| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: H.F. Cohen, Jacques Hamelink, Herman Verhaar, Gemma Nefkens (redaktiesecretaris)
Redaktiesecretariaat: Tirade, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Uitgever: G.A. van Oorschot's Uitgeversmaatschappij B.V., Herengracht, 613, 1017 CE Amsterdam
Jg. XXVI, |
nrs. 272-273 - 282-283, 760 pp. |
|
nr. 276-277: mei-juni 1982 = Nescio nummer |
| |
I. Poëzie
BERGE, H.C. ten
Het alleen gesloten lichaam (Texaanse elegieën IV), 278-279, pp. 396-402
‘Hoge straffe wind vanuit de Rockies’ |
|
|
|
BERNLEF, J.
Vijf gedichten, 272-273, pp. 64-68
Stervende kamerlinde: ‘De plant gaat dood’ p. 64 |
Gesprekken in een park: ‘Wachten met eten is 't ergst’ p. 65 |
Kerkhof in BeertaGa naar voetnoot1: ‘Tsitske en Jelle Boender, Gerard’ p. 66 |
Drijfhouten huis: ‘In zijn gevecht tegen de bierkaai’ p. 67 |
Zelfportret: ‘Helder als een skelet steekt’ p. 68 |
|
|
|
DEBROT, Cola
MaiquetíaGa naar voetnoot2, 272-273, p. 108
‘In de straten van de hemel hebben wij ons verstand verloren’ |
|
|
|
DROES, Jos
Zeven gedichten, 280-281, pp. 580-586
't Sehaal, de keag, de ans: ‘moeders van kleur: een schor’ p. 580 |
Pasen: ‘pasen - een nieuwe das gekocht,’ p. 581 |
In memoriam WR: ‘van jouw bestaan het onbeleefde’ p. 582 |
Edward Hopper: ‘op weg naar huis; grasgroen’ p. 583 |
Orpheus: ‘vlak onder het ijs’ p. 584 |
De wijdde AA: ‘hemelse winter, zo dun’ p. 585 |
Diner: ‘ik volg je wimpers als’ p. 586 |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Vier gedichten, 274-275, pp. 240-243
Meeuw: ‘Een onverzettelijke speelbal, rijdt de meeuw’ p. 240 |
Gillend verward: ‘Gillend verward de baggermolen’ p. 241 |
|
|
| |
| |
Tot de steenhouwers (naar Robinson Jeffers): ‘Steenhouwers die de tijd met marmer bestrijdt,’ p. 242 |
Virtù contra furore prender à l'arme (Petrarca)Ga naar voetnoot1: ‘Deugd is de woede die niet blind wil zijn,’ p. 243 |
|
|
Twee gedichten, 278-279, pp. 387-389
Camping, Frankrijk: ‘Voor het eerst dat ik sliep in een tent,’ p. 387 |
Afloop, pp. 388-389
1. | ‘Op oude paden ligt het blad’ p. 398 |
3. | ‘De opgezette man stond voor het raam,’ p. 389 |
|
|
|
Robert Lowell, Het Quaker-kerkhof op Nantucket. Vert.: J. Eijkelboom, 282-283, pp. 650-652 |
|
|
ELDEN, W. van
[Vertaalde gedichten], 280-281, pp. 523-525 |
|
Eugene Lee-Hamilton, Luca Signorelli tot zijn zijn, p. 523
Vasco Nunez de Balbao tot de Stille Zuidzee, p. 524 |
|
|
Coventry Patmore, Magna est veritas, p. 525 |
|
|
GIELKENS, Jan & NAAIJKENS, Ton
Ernst Meister, Negen gedichten. Vert.: J. Gielkens & T. Naaijkens, 274-275, pp. 221-229
‘Er is’; ‘In de tijdkloof; ‘Lang of kort is de tijd’, p. 221; 222; 223 |
‘Je sterft op’; ‘Die tekent muggen’; ‘Naar het einde kijken’, p. 224; 225; 226 |
‘Ik overzie het nu’; ‘Het/geschrevene’; ‘Omdat ik niet weet’, p. 227; 228; 229 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Jorge Manrique, Strofen bij de dood van zijn vader. Een selectie uit de Coplas por la muerte de su padre. Vert.Ga naar voetnoot2: J. Hamelink, 272-273, pp. 21-35 |
|
Vijf gedichten, 280-281, pp. 544-548
Geste de chant: ‘Jij bent schriftelijk,’ p. 544 |
Een roos een roos: ‘In de pereboomgaard noemt men,’ p. 545 |
Parc régional des volcans d'Auvergne: ‘Nachten onder nul. Overdag’ p. 546 |
Gabriela Mistral: ‘In de kus, niet in de lip’ p. 547 |
Mol: ‘Om de mol is het stil.’ p. 548 |
|
|
Vier gedichten, 282-283, pp. 687-691
Bloeiend magnoliaboompje: ‘Krom tussen de kale heesters leek’ p. 687 |
Onder de eik: ‘Onder de eik met de namen’ p. 688 |
Twee onder een wilg in september: ‘Wolkenloze nazomer, nog heet’ pp. 689-690 |
Octoberzondag aan de rand van de nieuwbouw: ‘De tweede bloei is de mooiste, maar moeilijk.’ p. 691 |
|
|
|
HOORE, Cees van
Drie gedichten, 274-275, pp. 183-185
Onrust: ‘Wind zorgt voor onrust in de heggen.’ p. 183 |
Dierenpark Wassenaar: ‘Krachtig, zijn armen naar iets uitgestrekt,’ p. 184 |
Zwerver: ‘Ooit floot op landwegen de zomer er op los’ p. 185 |
|
|
| |
| |
Zes gedichten, 282-283, pp. 692-697
Hotel Lansersee: ‘Het feest speelde zich elders af’ p. 692 |
The Dusit Thani Hotel: ‘De hitte wordt al minder. 's Nachts’ p. 693 |
Mei: ‘Onverwacht en vreemd uitbundig is’ p. 694 |
Rek: ‘Onhandig erfstuk, meegezeuld van huis’ p. 695 |
Draadloos: ‘Het zeurde voort over’ p. 696 |
Verguld: ‘Trillers, loopjes, de verrukkelijkste’ p. 697 |
|
|
|
JONG, Theo de
Zes gedichten, 282-283, pp. 720-725
Stilte na de storm: ‘Er is van de bomen niets over’ p. 720 |
Winter: ‘Zon schittert in de met rijp’ p. 621 |
Op zolder: ‘Lege ochtend, wakker worden’ p. 622 |
Ongedeeld: ‘Vroeg in de morgen kwetteren eksters’ p. 723 |
Kinderen in de tuin: ‘Ze spelen bars en bazig’ p. 724 |
Eastbourne, zomer '76: ‘De zee ziet ziek van zoveel zomer, grauw’ p. 725 |
|
|
|
JOORIS, Roland
Akker, 272-273, pp. 94-96
1. | ‘Over de eenzaamheid’ p. 94 |
2. | ‘Louter’ p. 95 |
3. | ‘Dit is wat stilte’ p. 96 |
|
|
Donk, 278-279, pp. 449-450
1. | ‘in wat we’ pp. 449-450 |
2. | ‘wat het water’ p. 450 |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
Drie gedichten, 274-275, pp. 180-182
...: ‘Mijn moeder kwam de trap af’ p. 180 |
Wimper epigram: ‘Hij is zo gevoelig’ p. 181 |
De gasvlag: ‘Ik open de vergadering’ p. 182 |
|
|
|
KOK, Eric
De vloed, 282-283, pp. 726-728
1. | ‘koeien dromen op te drassig’ p. 726 |
2. | ‘schepen wachten achter lage’ p. 727 |
3. | ‘loopt het water het eerste’ p. 728 |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
Commentaren, 272-273, pp. 59-63
1. | ‘Het al zo vaak hebben gezegd,’ p. 59 |
2. | ‘Of dat geblaf van een hond in de verte,’ p. 60 |
3. | ‘Een vuur in de avond, het smeult’ p. 61 |
4. | ‘Al die pogingen om te blijven’ p. 62 |
5. | ‘Het is als een hand die zich ooit’ p. 63 |
|
|
|
KUSTERS, Wiel
Leguaan, 272-273, p. 93
‘Een ouwe zak, de leguaan.’ |
|
|
Vier gedichten, 280-281, pp. 560-561
Imstenrade januari: ‘Sneeuw? of as? Zeg mij’ p. 560 |
Flamingo-effect: ‘De flamingo heeft een steel’ p. 561 |
Nummer: ‘Onder dit nummer woedt de chaos.’ p. 561 |
Kolk: ‘Hij beet zijn eigen staart, zo trouw’ p. 561 |
|
|
| |
| |
LEEFLANG, Ed
Zes gedichten, 278-279, pp. 390-395
Toon: ‘Die vastbesloten toon kan mij zo hinderen’ p. 390 |
De kleine: ‘De kleine vogels zullen ons niet echt verlaten,’ p. 391 |
Amstelland: ‘De stad houdt maar niet op met wonen’ p. 392 |
De Amsterdamse School: ‘Schemer door Witsen voortgeschilderd’ p. 393 |
De drieteenstrandloper: ‘De zee kan het niet helpen’ p. 394 |
Bij het weggaan: ‘Onhandig bij de uitgang’ p. 395 |
|
|
|
MESTEROM, Harry
Vier gedichten, 280-281, pp. 603-606
Tuin van bewaring: ‘Alles wat eens veraf leek’ p. 603 |
Web: ‘Zo kwetsbaar als je bent’ p. 604 |
Wat: ‘Wat je tussen je vingers voelt’ p. 605 |
Beautycase: ‘Koester je doodsangst’ p. 606 |
|
|
|
SANDERS, Cees
Het verbeelde huisGa naar voetnoot1, 282-283, pp. 653-655
‘Trots op zijn metselwerk en kozijnen’ |
|
|
|
TELLEGEN, Toon
Een zomerhuis in Rusland, 278-279, pp. 487-495
Een zomerhuis: ‘Glazowo in augustus, tussen de berkebomen’ p. 487 |
In Rusland: ‘De aard van veenbessen en longenkruid’ p. 488 |
Zijn Rusland: ‘Niet van porselein ben jij en al lang gebroken,’ p. 489 |
Een bruid: ‘Zij staat op de trappen voor een kerk.’ p. 490 |
Een oudoom: ‘Hij heeft gewoond in een insect’ p. 491 |
Een ver familielid: ‘De tijd stond stil en de klok stond stil’ p. 492 |
Een grootvader: ‘Oud en moe geworden na een lange dag’ p. 493 |
Een kleinkind: ‘De geur van jasmijn,’ p. 494 |
En een roos: ‘Er bloeide een roos in een sloot,’ p. 495 |
|
|
|
VLIET, Eddy van
Vijf gedichten, 278-279, pp. 444-448
‘Zonbeschenen. Het woord stond te lezen op zijn gezicht.’ p. 444 |
‘Een tuin met de Loire er doorheen,’ p. 445 |
‘Van bij de aanvang begonnen ze te janken.’ p. 446 |
‘De buik van Ubu Roi die wij opblazen zouden.’ p. 447 |
‘“Samen tegen de wind”:’ p. 448 |
|
|
|
ZITMAN, Jan
Vijf gedichten, 278-279, pp. 435-443
Het gesprek: ‘Hij houdt de deur al voor mij open,’ p. 435 |
Clovelly (Nort Devon): ‘Men bouwde een trap naar de zee.’ pp. 436-437 |
Noctambuul: ‘Dezelfde wandeling, 's nachts weer gemaakt,’ pp. 438-439 |
Media vita: ‘Het niet gebeurde laat me niet meer los’ pp. 440-441 |
LaterGa naar voetnoot2: ‘Later. Ik ren juichend’ pp. 442-443 |
|
|
| |
II. Proza
KROL, Gerrit
Niet meer dan een prototype, 280-281, pp. 526-543 |
|
| |
| |
ROELSE, Piet
Het stikwonder, 278-279, pp. 403-411 |
|
|
VERSTEGEN, Judicus
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BARTOSIK, Michel
Wat zegt meer licht als er nog licht is. Over Gerrit Kouwenaars ‘In het wit’, 282-283, pp. 656-686
Over de reeks gedichten In het wit uit Kouwenaars Volledig volmaakte oneetbare perzik (1978) |
|
|
|
BOKSHOORN, Frederik
Het sceptisch tekort, of waarom de utopie van de scherts naar de ernst verhuisde, 280-281, pp. 562-579
‘De Europese literatuur, en zij alleen, is een aantal boeken rijk met een onverwoestbare reputatie, hoewel niemand precies weet wat de inhoud van die boeken vormt’ (p. 563): Erasmus, Lof der zotheid; Thomas More, Utopia; Rabelais, Gargantua en Pantagruel; J. Swift, Gulliver's travels; ‘al die auteurs doen aan een soort science-fiction’ (p. 564)... ‘en voelden zichzelf als wedergeboren in Lucianus van Samosata’ (p. 567); ‘maar wat voor de humanisten een intellectueel spel was geweest... [werd] tot een soort ideologie omgeduid’ (p. 573), omdat men de functie van de retoriek niet meer begreep |
|
|
|
COHEN, H.F.
Leven met de Sowjet-Unie? 272-273, pp. 5-20
‘de vraag of vreedzaam samenleven met een grootmacht van dit nieuwe type [nl. een grootmacht die geen vrijwillige machtsbeperking kent] op den duur tot de mogelijkheden behoort, doet zich nu aan ons voor in een situatie waarin die grootmacht voor het eerst een militair evenwicht heeft verworven’ (p. 13); met een uitweiding over de crisis in Polen (pp. 6-9) |
|
|
Gesignaleerd, 272-273, pp. 126-127
Reactie op Herman Verhaar, Het gelijk van de fotograaf (XXV, 1981, 271 = W.F. Hermansnummer, pp. 701-721) en zijn weergave van Cohens visie op Manadarijnen op zwavelzuur |
|
|
Schumpeters visie, 274-275, pp. 244-252
N.a.v. Arnold Heertje (ed.), Schumpeter's vision. Capitalism, socialism and democracy after 40 years |
|
|
Terugtimmeren, 278-279, pp. 476-486
Reactie op Charles B. Timmer, Hoe te leven met de Sowjet-Unie? (pp. 463-475) |
|
|
Notities over de vredesbeweging, 280-281, pp. 549-559 |
|
|
CONINCK, Herman de
De speeldoosjes van Wilfred Smit, 282-283, pp. 698-719
Over diens Verzamelde gedichten |
|
|
| |
| |
DUBOIS, Pierre H.
Over de uitgave van de Verzamelde werken [van Belle van Zuylen / Madame de Charrière], 278-279, pp. 427-434 |
|
|
DUBOIS, Simone
Belle op Zuylen, 278-279, pp. 412-426 - Met ill.
Lezing t.g.v. de presentatie van het schilderij dat Theo Bitter maakte van het slot Zuylen in het kader van het project Pennen en Penselen, gehouden tijdens de Boekenweek te Utrecht op 31.3.81 |
|
|
|
FLOTHUIS, Marius
Muziek tijdens de Nazi-overheersing, 282-283, pp. 745-750
Fred K. Prieberg, Musik im NS-Staat |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Rectificatie, 272-273, p. 128
Bij zijn artikel Het herkennen van intenties (Over de kritische en wetenschappelijke standpunten van H.A. Gomperts), Tirade, 1981, 270, pp. 545-557) |
|
|
|
GOMPERTS, H.A.
De tumor van het bewustzijn. Gedachten over ik-gevoel, taalvermogen, vrije wil, schaamte en godsdienst, 272-273, pp. 69-92; 274-275, pp. 152-173 |
|
|
HAMELINK, Jacques
Register III. [Beschouwingen en uitspraken], 274-275, pp. 174-179 |
|
Niet door de tuin en niet over de asfaltweg, 278-279, pp. 378-386
Niet uitgesproken dankwoord bij de uitreiking van de Busken Huetprijs voor de bekroning van ‘Garendraadje’, in het Stedelijk Museum op 14 mei 1982 Over zijn ‘poëtische ideologie’, i.v.m. het bekroonde Garendraadje |
|
|
|
HOONING, Th.J.
Crick's Orwell, 272-273, pp. 109-125
Bernard Crick, George Orwell. A life |
|
|
|
KUSTERS, Wiel
Entree (1), 278-279, pp. 496-504
De bomen van [Charles] Beltjens, pp. 496-497 |
N.a.v. een bezoek aan zijn tuin te Sittard |
Jacob Hiegentlich: Het vochtige park (1935), pp. 497-501 |
Over de zelfmoord in twee verhalen uit die bundel, ter attentie van Jeroen Brouwers |
Jan Hanlo: overweging en conclusie, pp. 502-504 |
Over diens gedicht Conclusie met impliciete gegevens (1951), een vervolg op Overweging met lyrische component (1947) |
|
|
Entree (2), 280-281, pp. 607-616
Iets over [Georg] Trakl, pp. 607-610 |
Over een jeugdfoto en over diens dood |
Nogmaals Hiegentlich, pp. 610-616 |
Vergelijking van Hiegentlichs postuum gepubliceerde roman Met de stroom mee (1946) met Klaus Manns Mephisto. Roman einer Karriere |
|
|
Entree (3), 282-283, pp. 729-736
Onderpand van vaderschap, pp. 729-732 |
Vergelijking van het gedicht ‘Wat brengen? wat met lichte hand’ uit Verzameld Werk I (1951) van J.H. Leopold met het gedicht Wat zal ik voor je kopen, zoon? van Jan Hanlo |
|
|
| |
| |
Lucebert: Gesloten heelal, pp. 732-736 |
Over Luceberts gedicht en het verhaal Die Bergwerke zu Falun van E.T.A. Hoffmann |
Notitie in Struga, Macedonië, augustus '82, p. 736 |
Over zijn gedicht Klimvis (Uit: Hoofden) |
|
|
|
LAUXTERMANN, P.H.H.
Denk ik aan Duitsland..., 274-275, pp. 186-206
N.a.v. David Calleo, The German problem reconsidered |
|
|
Compromis of synthese?, 282-283, pp. 634-649
C.I. Dessauer, De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie |
|
|
Notitie bij een machtswisseling, 282-283, pp. 737-744
Nl. in de Bondsrepubliek Duitsland waar op 1 oktober 1982 Helmut Schmidt als bondskanselier vervangen werd door Helmut Kohl |
|
|
|
MEIJER, Josine W.L.
‘God is de liefde’, 274-275, pp. 207-220
Over haar kennismaking met Gerard van het Reve en zijn medewerking aan Tirade; over zijn religieuze preoccupatie en godsbegrip, zijn horoscoop, hun correspondentie, waarvan Reves brieven het boek vormen Brieven aan Josine M. |
|
|
|
SPOOR, Ronald
Evelyn Blackett's korte ontmoeting met de Nederlandse letterenGa naar voetnoot1, 280-281, pp. 617-622
Verslag van de speurtocht, met het oog op eventuele briefwisseling, naar Evelyn Blackett met wie E. du Perron een kortstondige relatie had; mededeling van een brief d.d. 29.8.1929 (Den Haag, K.B) van E. Blackett aan Marsman en van haar Engelse vertaling van diens gedichten Berlijn, Bazel, Amsterdam, Weimar, Delft uit Verzen (1923) met de Franse tekst uit het Belgische avantgarde tijdschrift Variétés (april 1929) (pp. 623-628) |
|
|
|
SWART-SNUYFF, E.
Brief aan A.H. GompertsGa naar voetnoot1, 280-281, pp. 629-632 - in facs.
Brief d.d. A'dam 21/6 '52 over J.H.F. Grönloh, alias Nescio |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities, 272-273, pp. 137-158
1. | Over de kwetsbaarheid van het vertaalde gedicht, pp. 37-44 |
| N.a.v. Anna Achmátova, In andermans handen, in de vertaling van Hans Boland, met ter vergelijking de vertalingen van Jeanne Liedmeier en Kees Verheul |
2. | Spelen met woordspelingen, pp. 44-57 |
| Voorbeelden van woordspelingen in Russische teksten en het vertalen ervan |
|
|
Poolse dagboeknotities 1950-1952, 274-275, pp. 130-150
Met Nawoord in 1982, pp. 150-151 |
|
|
Russische notities, 278-279, pp. 451-475
1. | Drie gedichten van Osip Mandelsjtam, pp. 451-463 |
| Over het onbetrouwbare van samizdat-afschriften van gedichten en de noodzaak van historische en linguistische argumentatie om tot een plausibele tekst te komen, met o.a. twee anti-Stalin-gedichten ter illustratie |
2. | Hoe te leven met de Sowjet-Unie?, pp. 463-474 |
| Reactie op H.F. Cohens artikel Leven met de Sowjet-Unie? (nr. 272-273, pp. 5-20) |
|
|
| |
| |
Russische notities, 280-281, pp. 587-602
1. | Een dozijn woorden te veel, pp. 587-592 |
| Over het veelvuldig publiceren van literaire archivalia in Rusland en de ‘knoeimethodes’ hierbij gebruikt |
2. | De literaire kunstgreep van Suzanna-in-het-bad, pp. 592-602 |
| Over de weerzin van de Russische schrijver tegen het sexuele realisme, wat bij dissidenten en ballingen niet het geval is; met voorbeelden van beide |
|
|
|
VERGEER, Charles
Arthur van Schendel en Simon VestdijkGa naar voetnoot1, 282-283, pp. 751-760
Mededeling van de briefwisseling tussen Van Schendel en Vestdijk over Vestdijks roman Rumeiland (pp. 752-756) |
Met een aanvulling van Max Nord: Vestdijks pelgrimstocht naar Van Schendel (pp. 757-759) - herinneringen aan bezoeken van Van Schendel, inz. aan zijn bezoek samen met Vestdijk |
|
|
|
VERHAAR, Herman
Aan de lezer, 272-273, pp. 2-4
Tirade blijft verder verschijnen, maar als tweemaandelijks tijdschrift, en met een vernieuwde redactie |
|
|
Van passie en impregnatie, Cornélie en Madeleine, Couperus en Zola, 280-281, pp. 506-522
Vergelijking van Emile Zola's Thérèse Raquin (1867) en Madeleine Férat (1868) met Louis Couperus Langs lijnen van geleidelijkheid (1900); over Eline Vere tgo. het naturalisme |
|
|
|
VERMEULEN, Frank
Behoefte aan klapjesGa naar voetnoot2, 274-275, pp. 253-256
N.a.v. Maarten 't Hart, Het taalsnobisme van Gomperts (NRC/Handelsblad, CS van 4 febr. 1982): kritiek op H.A. Gomperts' afscheidscollege te Leiden: Wij tolken |
|
|
|
VERSTEGEN, Judicus
Mozarts ‘Idomeneo’, breuk in een leven en kiemcel, 272-273, pp. 97-107
‘“Idemeneo” werd wat het is geworden omdat Mozart zich bevrijdde: van de klassieke vorm, van zijn broodheer in Salzburg [de aartsbisschop], van zijn liefde voor Aloisa Weber, van zijn vader’ (p. 98) |
|
|
| |
Bijzonder nummer
Nescio
(nr. 276-277, pp. 257-376) - Met facs., prtn.
Samenstelling: Lieneke Frerichs
Nescio in 1900: ‘Ik ben blij en ben er trotsch op te weten, dat ik niets weet’, pp. 259-269
Over de debatingclub GOHV, opgericht door leerlingen van de Openbare Handelsschool te Amsterdam, onder wie J.H.F Grönloh, de latere Nescio; van de voordrachten die hij er als 17-18 jarige hield bestaan korte notities, halve en ook enkele complete lezingen |
|
| |
| |
Uitgave van voordrachten voor GOHV, pp. 271-306
1. | Eerste voordracht van 17 februari 1900 over ‘praterij’ en ‘redenarij’, pp. 271-277 |
2. | Een verzameling ‘Ideeën’, pp. 278-281 |
3. | Voordracht van 9 mei 1900: ‘Leden van GOHV, ik vertrouw in u’, pp. 281-283 |
4. | Voordracht van 13 mei 1900: ‘Ik zocht een doel, ik vond 't niet’, pp. 283-289 |
5. | Voordracht in het teken van de moord op koning Umberto I van Italië, pp. 289-291 |
6. | Voordracht geschreven op 13 aug. 1900 over zijn ‘kolonisatie-ideaal’ pp. 292-296 |
7. | Afscheidrede voor GOHV, van 23 maart 1901, pp. 297-304 |
| Noten, pp. 305-307 |
| Inventaris GOHV, pp. 309-311 |
|
|
Nescio's natuurdagboek 1951, pp. 313-314
‘Tien jaar lang, van februari 1946 tot eind december 1955, heeft Grönloh aantekening gehouden van de tochten die hij maakte’; de notities waren niet voor publikatie bestemd en ‘kunnen dus niet beschouwd worden als volwaardig literair werk van Nescio’ |
|
|
Uitgave van: Een eetbaar Muiderslot, pp. 315-376
Tekst over het jaar 1951: ‘het dagboek spreekt op elke bladzijde de glorie uit van het Nederlandse landschap... het is ook een pleidooi voor landschapsbescherming’ |
|
|
-
voetnoot2
- Met de Spaanse variant, uit de nalatenschap bezorgd door Estelle Debrot; het laatste wat hij schreef voor zijn dood op 2 dec. 1981
-
voetnoot1
- Bij de ets ‘Combat’ van Roger Chailloux, 1959
-
voetnoot2
- Aantekening [over de auteur], p. 36
-
voetnoot2
- Geïnspireerd door een gedicht van Harold Pinter
-
voetnoot1
- Gedateerd: Amsterdam, 29-30 sept. '81
|