| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: Jaap Goedegebuure, Geert van Oorschot
Redaktieadres: G.A. van Oorschot's Uitgeversmaatschappij B.V., Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Jrg. XXIV, 10 nummersGa naar voetnoot1, (252-261), 672 pp.
| |
I. Poëzie
CONINCK, Herman de
Negen gedichten, 252, pp. 2-10
Henri de Braekeleer: ‘Binnenshuis waren de kasten en de jaren’ p. 2 |
‘Het was onbereikbaar’ p. 3 |
Klusjesman: ‘Ik maak deuren, ik maak een stoel, ik maak ruiten’ p. 4 |
Oude vrouw: ‘De vluchtige zoen die hij niet meer geeft’ p. 5 |
‘Winter. Elke boom, herleid’ p. 6 |
Neruda: ‘Alles is gelijk, niet alleen mensen’ p. 7 |
Zoals: ‘Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt’ p. 8 |
‘Het gaat niet over hebben, hooguit over krijgen’ p. 9 |
Flamingo's: ‘Ze zijn opgetrokken uit veel’ p. 10 |
|
|
|
ENGELBRECHT, Corina
Drie gedichten, 256, pp. 334-336
Ereveld jappenkamp: ‘dek het lijk toe’ p. 334 |
Les Causses: ‘Noem mij het reisdoel’ p. 335 |
Deutschland über Hessen: ‘Na een dag samen rijden door’ p. 336 |
|
|
|
FONDSE, Marko
[Gedichten]
Bleekneus' avondlied: ‘Was dat nu al’ 253, pp. 113-114 |
Humanae VitaeGa naar voetnoot2. Uit: Krommenieër elegieën: ‘Allengs pantsert zwoerd het lijdelijk |
bestaan’ 255, p. 263 |
Bursa pastorisGa naar voetnoot3: ‘Tot vale bloesem voorbestemd gewas’ 257, p. 411 |
Pendant-sonnetten, 258-259, pp. 469-470 |
The nymphet: ‘Voor haar good time onlangs gedebarkeerd’ p. 469 |
Een kristallijn heelal: ‘Hij ging waar ook de herten niet verdwalen’ p. 470 |
Los: ‘Hij maakt zich los uit de omarmingen’ p. 647 |
Weelde-de schrale: ‘Leven dat niet geleefd wil zijn’ p. 648 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Negen gedichten, 258-259, pp. 521-529
‘Tranen kregen bij jou geen kans’ p. 521 |
‘De feldgraue soldaten misprees je niet’ p. 522 |
‘De roepduif was je favoriet’ p. 523 |
‘Het paradijs? Daar hadden ze Absoloms haar’ p. 524 |
|
|
| |
| |
‘Je gebit liet je trekken’ p. 525 |
‘Het zwakke, het minderwaardige’ p. 526 |
‘Als kind raakte ik niet in de ban’ p. 527 |
‘Langzaam geef je je geheimen prijs’ p. 528 |
‘Ik hoorde minder bij jou’ p. 529 |
|
|
|
HELSLOOT, Kees
Drie gedichten, 258-259, pp. 491-493
Stilleven: ‘in haar slaap nog’ p. 491 |
7.59 uur: ‘een forens is een mens’ p. 492 |
De NesGa naar voetnoot1: ‘van hogerhand getekend’ p. 493 |
|
|
|
HERZBERG, Judith
Vier gedichten, 254, pp. 163-164
Trillingsgetal: ‘Je telefoonnummer dreunt in mijn hoofd’ p. 163 |
Grijs-trap: ‘Het eerste vond ik raar. Ik stuurde het naar Londen’ pp. 164-165 |
Ziekenhuistuin: ‘Midzomer met zijn overdonderende volte’ p. 166 |
The last rose of summer: ‘De laatste roos van deze zomer staat in November, rose’ p. 167 |
|
|
|
JONG, Max de
Drie [pas teruggevonden] gedichten, 257, pp. 357-360
| Bedenkingen uit Voorschoten: ‘Er likt vannacht een ijsbeer aan de maan’ p. 357 |
| Het paleis, pp. 358-359 |
1. | ‘we aten er bij dag gevogelte’ p. 358 |
2. | ‘We zaten er aan langgerekte tafels’ p. 358 |
3. | ‘Moesten we niet verveling duur betalen?’ p. 359 |
4. | ‘Een donkerblauw gebeitste mandoline’ p. 359 |
| Damesportret van Rossetti: ‘De boezemweelde en ontblote armen’ p. 360 |
|
|
|
KNEEPKENS, Manuel
Acht gedichten, 252, pp. 35-42
Idylle: ‘Zondagavond’ p. 35 |
Medusa: ‘Horens & een avondjurk, wit van slangen’ p. 36 |
Banstraat: ‘Waar hoge marmeren vrouwen’ p. 37 |
Winter voor maoïsten: ‘Een karper bevroren in hun koppen’ p. 38 |
Volmaakte meester: ‘Zen’ p. 39 |
Onvolmaakte meester: ‘Het heelal boven Amsterdam schots &’ p. 40 |
Onvolmaakte meester (variant): ‘Wat is er eigenlijk veranderd’ p. 41 |
De revanche: ‘Amsterdam. Schaakbord’ p. 42 |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
Drie gedichten, 258-259, pp. 518-520
Zij: ‘Zij heeft twee schouderblaadjes’ p. 518 |
Een nieuwe woning: ‘Ik heb een huis gebouwd’ p. 519 |
Mosgroen epigramGa naar voetnoot2: ‘Zonder toestemming zag ik in mei het mos’ p. 520 |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
Voort, 260, pp. 546-548
1. | ‘Van eiland naar eiland, steeds’ p. 546 |
2. | ‘Niet meer dan een steiger’ p. 547 |
3. | ‘Het wordt nacht, maar zij is’ p. 548 |
|
|
| |
| |
KORTEWEG, Anton
Vier gedichten, 257, pp. 373-376
‘Op de adelaarsvleugels van Huub Oosterhuis’ p. 373 |
‘Reeds werd ik voor de Rotary gevraagd, waar ik’ p. 374 |
‘U hebt mij met uw gunstbewijzen overladen’ p. 375 |
‘Water rondom. Een hoofd.’ p. 376 |
|
|
Vier gedichten, 258-259, pp. 429-432
Lichaam (1): ‘Ik moest uit jou, ik werd’ p. 429 |
Lichaam (2): ‘Je ogen bleven wonen in mijn oog’ p. 430 |
‘Ik heb geen oog meer voor je vriendelijk licht’ p. 431 |
Midden: ‘Die uit wie ik begon’ p. 432 |
|
|
Vier gedichten, 261, pp. 649-652
‘Het gaat niet één twee drie: Hij wil’, p. 649 |
‘Als je dicht genaderd bent’, p. 650 |
‘Leven: zeventig jaar’, p. 651 |
‘Er zijn, altijd er zijn, zoals een berg’, p. 652 |
|
|
|
LEEFLANG, Ed
Elf gedichten, 260, pp. 571-581
Inscriptie: ‘Een wereldbeeld ontsnapte ons’ p. 571 |
In de ander: ‘Wat er van je in de ander werd’ p. 572 |
Minimum: ‘Hoe halsstarriger ik schudde aan’ p. 573 |
De weg: ‘Het belang van een mensenlot’ p. 574 |
Jong geestenrijk: ‘In een geschreven verleden ben ik’ p. 575 |
Brief: ‘Je ziet toch zelf hoe onderworpen’ p. 576 |
Tuin der liefde: ‘Oud verdriet, lege schelp, vermolmde’ p. 577 |
Atlas: ‘Je wist het eerder dan ik het wist’ p. 578 |
Reservering: ‘Alleen zijn en de kasten horen kraken’ p. 579 |
Doodgoede zondag: ‘Een zondag als een wapenstilstand’ p. 580 |
Heen en terug: ‘Uit mijn raam zie ik het Rembrandthuis’ p. 581 |
|
|
Acht gedichten, 261, pp. 639-646
Tulpen: ‘In de nacht hebben de oude tulpen’ p. 639 |
Land: ‘Misschien vlucht ik ouderdom in’ p. 640 |
Gierzwaluwen: ‘Nooit een god binnengehaald en’ p. 641 |
Toren: ‘Laat men nu eens een leven over één’ p. 642 |
Het land van Cats: ‘Je hebt haar niet om je herinneringen’ p. 643 |
Duinnacht: ‘De geuren heb ik opgenomen, toen de’ p. 644 |
Glooing: ‘Ik ben oud en jong genoeg voor’ p. 645 |
Fabel: ‘Liefdesavontuur wordt vervolgd’ p. 646 |
|
|
|
MELISSEN, Sipko
Zes gedichten, 256, pp. 281-286
Gezicht op Sloten: ‘In deze tekening kom ik thuis’ p. 281 |
Schrift: ‘Door de regels tintelt’ p. 282 |
Amstelveld: ‘Wolken vloeien door het blauw’ p. 283 |
Kawaguchiko: ‘Ik zit aan een meer in de zon’ p. 284 |
Stenen bas-relief: huishoudelijke en dramatische voorstellingen Han-dynastie, 2de eeuw: ‘Bakken van het dagelijks brood’ p. 285 |
Sneeuw valt op talloze bergen door Lan Ying, Ming dynastie: ‘Tussen stapelbergen’ p. 286 |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
Drie gedichten, 252, pp. 24-26
Terra Nova: ‘De sneeuw die zich schikt’ p. 24 |
Lente: ‘Vroeger verging ik langzaam. Nu’ p. 25 |
Bemoediging: ‘Waarom zo angstig? Je weet dat je dood gaat’ p. 26 |
|
|
| |
| |
Drie gedichten, 253, pp. 127-129
Oude ogen: ‘Sneller komen de tranen. Jawel’, p. 127 |
Primavera: ‘De zon het stralende graf’ p. 128 |
Droom: ‘Je was een andere vrouw geworden’ p. 129 |
|
|
Acht gedichten, 254, pp. 181-188
Vroegere tijden: ‘Een huis waar geen muis in wil wonen’ p. 181 |
Japanse vlieger: ‘De witte maan’ p. 182 |
Beeldspraak: ‘Je huid beeldt de winter uit’ p. 183 |
In memoriam: ‘In het café, alleen, met mensen om mij heen’ p. 184 |
Na het sneeuwen: ‘De laatste dralende vlokken’ p. 185 |
Avondmaal: ‘De tafel is gedekt, het brood’ p. 186 |
Andermans leed: ‘'t Verhaal van het leed van een ander’ p. 187 |
Moment musical: ‘Op straat twee oude mensen. De vrouw’ p. 188 |
|
|
Acht gedichten, 258-259, pp. 495-502
Oud gedicht: ‘Geloven: een geheugensteun. De wereld’ p. 495 |
Speelgoed: ‘Je hebt er niet om gevraagd’ p. 496 |
Verbijstering: ‘Ik kan niet van je houden. Ik bewonder’ p. 497 |
Moeder en zoon: ‘Nu zit jij bij mij op schoot’ p. 498 |
Grafschennis: ‘Laten wij graven schennen’ p. 499 |
Vooruitzicht: ‘Mannen gaan dood aan hun hart’ p. 500 |
Geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof niet dat in een hiernamaals’ p. 501 |
De laatste vijand: ‘Wees moedig. Niet op een slagveld, omringd’ p. 502 |
|
|
|
OTTEN, Willem Jan
Mededelingen aan het verbond van Robinsons, 258-259, pp. 433-440
1. | Zonder hersenspinsel geen redding: ‘Eens zult u ontwaken’ pp. 433-434 |
2. | Een eiland is een definitie: ‘Zorgen dat wat vastligt’ p. 435 |
3. | Een eiland pakken zoals een vluchteling zijn koffer: ‘Een man die moet vluchten’ p. 436 |
4. | Een gedicht is een kei, even: ‘Even even heeft deze kei’ p. 437 |
5. | Vacuologisch manifest: ‘Wat is dat precies’ pp. 438-440 |
|
|
Drie gedichten, 261, pp. 627-629
Moeder werkelijkheid: ‘Het geschrokte ontbijt, de dreun matineus’, p. 627 |
Een avond achter de avond: ‘Breng nu de staande schemerlamp’, p. 628 |
Tekst op ansicht: ‘Lief, ik logeer hier’ p. 629 |
|
|
|
SANDERS, C.
Treinen, 257, pp. 395-398
Op reis naar decorum: ‘Machinist staat U mij toe’ p. 395 |
Het schitterende heimwee: ‘In de wachtkamer tweede klasse schittert’ p. 396 |
Wuiven naar een posttrein: ‘Het regent weer in het hart van Holland’ p. 397 |
Het Gare Forestière te Delvaux: ‘Een Engelse wissel verstrikt de woorden’ p. 398 |
|
|
|
SCHAGEN, J.C. van
Wezenis, 257, pp. 408-409
1. | ‘Even kwam een neven zweven’ p. 408 |
2. | ‘In het grijze, wijze wijde’ p. 408 |
3. | ‘Het tedere daalde’ p. 409 |
|
|
Domburgse zomer, 258-259, p. 494
‘De bosjes gebaren overdreven dramatisch’ |
|
|
|
SCHOLTEN, Harry
Zondagse gedichten, 253, pp. 86-88
Zaterdagnachtdichter: ‘Straks beieren de klokken dat God moet zijn geloofd’ p. 86 |
De profundis: ‘Als Gij het vraagt’ p. 87 |
Credo: ‘Als ik -deo volente- nog eens ongelovig word’ p. 88 |
|
|
| |
| |
Drie gedichten, 621, pp. 630-631
In memoriam: ‘Hoe hij op de avond van 4 mei '45’ p. 630 |
Op het graf van Maria Overre 1910-1928: ‘Alleen je naam en de cijfers van geboorte en dood’ p. 631 |
Kleine elegie van schoenherstel: ‘Hoe zijn bariton het lapte tussen hamergeklop’ p. 631 |
|
|
|
TRAPMAN, J.
Zeven gedichten, 258-259, pp. 462-468
Storm: ‘Wat zich ontgrenzen wil’ p. 462 |
Processie: ‘Rituele verplichting’ p. 463 |
Pauze: ‘Het is een vorm van genot’ p. 464 |
Mythe: ‘In het vergezicht boven de regen’ p. 465 |
Inkeer: ‘Tomeloos is de groei van het heelal’ p. 466 |
Kenners: ‘De klok, in hoge zekerheid’ p. 467 |
Plaats: ‘De geur van rottend blad kan’ p. 468 |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
De tweede ronde, 256, pp. 293-296
|
|
|
VROMAN, Leo
Uitzicht ondergrondsGa naar voetnoot1, 258-259, pp. 460-461
‘Ik loop soms als een vlieg naar uw gezicht’ |
|
|
|
WAARSENBURG, Hans van de
Twee gedichten, 254, pp. 194-197
| Kleinlied, pp. 194-195 |
1. | ‘Wat je geweest bent blijf je nalopen’ p. 194 |
2. | ‘Ook de honger, die geen honger was’ p. 194 |
3. | ‘Wat je geweest bent blijf je nalopen’ p. 195 |
| Spiegelbrief, pp. 196-197 |
1. | ‘Ik schrijf je een langzame spiegelbrief’ p. 196 |
2. | ‘Het hoofd leg ik er niet bij neer, de stem’ p. 196 |
3. | ‘Ik schrijf je een brief van tijd, winters’ p. 197 |
|
|
| |
II. Proza
BROUWERS, Jeroen
Voorjaarsmoeheid. Autobiografisch opstel (1980)Ga naar voetnoot2, 258-259, pp. 441-459 |
|
|
GAARLANDT, Jan Geurt
Cambridge voorbij, 258-259, pp. 530-541 |
|
|
HART, Maarten 't
Onder de witte knop, 253, pp. 89-112 |
|
De eerste lichting, 255, pp. 244-262 |
|
Orion (fragment uit: De droomkoningin), 256, pp. 310-333 |
|
| |
| |
KOOLHAAS, Anton
Het stille paleis, 256, pp. 274-280 |
|
|
VERSTEGEN, Judicus
Ademhalingstechniek, 253, pp. 74-85 |
|
De toren van meneer Capucci, 256, pp. 298-309 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ALBERTS, A.
Utrechtse herinneringen, IV, 256, pp. 287-292
Over Prof. C.G. Gerretson, alias Geerten Gossaert |
|
|
|
BOKSHOORN, Frederik
Een bijzonder Bordeauxs sap, jaargang 1580, 252, pp. 61-72
|
|
|
BROUWERS, Jeroen
De papieren lullepijp. Over het Cultureel Supplement van NRC-Handelsblad, 257, pp. 338-356
Over literair criticus Reinjan Mulder |
|
|
Zelfmoord en literatuur. Aantekeningen bij mijn lectuur I, 261, pp. 668-672
N.a.v. Wam de Moor/Maarten 't Hart, Een verlatenheid om vertwijfeld te bejammeren of: alleen tussen anderen en toch gelukkig? Monologen over de zelfmoord, ..., in Bzzlletin, VIII, 1979-1980, 71 (dec. 1979 = Maarten 't Hartnr., pp. 59-68) |
|
|
|
CONINCK, Herman de
De overwinning van [Edna St.-Vincent] Millay, 257, pp. 377-394 |
|
Over de troost van pessimisme. Een voordracht met vijftien lichtbeelden, 260, pp. 549-570
Over de zin en troost van poëzie met voorbeelden en commentaar: |
Hans Andreus, Sonnet 16 uit: Sonnetten van de kleine waanzin, p. 563 |
W.H. Auden, Musée des beaux arts. Vert.: Jan Emmens, pp. 569-570 |
Emily Dickinson, ‘Too few the mornings be’, p. 569 |
Fritzi Harmsen van der Beek, Interpretatie van het uitzicht, pp. 553-554 |
Ida M. Gerhardt, Tussenuur, pp. 556-557 |
Judith Herzberg, Ziekebezoek, p. 549 |
Rutger Kopland, Voorjaarsgedicht; ‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin’ uit: |
Al die mooie beloften, pp. 564-565; pp. 566-567 |
Willem de Mérode, Apollon archaïque, pp. 558-559 |
Jan van Nijlen, ‘En thuisgekomen in de zwoele stad’, p. 562 |
E. du Perron, PPC, p. 558 |
Rainer Maria Rilke, Die Flamingos, pp. 551-552 |
Adriaan Roland Holst, ‘Afnemend omoorlogen’ uit: Een winter aan zee, p. 556 |
Maria Vasalis, ‘Als daar muziek voor is, wil ik het horen:’ p. 561 |
J.W.F. Werumeus Buning, ‘De oogen die het hart zich heeft gekozen’ p. 568 |
|
|
|
DEEL, T. van
Het soortelijke gewicht van de verbeelding, 261, pp. 632-638
Toespraak op de Brakman-avond te Maastricht op 14 november 1980. Over het werk van Willem Brakman |
|
|
| |
| |
DUBOIS, Pierre H.
Isabelle de Charrière verklaart zich nader, 252, pp. 11-23
Over Belle van Zuylen op basis van haar correspondentie met haar neef |
|
|
|
FAASSEN, S.A.J. van
Kleine bijdrage tot de kennis van een katholieke voorlichting en strijdmethodeGa naar voetnoot1, 257, pp. 412-413
Over het verdwijnen van Forum, n.a.v. de kritiek van Marnix Gijsen op de reprint (Dietsche Warende en Belfort, CXXV, 1980, 3, p. 233) |
|
|
|
FENS, Kees
‘Zo is het’. Enkele aantekeningen bij het werk van A. Alberts, 258-259, pp. 418-428 |
|
|
FLINTERMAN, Henk
De onsterfelijkheid van de polemiekGa naar voetnoot1, 254, pp. 198-200
N.a.v. Reinjan Mulders beschouwingen bij de reprint van Forum (NRC-Handelsblad, 22 febr. 1980) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
De subsversieve schoonheid, 252, pp. 27-34
Over Jeroen Brouwers polemische roman Het verzonkene tgo. het Andere proza en de verdediger ervan Anthony Mertens |
|
|
[Nederlandse literatuurkritiek]Ga naar voetnoot1, 252, pp. 43-47
Over reacties op Jeroen Brouwers, De nieuwe Revisor (Tirade, XXIII, 1979, nr. 250); over de boekenbijlagen van Vrij Nederland |
|
|
De angst voor het leiderschap, 253, pp. 130-136
Over de kritieken van Carel Peeters |
|
|
De schrijver als boekbespreker, 254, pp. 189-193
Over de kritieken van Aad Nuis |
|
|
Marsmans naleven, 255, pp. 228-243
Over de ‘discrepantie... tussen de rol die H. Marsman bij leven in de Nederlandse literatuur speelde, en de invloed die zijn werk daarna uitgeoefend heeft’ (p. 228) |
|
|
Het beleren en beleven van een volgzaam kritikus, 257, pp. 399-407
|
|
Over Ter Braak, 261, pp. 610-613
Leeservaring met Ter Braak |
|
|
|
GOMPERTS, H.A.
Een snuifje wetenschap en een slok literaire kritiek, 255, pp. 202-219
‘Aan enige voorbeelden laten zien dat men voor een bevredigende interpretatie en waardering de literair-kritische en de wetenschappelijke benadering nodig heeft’ (p. 204); Nietzsches interpretatie van Plato's dialogen; Crito en Phaedro; Gustave Flaubert, Madame Bovary; Multatuli, Max Havelaar |
|
|
|
HART, Maarten 't
De bekering van Hannemieke Stamperius, 254, pp. 168-180
Over haar ‘Vrouwen en literatuur’ en haar feministische instelling |
|
|
| |
| |
HELSLOOT, Kees
Een overtuigend schrijver [: Henk Romijn Meijer], 252, pp. 48-60 |
|
|
HELSLOOT, W.
Geheim in schijngestalten, 253, pp. 115-126
Over Pierre Kemps gedichten ‘Nul’ en ‘Naam’ uit Standard-Book of Classic Blacks |
|
|
|
JANSSEN PERIO, E.M.
Doemdenken of daasdenken? Lea Dasberg en het jaar 2000, 260, pp. 592-607
Over haar oratie Pedagogie in de schaduw van het jaar 2000 of Hulde aan de hoop |
|
|
|
JONG, Theo de
De Mark Twain van de popmuziek [: Randy Newman], 258-259, pp. 471-490 |
|
|
KUMMER, E.
Mort à crédit [door L.F. Céline], 254, pp. 138-162 |
|
|
LEFFELAAR, Henk
De selectieve exactheid van Rudy Kousbroek, 255, pp. 264-271
Over diens ‘Terug naar Negri Panerkomst’ in NRC-Handelsblad (jan.-febr. 1980) Met een Weerwoord door Gerard ReveGa naar voetnoot1 (257, p. 410) |
|
|
|
MEIJER, Josine W.L.
Mei '68 en de Goelag Archipel, 255, pp. 220-227
Over enkele ‘nouveaux philosophes’, o.a. Bernard-Henri Lévy en André Glucksmann |
|
|
|
PEETERS, Carel
Ter Braak en de Renaissance, 261, pp. 614-620
Leeservaringen met Ter Braak |
|
|
|
TIMMER, Charles
Russische notities: Het Diogenes-motief in de Russische literatuur, 257, pp. 361-372 |
|
Russische notities. Uit mijn dagboeken, 258-259, pp. 503-517
O.a. over de geschiedenis van een rijmpje in Vl. Majakowski's De wandluis (pp. 507-508) |
|
|
Russische notities. Russische boeken anno 1981, 260, pp. 582-591
Beschouwingen bij Novye Knigi SSSR, nr. 35 (eind aug. 1980) over te verschijnen boeken |
|
|
Russische notities, 261, pp. 653-667
O.a. over de satire als literair genre (pp. 657-662) |
|
|
|
VERHAAR, Herman
Over Ter Braak, 261, pp. 621-626
Leeservaringen met Ter Braak en enkele van zijn be(ver)oordelaars |
|
|
|
-
voetnoot1
- Tirade verschijnt niet in juli en aug.; nr. 258-259: sept.-okt.
-
voetnoot2
- Opdracht: Voor de schilder Ron Ekkelenkamp
-
voetnoot3
- Gedateerd: mei '80; opdracht: Voor Bastiaans Lerbarium
|