pauw; Zwaan. Uit: Volière, p. 171 |
Conceptie; Foetus; Geboorte. Uit: Under vejr med mig selv, p. 172 |
|
|
|
HEES, Annelies van & VERSTEGEN, Peter
Emil Aarestrup, Vier gedichten. Vert.: A. van Hees & P. Verstegen, 4, pp. 156-159
In de sneeuw; Aan een vriendin, Angst; Jij! Jij! Jij zoete, pp. 156-157; 158; 159 |
|
|
Thorkild Björnvig, Drie gedichten. Vert.: A. van Hees & P. Verstegen, 4, pp. 160-162
Thuiskomst; September; Distractie, p. 160; 161-162; 162 |
|
|
Sophus Clausen, Drie gedichten. Vert.: A. van Hees & P. Verstegen, 4, pp. 165-170
Ekbátana; Het park en de stad, pp. 165-166; 167-168 |
De poëet en het buurmeisje, pp. 168-170 |
|
|
| |
| |
HOKWERDA, Hero
Kostas Karyotákis, Spirochaeta pallida. Uit: Elegiën en satiren. Vert. & noot: H. Hokwerda, 2, pp. 161-162; 161-162 |
|
Jorgos Seféris, ‘Op Aspálathoi...’. Vert.Ga naar voetnoot1: H. Hokwerda, 2, pp. 191-192 |
|
|
HOMBERGEN, J.
[Gedichten]
Manen: ‘Dit wankel uit elkaar ontstaan’ 1, p. 51 |
Het paviljoen: ‘Zeewater stroom beheerst’ 1, p. 51 |
Venster te Skiathos: ‘'t Uur, waarop schaduwen’ 2, p. 32 |
Olympus, de zuidelijke aanblik: ‘Een berg is een tent waarop gras’ 2, p. 33 |
|
|
|
HOORE, Cees van
Vijf gedichten, 4, pp. 32-34
Denkend aan Holland: ‘Ik zie molenwieken die’ p. 32 |
Redden: ‘De boom’ p. 33 |
Alphen aan de Rijn: ‘Varkens halen hun neus op’ p. 33 |
Kleine wolk: ‘De waterspiegel beeft’ p. 34 |
Mogelijkheid: ‘Je nam het mooiste graf’ p. 34 |
|
|
|
HOOSEMANS, Petrus
Charles Baudelaire, Uit: De bloemen van het kwaad. Vert.: P. Hoosemans, 3, pp. 125-141 - Met zelfprt. (omslag)
Aan de lezer; De albatros; De vijand, pp. 125-126; 127; 128 |
‘Welk woord, eenzame ziel, zul jij vanavond vinden’ p. 129 |
De geest; De pijp; Graf; Spleen, p. 130; 131; 132; 133 |
Spleen; De blinden; De ziel van de wijn, p. 134; 135; 136 |
De wijn van de eenling; De droom van een nieuwsgierige, p. 137; 138 |
De waarschuwer; Inkeer, p. 139; 140 |
|
|
|
IDEMA, W.L.
Du Fu, Tien normgedichten. Inl. & vert.: W.L. Idema, 3, pp. 41-43; 145-149
Maannacht, Tijdens sneeuwval; Lenteaanblik, p. 145; 146 |
Vreugde over regen, tijdens een lentenacht, p. 146 |
Dorp bij de stroom, Slapeloze nacht, p. 147 |
Op de rivier, De eenzame trekgans, p. 148 |
Gevoelens 's nachts tijdens een reis, p. 149 |
Bij het bestijgen van een hoogte, p. 149 |
|
|
|
JONKER, W.
W.H. Auden, Het schild van Achilles. Vert.: W. Jonker, 3, pp. 122-124 |
|
Charles Baudelaire, Landschap. Uit: De bloemen van het kwaad. Vert.: W. Jonker, 3, p. 141 |
|
|
KAL, Jan
Acht arabesken. Bewerkingen: Jan Kal, 1, pp. 150-154
Imroe al-Kais (± 500-540), De verleider, p. 150 |
Amr ibn Koelthoen (6de eeuw), Vraag, p. 152 |
Kalief Jazie ibn Moe'awija († 683), Dodelijke liefde, p. 151 |
Anoniem (7de eeuw), De verwijten, p. 152 |
|
|
| |
| |
Aboe Noewaas (762-810), De preutse, p. 152 |
Anoniem (8ste eeuw), Tranen, p. 153 |
Aboe Firaas (932-968), Jammerklachten, p. 153 |
Ahmad Bey Sjauki (1868-1932), Als jij verschijnt, p. 154 |
|
|
Drie sonnetten, 2, pp. 34-35
Schedelvondst: ‘Toen ik langs het Karthuizer speelplein liep’ p. 34 |
Schedelberg: ‘Een schedel toont zijn kunstige structuur’ p. 35 |
Schriftwoorden: ‘Een tijd, en tijden, en een halve tijd,’ p. 35 |
|
|
Twee ollekebollekes*, 3, p. 63
Oeroude voorloper: ‘Tante Constance en’ |
Oudere naloper: ‘Vlinder- en kindervriend:’ |
|
|
Drie chinoiserieën. Vert.: J. Kal, 3, pp. 150-151; 151
Tsau Tsji (192-232), De ruïnes van Lo Jang, p. 150 |
Wang Wei (699-761), Afscheid van Meng Hau Jan, p. 151 |
Lo Tsjan Naj (1834-1867), Oude wijsheid, p. 151 |
|
|
Vijf sonnettenGa naar voetnoot1 4, pp. 35-37
Plannen: ‘De levensdraden waar ik vaak aan spin’ p. 35 |
Naderend onweer: ‘Naarmate mijn horlogewijzers draaien’ p. 36 |
Zonsondergang: ‘De zee, waarop de spiegelzon verscherft,’ p. 36 |
Zen: ‘Een groot geleerde maakte een begin’ p. 37 |
Mozaïeken: ‘Blauw 1, geel 2, zwart 3, groen 4, rood 5.’ p. 37 |
|
|
|
KLOKKENIST, Nelis
Vier gedichten*, 2, pp. 95-96
Ook een arbeiderist: ‘Elke dag, voor de doorbloeding’ pp. 95-96 |
Een dienstklopper: ‘Nog droom ik van de Fries bij het verhoor dat’ p. 96 |
Zomer (Uit de Sovjet-folklore): ‘De winter vlucht’ p. 96 |
Winter (UIt de Westerse folklore): ‘Wat is het guur’ p. 96 |
|
|
Kozmá ProetkóvGa naar voetnoot2, Plastische Oud-Griek*. Vert.: N. Klokkenist, 2, p. 97 - Met ill. van Pozjanski |
|
|
KNEPPER, Simon
[Gedichten]*
Perspectief: ‘Ik laat het rijmen tegenwoordig dikwijls na:’ 1, p. 82 |
Vaderlandse historie: ‘Prins Willem Friso was een held’ 1, p. 82 |
Varium et mutabile: ‘Het laatste zonlicht doofde.’ 3, pp. 64-65 |
Na het afscheid: ‘Aanbeden lief, hoe zou nog vreugdezang weerklinken’ 3, p. 65 |
|
|
|
KUILMAN, Dingeman
Twee gedichten, 3, p. 29
De fusillade plaats: ‘Hier duurt in brons de fusillade’ |
Archeologie: ‘Wat spoorloos is, heeft nooit bestaan.’ |
|
|
|
KUIPERS, Frans
Zes gedichten, 3, pp. 30-32
‘Kalmer worden, op de waakvlam branden,’ p. 30 |
‘Een dan, diep in de polder.’ p. 30 |
‘Bars. Bistro's. Restauranten.’ p. 31 |
|
|
| |
| |
‘Ogenblik dat voortduurt -’ p. 31 |
‘Die plotseling’ p. 32 |
‘Ha, vandaag, lopend, plots, tik’ p. 32 |
|
|
|
MOPPES, Rob van
Twee gedichten, 3, p. 33
Nocturne: ‘Nachtelijks wordt kruit in hem verschoten.’ |
Gulheid: ‘Gulheid bewijst het broze’ |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
Twee gedichten, 3, p. 34
Geboortedorp: ‘Weer ga ik dezelfde straat’ |
Strandwandeling: ‘Trap niet op zeewier!’ |
|
|
|
POLA, Alexander
Uit de cyclus ‘Saskia’*, 4, pp. 84-85
‘Hoe ik mijn wanhoop ook verwoord,’ p. 84 |
‘Mijn stoutste dromen zijn nog nauwlijks stout.’ p. 84 |
‘Tevreden met de kruimels die ik vind’ p. 84 |
‘Ik kan alleen maar grijnzen van ellende,’ p. 84 |
‘De nacht valt slecht en doet de dagdromen teniet’ p. 85 |
‘De oude boom zal niet meer bloeien,’ p. 85 |
‘Hij leefde voort omdat het leven verder ging’ p. 85 |
‘Zonsondergang. Maar wie zou treuren?’ p. 85 |
|
|
|
PRENEN, H.L.
Wilhelm Busch, Lof der schilderkunst*. Vert.: H.L. Prenen, 3, pp. 59-62 |
|
De eenzaat en andere gedichten*, 4, pp. 86-87
L'art pour l'art: ‘De vorm ligt al te wachten’ p. 86 |
Predikant: ‘Vanmorgen preekt het Galmgat weer’ p. 86 |
Predestinatie: ‘Al zijn zo kwaad niet,’ p. 86 |
Vrouw van Rubens: ‘Haar weelde bloeit aan alle kanten’ p. 86 |
De eenzaat (naar Wilhelm Busch): ‘Wie eenzaam blijft die heeft het goed;’ p. 87 |
|
|
|
RAWIE, Jean Pierre
[Gedichten]
Summa: ‘De mannen van het uitvaartwezen’ 2, p. 36 |
Goed voorbeeld*: ‘Er zijn veel dingen in het leven’ 2, pp. 98-99 |
De recensent*: ‘Al sedert ik als kleine jongen’ 2, p. 100 |
|
|
|
RAWIE, Jean Pierre & WISSEN, Driek van
Schrijvers van NederlandGa naar voetnoot1*, 3, pp. 70-71
‘Lezing met lichtbeelden!’ p. 70 |
‘Dichtervorst zaliger’ p. 70 |
‘Wellust in matigheid’ p. 70 |
‘Asselbergs! Aufmachen!’ p. 71 |
‘Aanzoek per ansichtkaart’ p. 71 |
‘Hoogbejaard muurbloempje’ p. 71 |
|
|
Uit: De match Luteijn-DonnerGa naar voetnoot2*, 3, pp. 72-75
‘Het is een jaar of wat geleden’ p. 72 |
‘De combattanten zijn bekend:’ p. 72 |
|
|
| |
| |
‘Wij maken onbevooroordeeld’ p. 73 |
‘U moet zich echter niet vergissen:’ p. 73 |
Hoe ik Donner terechtwees: ‘Omringd door meisjes van vermaak’ p. 74 |
Hoe Donner vreemdging: ‘Wij waren terug in Oudeschans,’ p. 74 |
Wie een kuil graaft voor een ander...: ‘Eens sloop Jan-Hein, in werkmansdracht,’ p. 75 |
Beter een half ei dan een lege dop: ‘Ik ben nu eenmaal niet pietlut’ p. 75 |
|
|
|
RIESSEN, Renée van
Twee gedichten, 1, p. 52
Ach: ‘Zo wordt het nooit meer:’ |
Oud in Overijssel: ‘Twee op een brommer, leren jassen’ |
|
|
Tien gedichten, 2, pp. 37-43
Kiekendief: ‘Vreemd dat hij niet valt’ p. 37 |
Godsbegin: ‘God is ons zeer nabij’ p. 38 |
Jongensdroom: ‘Eenmaal’ p. 39 |
Buitenplaatsen (poëtica): ‘Buitenplaatsen, wat zijn ze’ p. 40 |
Als vogels: ‘Als vogels op die draad te zitten,’ p. 41 |
Gelatenheid: ‘We liggen als land. We wachten’ p. 41 |
Geen stem: ‘Van liefde en vrees was gisting in haar leven,’ p. 42 |
Vliegje: ‘verering heeft me beet als ik je zie:’ p. 42 |
In het licht 1: ‘We zijn weer samen, de gordijnen dicht,’ p. 43 |
In het licht 2: ‘We liepen met de dood aan onze hand’ p. 43 |
|
|
|
ROSEN, L.F.
Tien gedichtenGa naar voetnoot1, 1, pp. 53-58
Ontmoetingen met de doden: ‘Onder hen zat één gekroond hoofd (maar hij verwachtte’ p. 53 |
De omgekeerde Nebukadnezar: ‘De onverschilligheid die hij eens had geducht,’ p. 54 |
Het Harmagédon: ‘Ze doven reeds de lichten van 't kadaverbal.’ p. 55 |
Quasimodo: ‘Hij was onze slaaf en kreeg verdiend heel veel slaag’ p. 55 |
Een hermetisch geheugen. Een necropool: ‘Hier in deze immense steengeworden nacht;’ p. 56 |
Als een lam: ‘'t Was groots, feeëriek en zonder wanklank begonnen,’ p. 56 |
Mea maxima culpa: ‘Hij bleek wel degelijk straffeloos aangestaard’ p. 57 |
Duif in een verrekt klein kooitje: ‘Ai en dan te bedenken dat er duiven zijn’ p. 57 |
Muerte: ‘De parken hier zijn wonderschoon en wonderstil.’ p. 58 |
Het einde der tijden: ‘'t Siste, als gooide iemand water op een vuur.’ p. 58 |
|
|
Drie gedichten, 2, pp. 44-45
Nog eenmaal Arcadia: ‘Dit zij slechts opdat schoonheid op schoonheid zal rijmen,’ p. 44 |
Cassandra: ‘Zij sprak van komende dingen en sprak en sprak.’ p. 44 |
De Engel des Verderfs in Griekenland: ‘Hij stond erop met zijn last in contemplatie’ p. 45 |
|
|
|
ROSS, Leo
|
|
ROY van ZUYDEWIJN, H.J. de
Homerus, Odyssee, boek 8, 266-369. Overspel op de Olympos. Vert.: H.J. de Roy van Zuydewijn, 2, pp. 157-160 |
|
| |
| |
SCHOUTEN, Rob
De straat opGa naar voetnoot1, 2, pp. 46-47
‘Vandaag sprak ik iemand in wereldbeelden,’ |
|
|
|
SLOTHOUWER, Nico
[Gedichten]
De man en zijn tas: ‘Zijn tas is van het soort om mee naar school te gaan;’1, p. 59 |
‘Dun chateau l'autre: ‘wat bracht ons ditmaal op gang?’ 1, p. 60 |
De herinnering: ‘Ik was op straat en deelde in je ernst,’ 2, p. 48 |
Het geheugen: ‘Je vindt wat;’ 4, p. 38 |
|
|
|
SMOOR, Pieter & VERSTEGEN, Peter
Aboe 'l-Ala al Ma'arri, Acht gedichten. Inl. & vert.: P. Smoor & P. Verstegen, 1, pp. 155-159; 155-160
(Tawiel); (Kaamil); (Kaamil), (Sarie), p. 155; 156; 157 |
(Verkorte Basiet); (Waafir); (Tawiel), (Tawiel), p. 158; 159; 160 |
|
|
|
STEEG, M.K. van der
Vier gedichten, 3, pp. 45-47
Schilder: ‘Op een middag in mei’ p. 35 |
Jan: ‘Hij was de fijnste instrumentenmaker van de fabriek’ p. 36 |
Grootvader: ‘Ach wat was de zomer mooi’ p. 36 |
De bevrijding: ‘We klommen van de daken en vouwden de lakens op’ p. 37 |
|
|
|
STIP, Kees
Vier sonnetten*, 1, pp. 85-86
Holland: ‘De populieren staan in lange rijen’ p. 85 |
De redder: ‘Vanaf de wallekant spreek ik u toe,’ p. 85 |
Twee: ‘Kijk eens naar deze man en deze vrouw p. 86 |
Kleuterschool der poëzie: ‘Ik weet wat alle meisjes moeten lezen’ p. 86 |
|
|
Vier sonnetten*, 2, pp. 101-102
De waarmaker: ‘Dat hij zich elke dag weer waar moest maken’ p. 101 |
De generaal: ‘De generaal was zo ontzettend knap’ p. 101 |
De dood en de tuinman: ‘“Ja,” zei de dood, “ik heb het ook gelezen:”’ p. 102 |
Vrede: ‘Alleen maar vrede staat er op het bord’ p. 102 |
|
|
Vier sonnetten*, 3, pp. 76-77
De week: ‘Maandag en dinsdag moeten woens en donder’ p. 76 |
Zuur: ‘Je ziet het bos verzuren bij het uur.’ p. 76 |
De eter: ‘Bij elke kreeftencoctail die ik slik’ p. 77 |
De knipoog: ‘Er twinkelt iets in Pseudoquassar μ’ p. 77 |
|
|
|
TOORN, Willem van
Familie, 4, p. 39
‘Zeker waren er ooms. Ze kwamen binnen’ |
|
|
|
VERSTEEGEN, Jos
Streekroman*, 1, p. 87
‘Ik weet niet of een dichter zo iets kan,’ (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Paul Lemmens, p. 87 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Drs. P., p. 88 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Driek van Wissen, p. 88 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
|
|
| |
| |
VERSTEGEN, Peter
Leven, 1, p. 61
‘Het leven geeft en neemt, maar als het geeft,’ |
|
|
Epigrammen, 2, p. 49
‘Motief is een veelkoppig beest,’ |
‘Een slecht geheugen is’ |
‘Onder de mantel der liefde’ |
‘Het rotten van de maatschappij’ |
‘Nog liever louter leed’ |
|
|
Campo Ghetto Nuovo, 3, p. 38
‘Nog dodici famiglie zijn er over.’ |
|
|
Emily Dickinson, Acht gedichten. Vert.Ga naar voetnoot1: P. Verstegen, 3, pp. 142-144
47, 303, 543, 562, 632, 773, 829, 1535 |
|
|
Twee gedichten, 4, p. 40
Mystiek moment: ‘Ons lijf bevat’ |
Dorothy Parker revisited: ‘In bed, de slaap voorbij,’ |
|
|
|
VOETEN, Bert
Twee gedichten, 3, p. 39
Impasse: ‘Het weinige slinkend’ |
Wandeling: ‘Je loopt de oude weg terug,’ |
|
|
Peter Porter, Uw attentie alstublieft. Uit: Once bitten, twice bitten (1961). |
Vert.: B. Voeten, 3, pp. 159-160 |
|
|
WALRECHT, Aldert
Ikaros*, 2, p. 105
‘Wie uit de doolhof van het zijn’ |
|
|
|
WARREN, Hans & MOLEGRAAF, Mario
Konstantinos P. KavafisGa naar voetnoot2, Dertig gedichten. Vert.: H. Warren & M. Molegraaf, 2, pp. 163-190 - Met prt. door David Hockney (omslag)
Wanneer ze tot leven komen; Kaarsen, p. 163; 164 |
De uitvaart van Sarpedon; De satrapie, pp. 165-166; 167 |
Antonius door zijn god verlaten, p. 168 |
De stoet van Dionysos; De slag bij Magnesia, p. 169; 170 |
Philhelleen; Bestemd voor de winkel, p. 171; 172 |
Voordat de tijd hen verandert; Opdat ze komen, p. 172; 173 |
Geschilderd; Ionisch, Van oudsher Grieks, p. 173; 174 |
Sinds negen uur; Aristoboulos, p. 175; 176-177 |
Voor het beeld van Endymion; Een van de goden, p. 177; 178 |
Bij avond; Anna Komena; 31 v. Chr. in Alexandrië, p. 179, 180, 181 |
De etalage van de tabakswinkel; In Sparta, p. 181, 182 |
Dagen van 1909, '10 en '11, p. 183 |
Welaan, koning van de Lakedaimoniërs, p. 184 |
De spiegel in het portaal; Symeon, p. 185; 186-187 |
Julianos bij de mysterieën; In het theater, pp. 188-189; 189 |
De verbonden schouder, p. 190 |
|
|
| |
| |
WEILAND, Jan
|
|
WERVERS, Rob
Twee gedichten, 3, p. 78
Aards: ‘Wanneer een vrouw die je gedurig streelt’ |
Advertentie: ‘Boek eens een reisje bij Fiasco Tours’ |
|
|
|
WISSEN, Driek van
Doktersroman*, 2, p. 103
‘Een grauwe stad... een trieste afbraakwijk...’ (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Drs. P., p. 103 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Paul Lemmens, p. 104 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Jos Versteegen, p. 104 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
|
|
Feministische roman*, 4, p. 88
‘Johanna was sinds jaar en dag verslonsd’ (3 v. × 3 str. + 2v.) |
Voortgezet door Drs. P., p. 88 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Jos Versteegen, p. 89 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
Voortgezet door Paul Lemmens, p. 89 (3 v. × 3 str. + 2 v.) |
|
|
|
WIT, Courtine
Odysséas Elytis. GedichtenGa naar voetnoot2. Vert.: C. Wit, 2, pp. 133-145
Villa Natacha. 1, 2, 3; Maria Nephéli (fragment), pp. 133-137; 138-145 |
|
|
| |
II. Proza
ABEN, Jos
H.C. Branner, Hannibals klompen. Vert.: J. Aben, 4, pp. 130-144 |
|
|
BAKKER, Johan de & LEEUWEN, Richard van
[Vertalingen], 1, pp. 97-138
Gamal al-Ghitani, Leidraad voor de stervelingen. Enige voorvallen uit de Moekasjaragevangenis, pp. 97-108 |
Joesoef Idries, Werk, pp. 109-114 |
Nagieb Mahfoez, Een vlaag van verstandsverbijstering, pp. 115-120 |
Sjeherazade; Ajjoeb en de bom, pp. 121-130; 131-138 |
|
|
|
BAKKER, Wim & GEMERT, Arnold van
Makryjánnis, Fragmenten uit Gedenkschriften. Vert.: W. Bakker & A. van Gemert, 2, pp. 113-124 |
|
|
BERG, Joop van den
Mensen van vlees en bloed, 1, pp. 3-14 |
|
|
BOSCH, F. van den
Oom James. Uit [de verhalenbundel]: In een plooi van tijdGa naar voetnoot3, 1, pp. 15-26 |
|
| |
| |
BRUGMANS, Marcel & MENGER, Tim
William BlakeGa naar voetnoot1, Uit: Het huwelijk van hemel en hel. Vert.: M. Brugmans & T. Menger, 3, pp. 88-95 - Met ill.
De stem van de duivel, p. 88 |
Gedenkwaardige verbeelding[en], p. 89; 92-94; 94-95 |
Spreekwoorden uit de hel, pp. 89-92 |
|
|
|
BURGER, Peter
Laatste dans, 2, pp. 3-16 |
|
Nieuwbouw, 3, pp. 3-11 |
|
Achter glas, 4, pp. 3-30 |
|
|
CRUYS, Gerard
Herman Bang, Voor het altaar. (O.t.: Foran altaret). Vert.: G. Cruys, 4, pp. 106-114 |
|
|
GROENEWOLT, K.J.
Valery Larbaud, Het uur met het gezicht. Vert.: K.J. Groenewolt, 3, pp. 106-109 |
|
|
HEES, Annelies van
[Vertalingen], 4 - Met prttek. door Carla Pessers (omslag)
H.C. Andersen, De vlo en de professor; Harteleed, pp. 100-103; 104-105 |
Karen Blixen, De wijn van koning Herodes; De blauwe ogen, pp. 115-125; 126-129 |
|
|
|
HOKWERDA, Hero
Kostás Tachtsis, Het eerste beeld. Vert.: H. Hokwerda, 2, pp. 125-131 |
|
|
RUITENBEEK, Klaas
Lu Xun, Vaders ziekte. Vert.: K. Ruitenbeek, 3, pp. 110-116 |
|
|
SMOOR, Pieter
Madjied Toobja, De puilogen. Vert.: P. Smoor, 1, pp. 139-144 |
|
|
SPRINGER, F.
|
|
VERLOREN van THEMAAT, W.A.
V. Erosjenko, Een episode uit mijn schooltijd. Vert.: W.A. Verloren van Themaat, 3, pp. 96-105 |
|
|
WIEBES, Marja & BLOEMEN, Yolanda
Vl. Nabokov, Het scheermes. (O.t.: Britva). Vert.: M. Wiebes & Y. Bloemen, 3, pp. 117-120
Verschenen in het Berlijns dagblad Roel (10.2.1926); eerste vertaling |
|
|
|
WIENER, L.H.
Grietje forever, 3, pp. 12-20 |
|
|
ZEEUW, Ron de
Het Beloofde Land, 2, pp. 17-25 |
|
| |
| |
| |
IV. Kritische bijdragen
FONDSE, Marko
Vreugde gewonnen uit harmonie. Over Jannis Tsaróuchis, 2, pp. 51-54 - Met ill. |
|
|
HEES, Annelies van
Karen Blixen, Slotrede met veertien jaar vertraging. Vert.: A. van Hees, 4, pp. 42-54
Rede over de emancipatie van de vrouw, 14 jaar na het internationaal vrouwencongres te Kopenhagen in 1939 |
|
|
|
HOKWERDA, Hero
Jorgos Seféris, Een Griek - Makryjánnis. Vert.: H. Hokwerda, 2, pp. 55-78 - Met facs.
Zie ook: Proza, sub: Bakker, Wim & Gemert, Arnold van |
|
|
|
JENS, Willem
Alain Teister, 4, pp. 66-75
Inleiding (p. 66), gevolgd door een keuze, in de rubriek: Anthologie De jas. Uit: Brief aan de eigenaar, p. 66-71 |
Poëzie, Opdracht aan de vioolbouwer; De kunstcriticus, Bijna rondeel. Uit: De huisgod spreekt, p. 72; 73 |
Schrijven, Community singing. Uit: De ziekte van Chopin, p. 74 |
Folder. Uit: Zenuwen, dame? p. 75 |
|
|
|
KAL, Jan
Bennebroekse dagen en Arabische nachten, 1, pp. 63-70
Over zijn bewerkingen van Arabische poëzie. Zie ook: Poëzie |
|
|
|
LEEUWEN, Richard van
Iets over Nagieb Mahfoez, 1, pp. 71-74
Zie ook: Proza, sub: Bakker, Johan & Leeuwen, Richard van |
|
|
|
POLZER, H.H.
Proteus Mückenspucker (1948-1983), 4, pp. 55-65
‘What 's in a name?; met voorbeelden van eigennamen met ‘evocatieve’ kracht |
|
|
|
SLOT, B.J.
Een Amsterdamse Griek in de pruikentijd, 2, pp. 79-84
Over Diamandis Korais (1750-1833), geleerde en intellectuele leider van de Griekse onafhankelijkheidsbeweging, die van 1771 tot 1778 in Amsterdam verbleef als koopman, met Stamati Petro, die brieven naar de firma en de vader schreef (uitgegeven als Brieven uit Amsterdam, 1891; 1976) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Grijpen, 3, pp. 44-49
Over zijn vertaling van Jules Supervielles gedicht Saisir, o.d.t. Grijpen (tekst p. 44) |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
[Vondels Vergilius-vertalingen], 2, pp. 86-93
Korte aantekening bij de vertaling (Boek VIII, 370-613): Venus intervenieert (pp. 86-93) - editie Jacob van Lennep, ca. 1860; in facs.; in rubriek: Anthologie |
|
|
| |
| |
Over A. Marja, 3, pp. 51-65
Inleiding (p. 51), gevolgd door een keuze uit zijn gedichten (pp. 52-57) in rubriek: Anthologie |
Sonnet: ‘Zeer zacht kwam zij vannacht mijn kamer binnen’. Uit: Van mens tot mens, p. 52 |
Uit de latere bundels (na 1948): Het gedicht; Ik; Van de liefde; Raakpunt; Hygiëne; Probleem, p. 52; 53-54; 54; 55; 56-57; 57 |
Huwelijk*: ‘Ik heb je alles gegeven’ p. 65 |
|
|
| |
V. Illustratie
Andersen, Hans Christian, 3, pp. 90-98, 103, 114, 125, 129, 154, achterplat |
Blake, William, 3, pp. 80-86, 91, 92, 93, 94, 95, achterplat |
Ljermontov, Michail Joerjevitsj, 1, 89-95, achterplat |
Tsarouchis, Jannis, 2, p. 50, 106-112, 131, 132, 146, achterplat |
|
-
voetnoot1
- De titels met * behoren tot de rubriek Light verse
Vaak is een korte notitie gegeven over de vertaalde auteur en is de oorspronkelijke tekst afgedrukt in heel kleine letter
-
voetnoot2
- Ook bij de gedichten vertaald door Wit, Courtine
-
voetnoot1
- Letterlijke werkvertaling in kleine letter
-
voetnoot1
- Met een Verklaring (autobiografisch) van J. Seféris
-
voetnoot1
- Geschreven in de jaren 1966-1968 te Bennebroek en opgenomen in de te verschijnen bundel Geestgrond
-
voetnoot2
- Collectief pseudoniem; het gedicht is van A. Tolstoj
-
voetnoot1
- Respectievelijk over R. Kopland, G. den Brabander, J.H. Leopold, A. van Duinkerken, Elly de Waard, Lidy van Eijsselsteijn
-
voetnoot2
- Voorpublikatie uit de gewijzigde en vermeerderde herdruk
-
voetnoot1
- Met bondige aantekening door de Redactie
-
voetnoot1
- Voorpublikatie uit: Veel waan is schoonste logica
-
voetnoot2
- Met aantekening door de Redactie, p. 163
-
voetnoot1
- In rubriek: Anthologie. Uit: Te weten dat men speelt (1978, postuum)
|