| |
| |
| |
De Tweede Ronde
Tijdschrift voor literatuurGa naar voetnoot1
Opgericht in 1980
Redactie: Marko Fondse, Peter Verstegen
Redactiesecretaris: Nico Slothouwer
Redactieadres: Nieuwe Spiegelstraat 59, 1017 DD Amsterdam
Uitgever: Uitg. Bert Bakker BV, Amsterdam
Jg. III, |
nr. 1: |
lente 1982, 160 pp. |
|
nr. 2: |
zomer 1982, 192 pp. |
|
nr. 3: |
herfst 1982, 160 pp. + bijlage, 4 pp. |
|
nr. 4: |
winter 1982, 160 pp. |
| |
Artikels van de redactie
Voorwoord, 1, p. 1; 2, p. 1; 3, p. 1; 4, p. 1
Voorstelling van elk nummer en van enkele medewerkers |
|
|
Conrad Busken Huet, Mathilde Heine (fragment) *, 3, pp. 63-69
Over Heinrich Heine, Brieven aan Mathilde |
Fragment uit Nieuwe litterarische fantasiën, door de redactie enigzins aangepast bij het hedendaags taalgebruik |
|
| |
I. Poëzie
BERGSMA, Peter
Dorothy Parker, Gedichten **. Vert.: P. Bergsma, 4, pp. 83-84
Bohème; Nieuwsbericht, p. 83; 84 |
|
|
|
BOERSTOEL, Jan
Kroegverzen **, 2, pp. 117-119 - Met ill. van Frits Müller
Mooi genoeg: ‘Een sigaret stikt in zijn eigen as,’ p. 117 |
Voor Gerard Reve: ‘De dag doet mij de dampen aan,’ p. 117 |
Natuurliefhebber: ‘Het mooiste uitzicht’ p. 117 |
Linguïstiek: ‘Wanneer men spreekt over “de kroeg”,’ p. 117 |
Filosofie: ‘Ik ken het klappen van de zweep,’ p. 118 |
Ochtendmens: ‘De morgen kost’ p. 118 |
Enfin: ‘Zo is het leven’ p. 118 |
Kwatrijn: ‘De weg hierheen moest ik al knap bezuren’ p. 118 |
Keuze: ‘drinken’ p. 119 |
Spreekwoord: ‘Alcohol en meiden,’ p. 119 |
Vrolijke dronk: ‘Ik moet altijd zo huilen’ p. 119 |
Goeie nacht: ‘Tijd om weer naar huis te gaan’ p. 119 |
|
|
| |
| |
BRAAT, Jan Robert
Anna Achmátova, Gedichten. Vert.: J.R. Braat, 2
‘Nee, om je liefde vraag ik niet.’ p. 171 |
‘Een telkens weer vond ik de laatste bladzij’ p. 174 |
|
|
|
BRAAT, Jan Robert & FONDSE, Marko
Anna Achmátova, Gedichten. Vert.: J.R. Braat & M. Fondse, 2, pp. 172; 173
Juli 1914, 1, 2; Scheppen |
|
|
|
BRABANDER, Gerard den
Edgar Allan Poe, De raaf (o.t.: The raven). Vert. *: G. den Brabander, 4, pp. 72-76 |
|
|
BRUNT, Nini
Alasdair Maclean, Vijf gedichten. Uit: From the wilderness. Vert.: N. Brunt, 1, pp. 151-153
Dood van een kip; Zee en lucht, pp. 151-152; p. 153 |
De buizerd; De kraai; Kikker met drie poten, p. 153 |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Tien gedichten, 4, pp. 42-51
Genesis: ‘Het was de zesde dag. Adam stond klaar.’ p. 42 |
‘Poëzie is: over goeie regels ontevredener zijn’ p. 43 |
‘Nog een kwartier na het onweer’ p. 44 |
‘De Niagara, de Everest, de Grand Canyon:’ p. 45 |
‘De Grand Canyon. Tien miljoen jaren erosie.’ p. 46 |
‘Ik heb maar twee soorten foto's waarop je lacht:’ p. 47 |
‘En waarom lach je op de trouwfoto’ p. 48 |
‘Ze kan monter aan komen waggelen als een limburgse’ p. 49 |
‘Ik weet ze wel te liggen daarachter,’ p. 50 |
‘Alles is maakwerk.’ p. 51 |
|
|
Margaret Atwood, Gedichten. Vert.: H. de Coninck, 4, pp. 142-148
‘Wat is dit, het beweegt niet’; Vaker en vaker, p. 142; 143 |
Notities voor een gedicht dat nooit geschreven kan worden 1-5, pp. 144-146 |
‘Meer dan waarheid’; Krantenlezen is gevaarlijk, pp. 147; 148 |
|
|
|
DEDINDSZKY, Erika
Twee gedichten, 3, pp. 25-26
Die zomer in maart bleek 'n vergissing: ‘een koolmees kun je moeilijk verwijten’ p. 25 |
Boogschutters: ‘een hand gleed voorzichtig onder de snaren’ p. 26 |
|
|
|
DOORMAN, Maarten
Twee gedichten, 2, pp. 38-39
‘Een lome regen’ p. 38 |
‘Rust krijgt het land’ p. 39 |
|
|
|
Dr. WHO
Mathilde **, 1, p. 49
‘In 't huis mijns vaders waar de dagen trage waren’ |
|
|
|
Drs. P.
[Gedichten] **
Zo werd, na de hamplagen, Arva 'n artiste: ‘Hoe pralend stram zat Arva in de wagen’ 1, p. 74 |
|
|
| |
| |
Balladette: ‘Het moet niet altijd iets bijzonders zijn’ 1, p. 74 |
Ghazel: ‘U vindt het smakeloos, misschien. Tant pis:’ 2, p. 124 |
|
|
BalladettenGa naar voetnoot1**
‘De Aarde is een welvoorziene dis’ 3, p. 76 |
‘Aan 't Minnewater heeft men mij’ 3, pp. 76-77 |
‘De vader van mijn moeder keerde weer’ 4, p. 82 |
|
|
|
EERENBEEMT, Harry van den
Twee gedichten, 3, p. 27
‘Bij het openschuiven der ogen’ |
‘De gehele lucht is vastgezet’ |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
[Vertaalde gedichten]
Margaret Atwood, Gedichten, 4, p. 146; 149; 150
Notities voor een gedicht dat nooit werd geschreven 6; Variaties op het woord slaap; Laatste dag |
|
Philip Larkin, Het gebouw, 1, pp. 147-148 |
Robert Lowell, Vroeg wakker worden op zondagmorgen, 3, pp. 154-157 |
W.B. Yeats, Gedichten, 1, p. 156; 157-158; 158-160
De wilde zwanen te Coole; Varend naar Byzantium; Onder schoolkinderen 1-8 |
|
|
|
|
FONDSE, Marko
[Vertaalde gedichten]
W.H. Auden, Die avond dat ik de stad inliep; Een gezond oord, 1, pp. 124-125; 135 |
Jevgény Jevtoesjénko, Monoloog der beatniks *; Aan jou is niets gehuicheld of gewild *, 2, pp. 107-108; 109-110 |
Vladislav Chodasévitsj, Elf gedichten, 2, pp. 175-180 - Prt. door Joeri Annenkov (omslag)
‘In zorgen van iedere dag’, Variatie, p. 175 |
‘Het maakt me monter en vermoeid’ p. 176 |
‘Als ik maar lang geleefd zou hebben’ p. 176 |
Giselle; ‘Leven en zingen lonen nauwelijks:’ p. 177 |
‘Overtreed, overvlieg, overspring maar,’ p. 178 |
‘Kijk ik naar buiten - 'k voel verachting’ p. 178 |
‘'k Geloof niet aan de aardse schoonheid’ p. 178 |
‘Ik weet: ik kijk naar een ruw handwerk:’ p. 179 |
Voor de spiegel, p. 180 |
|
Vladimir Nabokov, Als wat voor krijgstableau zich ook moge ontvouwen, 2, p. 192 |
Heinrich Heine, Gedichten, 3, pp. 127-150 - Prt. door Franz Kugler (omslag)
Uit: Lyrisches Intermezzo: 50, 51; 65, p. 127; 128; 128-129 |
Uit: Zeitgedichte, pp. 132-133; 133; 134; 134-135; 135-137 |
Adam de eerste; Waarschuwing; Geheim; Verwording; Neo-Katerverbond voor poëzie-muziek |
Uit: Romanzero: Twee ridders; Op pad, pp. 137-139; 140 |
Uit: Lazarus: Aan de engelen, p. 143 |
Uit: Letzte Gedichte: Goede raad, pp. 148-149 |
|
|
|
Gedichten, 2, pp. 41-43
Junius: ‘Wat een naam voor een maand. Hij zelf kan er zich ook al’ p. 41 |
Van de kruk: ‘Niet met uw hond en zo'n bevallig wezen’ p. 42 |
Geworden: ‘Dat mijn verstand het heeft kunnen beleven,’ p. 42 |
They shoot horses: ‘Mijn liefde zal je altijd blijven volgen,’ p. 43 |
Voor Nini Brunt, negentig: ‘Nini, broos krachtig wezen’ p. 43 |
|
|
| |
| |
FONDSE, Marko & REVE, Karel van het
Osip Mandelstám, Drie gedichten. Vert.: M. Fondse & K. van het Reve, 2, pp. 187-189
Cherry brandy, p. 187 |
‘Geen slaap hebben. Homerus. Alle zeilen strak’ p. 188 |
‘Van smalle wespen het gewapend oog’ p. 189 |
|
|
|
FONDSE, Marko & HENKES, Griet
Christian Morgenstern, Het boterhampapier **. Vert.: M. Fondse & G. Henkes, 3, pp. 74-75 |
|
|
FRERIKS, Kester
Friedrich Hölderlin, Zes gedichten. Vert.: K. Freriks, 3, pp. 151-154
Hyperions lied van het lot; Empedocles, p. 151; 152 |
Aan de Parcen; Aan de zonnegod, Zonsondergang, p. 152; 153 |
Toen ik een knaap was, p. 154 |
|
|
|
GANGADIN, Rabin
Vier. gedichten, 2, pp. 44-45
‘Ik loop op mijn goddelijk gemak’ p. 44 |
‘Zij legt haar beide handen op mijn schouders’ p. 44 |
‘Ik blader door mijn herinneringen heen’ p. 45 |
‘Ik word licht, vederlicht.’ p. 45 |
|
|
|
GERLACH, Eva
Vier gedichten, 3, pp. 28-29
Besloten voorstelling: ‘Tussen heidenen wachten zij op het woord’ p. 28 |
Chronisch: ‘Pijn heeft een barst in zijn gezicht gemaakt.’ p. 28 |
Domicilie: ‘Sinds het in zijn oogkamers heeft gebloed’ p. 29 |
Beurtelings: ‘Vannacht was ik uit de dood opgestaan.’ p. 29 |
|
|
|
GOVERS, Albert Jan
|
|
HAGENAARS, Albert
Twee gedichten, 1, pp. 36-37
Magdeburg: ‘Grauwe velden. Verboden land. Wankelend’ p. 36 |
Voltooiïng: ‘Er is een afgraving in de heuvels’ p. 37 |
|
|
|
HINRICHS, Jan Paul
Vlaslav Chodasévitsj, Zeven gedichten. Vert.: P. Hinrichs, 2, pp. 181-186
Ondeugd en dood, Avond, p. 181 |
‘Grote vlaggen boven de estrade, p. 182 |
‘Ik speel kaart, drink wijn,’ p. 183 |
‘Zoek is het droomboek voor de oude dromen,’ p. 184 |
‘Ineens werden vanuit de wolken’ p. 185 |
‘Lentegebrabbel stemt streng’ p. 186 |
|
|
|
HOGENDOORN, W.
[Vertaalde gedichten], 1
W.H. Auden, Musée des Beaux Arts; De val van Rome, p. 126; 136 |
Ernest Dowson, Non sum qualis eram bonae sub regno Cynarae, p. 145 |
Emanuel Litvinoff, Aan T.S. Eliot, pp. 149-150 |
|
|
| |
| |
HOMBERGEN, J.
Twee gedichten, 2, pp. 48-49
Kanaal: ‘Nooit zal de tekening vervagen’ p. 48 |
Under scaduwe fithera thinra gescyld me...: ‘De stilte, zo klein toch,’ p. 49 |
|
|
Tien gedichten, 3, pp. 30-35
‘Ik zag hoe je ogen’ p. 30 |
‘Adem de lucht van modder’ p. 30 |
Ochtendbad: ‘De meeuwenroep ten grondslag’ p. 31 |
‘Langs deze dijk je bladeren’ p. 31 |
De dwerg Plato: ‘Laat mij je nog eenmaal’ p. 32 |
De kater: ‘Mijn deel zal verder wel zijn’ p. 32 |
Het plein: ‘Het plein raakt leeg,’ p. 33 |
Twee werelden: ‘Nergens worden twee werelden,’ p. 34 |
Straat: ‘De wildgroei der huizen’ p. 34 |
Vloed: ‘Elke verte gaat ooit’ p. 35 |
|
|
|
HOORE, Cees van
Drie gedichten, 1, pp. 38-39
De elzenhaag: ‘Kleine vergrijpen en handtastelijkheden’ p. 38 |
Toezicht: ‘Rode wanten aan, fleurige’ p. 38 |
Weerschijn: ‘De Nice-Matin meldt elders sneeuw,’ p. 39 |
|
|
Vier gedichten, 3, pp. 36-37
Vondst: ‘Geen oude ragebol, verbleekt’ p. 36 |
Roggeveld: ‘Zonder schade aan te richten’ p. 36 |
Zo blijft het: ‘Het uitzicht hier: een dijk, waarachter’ p. 37 |
De Nieuwe Vaart: ‘Het water werd 's avonds’ p. 37 |
|
|
|
HOUBEN, Piet-Hein
Drie gedichten, 2, pp. 50-51
Echo: ‘In blauwe stukken valt de voorjaarslucht’ p. 50 |
Tuimelraam: ‘Twee vensters maken deel uit van mijn huis:’ p. 51 |
Steeds: ‘Dit is de zee: een bed met baldakijn’ p. 51 |
|
|
|
HOUKIND, Mees
[Gedichten]
‘Hij was naar Samaria teruggereisd,’ 2, p. 52 |
‘De wind is niet meer wat hij was:’ p. 53 |
Vergezicht: ‘Een donzen wind strijkt langs het riet’ 4, p. 52 |
Als dat kon: ‘Dit gevoel is als het spelen in de late namiddag’ 4, p. 53 |
Boom: ‘Tegen de avond’ p. 53 |
Life's party: ‘En dan ook dit nog: dat zuigende besef’ 4, p. 54 |
|
|
|
HOUT, Paul van den
Living apart together (et alia) **, 2, p. 120
‘Verdubbeld zijn de taken, de genoegens gehalveerd;’ |
‘Vaak heb ik somber getracht mijin liefdesverdriet te verdrinken,’Ga naar voetnoot1 |
‘Ik heb nog wel gedurig zwaar de pest in’ |
|
|
|
JELTEMA, Ulrich
|
| |
| |
KAL, Jan
Edna St. Vincent Millay, [Twee] sonnetten & één lyric. Vert.: J. Kal, 4, pp. 158-160
‘Al wie mijn lippen kusten, waar, waarom’, p. 158 |
‘Zou ik vernemen, heel terloops, dat jij’; Trage volmaaktheid, p. 159; 160 |
|
|
|
KLOKKENIST, Nelis
Albion en andere gedichten **, 1, pp. 70-71
Albino: ‘Als krijt zo wit tijgt welgemoed’ p. 70 |
Droom en werkelijkheid: ‘Wie droomt van 't wonder samenspel’ p. 70 |
Right or wrong my country: ‘Ik vlieg per KLM normaal’ p. 71 |
Vroegrijp (Een lied van Heb en Wezen): ‘Gevraagd “wil jij geen flinke jongen wezen?”’ p. 71 |
Final therapy: ‘Trof Maso-Will wel zo'n eng lot’ p. 71 |
|
|
Leve de koopvaardij **, 3, p. 72
|
|
Kozmá ProetkóvGa naar voetnoot1, Twee gedichten (Heine gevolgd). Vert. **: N. Klokkenist, 3, p. 78 - Met ill. van S. Pozjarski
Junker Schmidt; Heugenis van weleer |
|
|
|
KNEPPER, Simon
Jammerklacht en andere gedichten **, 1, pp. 72-73
Jammerklacht: ‘Mijn geest is ziek, mijn lichaam ondervoed,’ p. 72 |
Loflied: ‘Zijn volmaakte werk indachtig’ p. 72 |
Wrok: ‘Het leven met wrok’ p. 72 |
The sunny side: ‘De haardos valt gestadig uit;’ p. 72 |
Schaak: ‘Even tijd voor een schaakje. U start onbezwaard’ p. 72 |
Testament: ‘Mijn jasje, bril en overhemd’ p. 73 |
De Guru spreekt: ‘De strijd om de Verlichting’ p. 73 |
Uit het leven van heer Gozewijn: ‘Gefluister in de voorjaarsnacht:’ p. 73 |
Droom van de kleine bakker: ‘Op een morgen werd ik wakker’ p. 73 |
Contra rationem: ‘Schoon mij het leven slechts matig verblijdt’ p. 73 |
|
|
Gedichten **, 2, pp. 121-122
‘Uw heftige bezwaren,’ p. 121 |
Hiernamaals: ‘Wanneer mijn hart is opgebrand’ p. 121 |
De gekke koning: ‘De koning van Spinazië’ p. 121 |
Bekering: ‘Voorheen dacht ik mij levensmoe’ p. 122 |
The morning after the night before: ‘Wat bleef mij van ons samenzijn’ p. 122 |
‘Drankzucht is te overwinnen!’ p. 122 |
|
|
Twee gedichten **, 4, p. 80
Poëtica: ‘Zo'n triolet heeft vaak een reuzeleuk begin’ |
Belijdenis: ‘Er zat een dame langs de straat’ |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Voor mijn ouders, veertig jaar getrouwd, 4, pp. 55-56
‘Oorlog was het, gebrek aan eten en warmte.’ |
|
|
|
KURPERSHOEK, René
Dorothy Parker, Résumé **. Vert.: R. Kurpershoek, 4, p. 84 |
|
| |
| |
LEEFLANG, Ed
Tien gedichten, 2, pp. 54-61
Geloofwaardigheid: ‘Alleen het kwaad heeft die geloofwaardigheid;’ p. 54 |
Het vredige landschap: ‘Een ondergrondse hand houdt in de dijk’ p. 55 |
Groot hoefblad: ‘Ik had haar opgezocht en moest naar het station,’ p. 56 |
Ruysdael: ‘De late zon, het bladlood’ p. 57 |
De voorwaarden: ‘De bomen voor het huis worden misschien’ p. 58 |
De ganzen: ‘Over ons polderhuis droegen’ p. 58 |
Vroeg: ‘Uit driftloos grijs bestaat’ p. 59 |
De vondst: ‘Uit het duin schoot de bergeend’ p. 59 |
Het metrum: ‘De weiden nog niet groenen,’ p. 60 |
Het tussenrijk: ‘Het klotst bij de rivier dat het’ p. 61 |
|
|
|
LEIVE, Paul
[Gedichten]
Mijn kind zwerft in Patagonië: ‘Niets in zijn mars’ 1, p. 40 |
Om de Paasbokaal: ‘Leipzig wordt dit jaar een robbertje’ 1, p. 41 |
Ongescheept: ‘Net’ 1, p. 41 |
Voorwaarts, opwaarts!: ‘Dat been van half vier’ 4, p. 57 |
Een thuis: ‘Want kille stellen hebben altijd nog’ 4, p. 57 |
|
|
|
LEMMENS, Paul
BalladettenGa naar voetnoot1**
‘Wat aan Vestdijk en Boon steeds voorbijging -’ 3, p. 77 |
‘Met grote blijdschap geven wij U kennis...’ 4, p. 81 |
‘Een felle blauwe lucht omspant de aarde’ 4, pp. 81-82 |
|
|
|
LUKKENAER, Pim
[Gedichten], 3, pp. 38-39
| Berlin. DDR, Linienstrasse, p. 38 |
1. | De verovering 45-80: ‘Toen/nu’ |
2. | ‘Ervaringen’ |
| Goethe, p. 39 |
1. | Maximen und Reflexionen no 1345-1348: ‘Levensloop’ |
2. | ‘Leven:’ |
|
|
|
MOPPES, Rob van
Vier gedichten, 3, pp. 40-41
Dierentuin: ‘Als grenzen zijn geslecht van mijn en dijn’ p. 40 |
Oud strijder: ‘Hij legt zich bij zijn jaren neer;’ p. 40 |
Blindenlied: ‘De zon schijnt uitgedoofd’ p. 41 |
De musGa naar voetnoot2: ‘Het zijn met velen maakt’ p. 41 |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
George Sand, 4, p. 58
‘Met mijn woordspelingen breng ik je in extaze.’ |
|
|
|
MÜLLER, Frits
Het bier en meer **, 2, p. 123
‘Het bier schuimt voor de boeg.’ |
‘Zover ik weet’ |
‘Jenever en bier’ |
|
|
| |
| |
‘Nog niet naar huis,’ |
‘Op alle flessen zitten kurken,’ |
‘Op de hoogste plank’ |
‘Voor wie zich naar de kroeg richt;’ |
|
|
|
PLOMP, Hans
|
|
POLA, Alexander
Twee gedichten **, 2, p. 125
Delirium clemens: ‘O Jezus, ik ben lazarus!’ |
Pimpelmees: ‘Een Pimpelmees sprak: “Pimpelen”’ |
|
|
|
RAWIE, Jean Pierre
[Gedichten], 1
Verslaafd rondeel: ‘Ik kan dit leed met niemand delen,’ p. 42 |
Madenballade **: ‘De laatste snik, het uitvaartritueel,’ p. 75 |
|
|
|
REVE, Karel van het
Anna Achmátova, Gedicht. Vert. (1952): K. van het Reve, 2, p. 173
‘Mij was een stem. Troostend en lavend’ |
|
|
|
RIESSEN, Renée van
[Gedichten]
In de kijker: ‘De zeearend is weer gesignaleerd’ 1, p. 43 |
Het water kent zijn gronden niet, 1, p. 44 |
Park: ‘Een somber park is nu het hart,’ 3, p. 44 |
Morandi: ‘Hij heeft zolang gewacht totdat het licht’ 3, p. 45 |
|
|
|
SANTEN, Louise van
De golf, 1, p. 45
‘Tussen de hemel en de kust’ |
|
|
|
SCHIPPER, Anne
Twee gedichten, 3, pp. 46-47
‘De paarse singels’ p. 46 |
‘De uitgesleten trap klimt naar zolder.’ pp. 46-47 |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Drie gedichten, 3, pp. 48-49
Emmaüsganger: ‘Ik was op weg naar huis en wel om iets te eten.’ p. 48 |
De wonderbaarlijke visvangst: ‘Mijn dag is bedorven. Ik haast me de stad in.’ p. 49 |
Lot en zijn dochters: ‘Bordelen zijn nu wel van het toneel verdwenen’ p. 49 |
|
|
|
SLOTHOUWER, Nico
[Gedichten]
Dit nieuw geluk: ‘Dit nieuw geluk is nu al moe.’ 1, p. 46 |
De redacteur: ‘De redacteur vervult, onmerkbaar snel,’ 1, p. 46 |
Good morning: ‘Alles donker, diep in bed,’ 1, p. 46 |
Deventer: ‘Deventer. De schilder heeft zijn huis’ 2, p. 62 |
|
|
| |
| |
Met kleine schokjes: ‘Te leven probeer ik, vorm op vorm,’ 2, p. 62 |
De bibliotheek: ‘Ik ging er terug, maar het was geen keren,’ 4, p. 59 |
Betrekkelijk stil leven: ‘Een druif. Ik at er een tot vijf.’ 4, p. 60 |
Klein avontuur: ‘De stad verlaten.’ 4, p. 60 |
|
|
|
STEENHUIS, Jelmer
Twee gedichten, 2, pp. 63-64
Onweder: ‘Je was naar de duinen. Opgaan in de’ p. 63 |
Mass: ‘De regen valt met bakken naar beneden.’ p. 64 |
|
|
|
STIP, Kees
Zeven gedichten **, 1, pp. 76-77
Long distance (Achterberg nagevolgd): ‘Mijn trommelvliezen geven uit mijn oor’ p. 76 |
Telefoon: ‘Treed in tot de cel van uw geest’ p. 76 |
Uitnodiging tot een duel: ‘Mijn naam is stip. Gij noemt mij punt.’ p. 77 |
Held: ‘Met schelleboom en boemtara getogen’ p. 77 |
Pleegzuster bloeddruk: ‘Ik werd door haar opgepompt’ p. 77 |
Topfunctionaris: ‘Hij maakt het land stuk’ p. 77 |
Afrodite van Melos: ‘Ik en uw armen’ p. 77 |
|
|
Twee gedichten **, 2, pp. 126-127
De Tweede Ronde: ‘Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten!’’ p. 126 |
Lof der genever: ‘Als lenteregen voor de grassen’ p. 127 |
|
|
Vijf gedichten **, 3, pp. 79-80
Wagner: ‘Harpijehanden hebben u bemoederd’ p. 79 |
Versmald sonnet: ‘Versmald sonnet’ p. 79 |
De jacht: ‘Het jachtgezelschap grijpt naar de geweren’ p. 79 |
De Kleine Lord: ‘Daar sta ik: op en top de Kleine Lord’ p. 80 |
De crematie: ‘Met zestig sigaretten op een dag’ p. 80 |
|
|
Drie sonnetten **, 4, pp. 85-86
De zomers: ‘Klaprozen, korenbloemen, barstensvolle’ p. 85 |
De kersenpluk: ‘De ladder stijgt omhoog in het azuur’ p. 86 |
Het geluk: ‘Vogel van het geluk, op gouden zwingen’ p. 86 |
|
|
|
TIMMER, Charles B
Vier gedichtenGa naar voetnoot1, 2, pp. 65-67
Odessa: ‘Een stad uit zeeschuim opgeheven’ p. 65 |
‘Droomkolibri, kostbare vlak van kleuren,’ p. 66 |
Niet alles kan, maar alles moet: ‘God is - als ik Hem zo mag noemen -’ p. 66 |
Afscheid: ‘Ik ben geen zon - vergis je daarom niet,’ p. 67 |
|
|
Vijf gedichtenGa naar voetnoot2, 2, pp. 112-115
Oude handen: ‘Ik zie diep in mijn beide handen.’ p. 112 |
De Neva stroomt door Leningrad: ‘De Neva stroomt tussen paleizen’ p. 113 |
Droom: ‘Ik droomde, dat ik lopen kon,’ p. 114 |
De storm: ‘Ik zwerf en drijf over donker water,’ p. 115 |
In memoriam patris: ‘Hij lag in een wanstaltig ledikant en’ p. 115 |
|
|
|
TOORN, Willem van
Stephen Spender, Lokaal van een lagere school in een achterbuurt. Vert.: W. van Toorn, 1, pp. 154-155 |
|
| |
| |
VEENINGA, Johan
Ogden Nash, Vier gedichten. Vert. *: J. Veeninga, 4, pp. 68-71
Lach niet, je hebt er zelf de last van; Oude mensen, pp. 68-69; 69 |
O ja, dat herinnert mij eraan..., pp. 70-71 |
Dichtregels aangevreten door het zedelijk bederf van de armoede, p. 71 |
|
|
|
VERSPOOR, Dolf
Terloops *, 1, p. 79
Uit: Slimmericks: ‘De mode-ontwerpster Feng Long’ |
Uit: Nagelaten afspraken: ‘Zie een tint van kardinalen’ |
Uit: Oude Westerse kwatrijnen: ‘De vraag sinds mensengeheugenis gerezen’ |
Grafschrift: ‘Leeft met hem mee, de hoogbejaarde’ |
|
|
|
VERSTEEGEN, Jos
Twee gedichten, 1, p. 47
Djongos: ‘Een djongos uit een ver verleden’ |
Een jaar geleden: ‘Een jaar geleden, ergens in de stad.’ |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
[Gedichten]
Kleine Derde Wereld litanie: ‘Fysieke benauwenis, hitte en tijd’ 1, p. 48 |
Refrein: ‘Het was een nacht van geluiden,’ 1, p. 49 |
Zonnewende: ‘Het aangevroren verdriet’ 2, p. 68 |
Zomer: ‘Op haar rug gezien is zij,’ 2, p. 69 |
Kringloop: ‘Het leven komt uit de zee vandaan’ 2, p. 69 |
Belofte: ‘De macht aan een onmens: niets nieuws, maar’ 3, p. 50 |
Blindvaarder: ‘De levenszee was leeggevist.’ 3, p. 51 |
Bij de vrijlating van Breytenbach: ‘Breytenbach, de bevrijding die zelfs wij’ 4, p. 61 |
|
|
[Vertaalde gedichten]
W.H. Auden, [Gedichten]
Schoolkinderen; In memoriam W.B. Yeats, 1, p. 123; 127-128 |
In memoriam Sigmund Freud; Het model, 1, pp. 129-133; p. 134 |
In Schrafft; Uit: Marginalia, 1, p. 137; 138-139 |
Een nieuwjaarsgroet, 1, pp. 140-141 |
T de Grote **, 4, pp. 78-79 |
|
Robert Frost, God spreekt tot Job, 4, p. 153 |
Johann Wolfgang von Goethe, Waarschuwing **, 3, p. 71 |
Heinrich Heine, [Gedichten], 3, pp. 126-148
Uit: Lyrisches Intermezzo: 39; 48, p. 126; 127 |
Uit: Die Heimkehr: 2 (De Lorelei); 15; 16; 41; 60, p. 129; 130; 130-131, 131 |
Uit: Romanzen: Een vrouw, p. 132 |
Uit de cyclus Lazarus: 's Werelds loop; Opstanding, Morfine; Weerzien, p. 140; 141; 142; 142-143 |
Uit: Letzte Gedichte: Het slavenschip, pp. 144-148 |
|
Karl Kraus, Epigrammen, 3, p. 73
Eerlijkheid; Literatuur; Vae victoribus; Van een polemist; Krasse tegenstelling |
|
Edna St. Vincent Millay, Sonnet: ‘De Tijd, die aan de weefsels verder weeft’ 4, p. 159 |
Erich Mühsam, [Tekeningen en bijhorende gedichtjes], 3, pp. 83-92 |
Vladimir Nabokov; Uit het grijze Noorden; Hoe ook, 2, p. 190; 191 |
Dorothy Parker, [Gedichten] **, 4, pp. 83-84
Een heel kort lied, Vaarwel; Frustratie, Gedachte voor een zonnige ochtend, p. 83; 84 |
|
Rainer Maria Rilke, Zes gedichten, 3, pp. 155-160
Orpheus, Eurydike, Hermes; De engelen, Vrees, pp. 155-157; 158 |
De bijna blinde, Herfst; Het lied van de zelfmoordenaar, p. 159; 160 |
|
Stephen Spender, Auden in Milwaukee. (Uit: W.H. Auden, a tribute), 1, p. 155 |
John Updike, In extremis **, 4, p. 87 |
|
|
| |
| |
VINCENT, Paul
Willem Elsschot, Four poems. Vert.: P. Vincent, 3, losse bijlage
At a child's deathbed; The one of the poor |
Marriage; The hunchback speaks |
|
|
|
VOETEN, Bert
[Gedichten], 1, pp. 50-51
Passage: ‘In het voorbijgaan zette je’ p. 50 |
Vismarkt (1925): ‘Paars en zilver onder de gaslampen’ p. 50 |
Vadergedichten, p. 51 |
‘Hij draagt een zwart uniform met leeuweknopen.’ |
‘Al de keren dat het onweerde’ |
‘Zoals hij stond op zijn recht’ |
‘Pink op de broeknaad,’ |
|
|
In memoriam matris, 2, p. 70
‘Van onder de tafel, je speelplek, keek je naar haar.’ |
|
|
T.S. Eliot, Gedichten. Vert.: B. Voeten
Ochtend aan het raam, Cape Ann, 1, p. 146 |
Meneer Apollinax; Tante Helen, Nicht Nancy, 4, p. 151; 152 |
|
|
|
VONDER, Maarten
Twee gedichten, 3, p. 52
Rhijnspoorplein: ‘Toen wij spelend in de berm’ |
Statief: ‘Ik zoek een vriend; een jonge fotograaf.’ |
|
|
|
VROEGINDEWEIJ, Rien
De minnaar spreekt **, 4, p. 88
‘Vanavond uit eten bij de B's’ |
|
|
|
WESTERVAARDER, Ab
|
|
WIERINGEN, D. van
Twee gedichten, 2, pp. 71-72
Burgwerd: ‘buffers van steen op de rails zonder wissels’ p. 71 |
Wielen: ‘de mist trekt op, twee wielen’ p. 72 |
|
|
|
WINTER, Maxim de
Brendan Behan, Drie gedichten. Vert.: M. de Winter, 1, p. 142-144
Jackleens weeklacht voor de Blasket-eilanden; Voor Sean O Suilleabhain, p. 142; 143 |
Met dank aan James Joyce, p. 144 |
|
|
|
WISSEN, Driek van
Van lotje getiktGa naar voetnoot2**, 3, p. 81
‘Wat wil het uiterst wonderlijk geval:’ |
|
|
|
ZALM, Leo van der
Ode aan de diepvrieskip **, 4, p. 89
|
|
| |
| |
| |
II. Proza
BERGSMA, Peter
Rowan Hewison, De pianokist. Vert.: P. Bergsma, 1, pp. 99-103 |
|
|
BIESHEUVEL, J.M.A.
|
|
BOSCH, Frits van den
In een plooi van de tijd, 2, pp. 3-11 |
|
|
BURGER, Peter
Oponthoud op Sheppey, 4, pp. 3-16 |
|
|
COMMANDEUR, Sjaak & VERHOEF, Rien
Saul Bellow, De decaan en diens december. Vert.: Sj. Commandeur & R. Verhoef, 4, pp. 98-114 - Prt. door Jane Greenwood (omslag)
Eerste hfdst. uit gelijknamige roman. (Voorpublikatie) |
|
|
|
DIJL, Frank van
|
|
DONKERS, Jan
Beeldmateriaal, 3, pp. 3-9 |
|
|
FONDSE, Marko
Alfred Döblin, Onbegrijpelijke geschiedenissen (1947). Vert.: M. Fondse, 3, pp. 101-106
1. | De uitbarsting van de Vesuvius, pp. 101-102 |
2. | Over het ontstaan van de kaviaar, p. 102 |
3. | De bibliotheek, p. 103 |
4. | Wat men onder koeiekaas verstaat, p. 104 |
5. | Max, pp. 104-106 |
|
|
|
FONDSE, Marko & VERSTEGEN, Peter
Kurt Tucholsky, De mens. Vert.: M. Fondse & P. Verstegen, 3, pp. 119-120 |
|
|
HATTUM, Jac. van
Moederliefde. Uit: Het brood van Ghisèle (1944) *, 1, pp. 65-67 |
|
|
HOUKIND, Mees
|
|
JALVINGH, Luc
Mark Helprin, Tamar. Uit: Ellis Islaud and other stories. Vert.: L. Jalvingh, 1, pp. 89-98 |
|
|
KURPERSHOEK, René
Anthony Paul, Hawkins. Vert.: R. Kurpershoek, 1, pp. 104-121 |
|
|
LEIGH-LOOHUIZEN, Ria & MORRIËN, Adriaan
Gina Berriault, Het verjaardagsfeestje. Vert.: R. Leigh-Loohuizen & A. Morriën, 4, pp. 115-123 |
|
| |
| |
LINTHOUT, Dik
Ernst Toller, Student in Frankrijk. Uit: Eine Jugend in Deutschland. Vert.: D. Linthout, 3, pp. 109-118 |
|
Kurt Tucholsky, Hitler en Goethe (Een schoolopstel, 1932). Vert.: D. Linthout, 3, pp. 121-124 |
|
|
MERCKS, Kees
Karel Čapek, Voetsporen. Uit: Verhalen uit de ene zak. Vert.: K. Mercks, 2, pp. 142-149 |
|
|
PALLEMANS, Harry
|
|
STARKE, Robert
Hermann Broch, Een avond angst. Uit: Barbara und andere Novellen. Vert.: R. Starke, 3, pp. 94-100 |
|
|
TIMMER, Charles B.
Een wereld te koop, 2, pp. 12-22 |
|
|
VREUGDENHIL, Adriaan
Paul Bowles, Mejdoub. Uit: Hier op Cold Point. Vert.: A. Vreugdenhil, 4, pp. 124-130 |
|
|
WEPSTER, Corine
John Cheever, Arcadië. Uit: The stories of John Cheever. Vert.: C. Wepster, 4, pp. 131-140 |
|
|
WIDEMANN, Reinold
De andere kant van het hek, 2, pp. 23-36 |
|
Zelfdoding in gebouw K, 3, pp. 10-15 |
|
|
WIEBES, Marja & BLOEMEN, Yolanda
Varlam Sjalamov, Cherry Brandy. Vert.: M. Wiebes & Y. Bloemen, 2, pp. 163-169 |
|
|
WIENER, L.H.
Het naamloze meisje, 3, pp. 16-23 |
|
Appendicitis, 4, pp. 23-40 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BERANOVA, Jan
Karel Čapek, Waarom ik geen communist ben? (Fragmenten). Vert.: J. Beranová, 2, pp. 74-76 |
|
Josef Čapek, Vijfentwintig aforismen. Uit: Geschreven in de wolken. Vert.: J. Beranová, 2, pp. 139-141 |
|
|
DUQUESNOY, Theo
Elias Canetti, Woordaanvallen. Vert.: Th. Duquesnoy, 3, pp. 54-58
Toespraak gehouden voor de Bayerische Akademie der schönen Künste |
Uit eigen ervaring: invloed van nieuwe omgeving op iemands moedertaal |
|
|
| |
| |
EEKMAN, Tom
Karel Čapek: tussen humor en huiver, 2, pp. 77-85 |
|
Karel Čapek, Notities bij het scheppen. Vert.: T. Eekman, 2, pp. 150-162
Over literatuur, pp. 150-151 |
Hoe ik ertoe kwam, pp. 152-154 |
Hoe wereldliteratuur tot stand komt, pp. 154-157 |
De Verhalen uit de ene zak en Verhalen uit de andere zak, pp. 158-159 |
Over kritiek, pp. 159-160 |
Over mijzelf, pp. 161-162 |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Notities bij ‘Onder schoolkinderen’ [van William Butler Yeats], 1, pp. 53-54 |
|
|
FONDSE, Marko
Krullen uit de werkplaats (Losse overwegingen bij het vertalen van Chodasévitsj), 2, pp. 86-96 |
|
Vladimir Nabokov, Postscriptum bij de Russische uitgave van Lolita (1965). Vert.: M. Fondse, 2, pp. 101-105 |
|
|
FONDSE, Marko & VERSTEGEN, Peter
Vladimir Nabokov, Over Chodasévitsj. Vert.: M. Fondse & P. Verstegen, 2, pp. 97-100 |
|
|
HOS, Johan
H.L. Mencken, De aloude kunst van het liegen. Vert.: J. Hos, 4, pp. 63-66 |
|
|
JELLEMA, C.O.
Friedrich Hölderlin: De eiken, 3, pp. 59-61
Beschouwingen bij dit gedicht uit 1796; tekst (p. 59) |
|
|
|
KURPERSHOEK, René
Anthony Paul, Enkele opmerkingen bij Lewis Carrolls Jabberwocky. Vert.: R. Kurpershoek, 1, pp. 55-58
Zie ook Poëzie, sub: Westervoorde, Ab |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
Karl Kraus, Aforismen. Vert.: P. Verstegen, 3, pp. 107-108
Het leven; De liefde; De literatuur |
|
|
Bij het vertalen van W.H. Auden (1907-1973), 1, pp. 59-63
Zie ook: Poëzie, sub: Fondse, Marko; Hogendoorn, W.; Verstegen, Peter |
|
|
W.H. Auden, Vierkanten en rechthoeken. Vert.: P. Verstegen, 1, pp. 86-88
|
|
| |
V. Illustratie
Čapek, Josef, 2, pp. 136-137 |
Čapek, Karel, 2, p. 73, 129-135, achterzijde omslag |
Hermans, W.F., 2, p. 111 |
Vos, Peter, 4, pp. 81-96, achterzijde omslag |
Vroman, Leo, 1, pp. 81-84 |
|
-
voetnoot1
- De titels met * behoren tot de rubriek: Anthologie; met ** tot Light verse Vaak wordt een korte notitie gegeven over de auteur die vertaald is en wordt de oorspronkelijke tekst afgedrukt in heel kleine letter
-
voetnoot1
- Uit: Dat lentebal. Baladettenbundel van Drs. P. en Paul Lemmens (in voorbereiding)
-
voetnoot1
- Collectief pseudoniem; de gedichten zijn van A. Tolstoj
-
voetnoot1
- In de schaduw van het Centre des Recherches Nucléaires bij Parijs
-
voetnoot2
- De eerste vier gedichten uit Ervaringen (1936); het laatste uit Beeld in de spiegel (1946)
-
voetnoot1
- De Jabberwocky-versie uit het TV-programma De Muppet Show, bewerkt door de redactie i.s.m. René Kurpershoek. Met ill. van John Tenniels (omslag)
-
voetnoot2
- Aangaande het noodlot in leven en werk van Jan Kal
|