| |
| |
| |
Maatstaf
Opgericht in 1952
Redactie: Mensje van Keulen, Koen Koch, Gerrit Komrij, Dirkje Kuik, Ethel Portnoy, Martin Ros, Th. Sontrop
Redactieadres: Maatstaf t.a.v. Ellen Schalker, Singel 262, 1001 AR Amsterdam
Uitgever: Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, 1001 AR Amsterdam
Jrg. XXVIII, |
nr. 1: |
januari 1980, 96 pp. |
|
nr. 2: |
februari 1980, 112 pp. |
|
nr. 3: |
maart 1980, 96 pp. |
|
nr. 4: |
april 1980, 112 pp. |
|
nr. 5/6: |
mei-juni 1980, 196 pp. = L.P. Boonnummer |
|
nr. 7: |
juli 1980, 88 pp. |
|
nr. 8/9: |
augustus-september 1980, 144 pp. |
|
nr. 10: |
oktober 1980, 92 pp. |
|
nr. 11: |
november 1980, 104 pp. |
|
nr. 12: |
december 1980, 100 pp. |
| |
I. Poëzie
BARENDREGT, Hans
Gedichten, 10, pp. 26-30
Avond thuis: ‘Je zat te breien aan een trui voor Brecht,’ p. 26 |
De doolhof: ‘Door dit gewest (klonk het) is 't wel een tocht,’ p. 27 |
Brug en tunnel: ‘De avond valt en wij ontsteken licht,’ p. 28 |
Regen: ‘Het regent buiten. Langs het vensterglas’ p. 29 |
Vrome avond: ‘De avond boog zich deelnemend naar binnen’ p. 30 |
|
|
|
BIJSTERBOSCH, Willem
Intensive care romance, 7, p. 74
|
|
|
BRUYN, E.B. de
Lodovico Savioli, All' ancella - Aan een kamermeisje (bij haar debuut)Ga naar voetnoot1. Vert.: E.B. de Bruyn, 4, pp. 56-57 |
|
|
BUDDINGH', C.
Verzen van een Dordtse Chinees, 2, pp. 85-100
Herfst met kastanjes: ‘Het is 4 oktober, maar nog mooi, windstil weer’ p. 85 |
Zo'n twintig seconden: ‘Het is vreemd, in de herfst van je leven te zijn’ p. 86 |
|
|
| |
| |
In het lantarenlicht: ‘Het is avond, de lichten knippen aan’ p. 87 |
Bij jou: ‘Ik heb veel vriendinnen gehad’ p. 88 |
Ik, oude Chinese boer, p. 89 |
Ochtendwandeling: ‘Vanochtend liep ik nog even over de maan’ p. 90 |
1933/1979: ‘De bruine esdoorns tegenover mijn huis’ p. 91 |
Als jongen: ‘Als jongen sneed ik rietstengels’ p. 92 |
Met vrouw en zonen: ‘Mijn vrouw ken ik al achtendertig jaar’ p. 93 |
Samen: ‘Muggen dansen voor mijn raam’ p. 94 |
Vannacht droomde ik: ‘Vannacht droomde ik dat ik president was’ p. 95 |
Steeds vaker, steeds minder: ‘In mijn hoofd is het één constant komen en gaan’ p. 96 |
Geloof mij: ‘De moerbijtoppen ruisten’ p. 97 |
Kootje: ‘Als je ouder wordt is leven vaak net’ p. 98 |
Indian Summer: ‘Merels pikken, haast in het raam’ p. 99 |
Spit: ‘Sinds zeker twee weken word ik weer geplaagd’ p. 100 |
|
|
|
BUCH, Boudewijn Maria Ignatius
Zeven lamenti, 11, pp. 49-55
De zelfmoord van Paul Celan: ‘ze zijn er weer: de ledikanten’ p. 49 |
Een vogelbegrafenis: ‘mijn poes die heeft geen achternaam’ p. 50 |
De jongen op vakantie: ‘ik wilde niet langer bij jou zijn. Liever’ p. 51 |
Een zeemansgraf: ‘ik zit bij Nereus aan de Amstel bier te drinken’ p. 51 |
Kerkhof te Vorden: ‘Zoals ik jou te Vorden zie. Het kerkhof’ p. 53 |
Lente te Coevorden: ‘Wat gij nu zijt, was ik voor dezen’ p. 54 |
Archeologie: ‘Op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier’ p. 55 |
|
|
|
DIJKEMA, Jan S.
Puntdicht, 3, p. 51
‘ik streelde in gedachten’ |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Wolwevershaven, 2, pp. 24-26
1. | ‘Water praat met het huis’ p. 24 |
2. | ‘Water, hoe ordent men dat?’ p. 25 |
3. | ‘Zie door de scheefgestreepte ruit’ p. 25 |
4. | ‘Soms nemen zeilen het regime hier over’ p. 26 |
5. | ‘Uit weelde wil ik niet slapen’ p. 26 |
|
|
Vier vertalingen naar John Donne, 12, pp. 47-50
| Heilige sonnetten, pp. 47-49 |
1. | ‘Gij schiep mij, zal uw werk dan zó vergaan?’ p. 47 |
5. | ‘Ik ben een kleine wereld, knap gemaakt’ p. 48 |
7. | ‘Op aarde's vier verbeelde hoeken, steekt’ p. 49 |
| Een hymne aan God de Vader: ‘Wilt gij die zonde van 't begin vergeven?’ p. 50 |
|
|
[Gedichten], 12, pp. 51-55
| Notities in een grijze week, pp. 51-52 |
1. | ‘De lucht is grauw’ p. 51 |
2. | ‘Mijn hand ligt gelooid op de tafel’ p. 51 |
3. | ‘Het aankomen van golven’ p. 51 |
4. | ‘Vogels lopen liever’ p. 51 |
5. | ‘Een meeuw wentelt, staat stil’ p. 51 |
6. | ‘Waarom steeds listen beramen?’ p. 52 |
7. | ‘Waarom lààt je me niet mijn verdriet’ p. 52 |
| Vervulling: ‘Vervulling leidt tenslotte tot verval.’ p. 53 |
| Rondeel: ‘Ik vond een rondeel in mijn bed.’ p. 54 |
| Terugval: ‘Ik lag op je bodem en sliep.’ p. 55 |
|
|
| |
| |
GERLACH, Eva
Gedichten, 11, pp. 15-20
Jeugd: ‘Een stem riep mij, tot driemaal toe die nacht’ p. 15 |
Blinde in de metro: ‘Hector is bang. Ik roep het donker aan,’ p. 16 |
Groot vlees: ‘'s Zondags trok zij haar witte kleren aan’ p. 17 |
Incipit: ‘Mijn vader heeft mij de doorgang versperd,’ p. 18 |
442ste nacht: ‘Wij zien Sindbad de zeeman met een steen’ p. 19 |
Spiegelzaal: ‘Wandelend door de overtuinen vonden’ p. 20 |
|
|
|
GOVERS, Albert Jan
|
|
GUÉPIN, J.P.
Gedichten, 8-9, pp. 136-137
Het overwonnen landGa naar voetnoot1: ‘Treedt maar weer af Mevrouw, ik zag U bijna stikken’ p. 136 |
Twee liefdesgedichten, p. 137 |
‘Traag stroomt de rijkaard in zijn jacht voorbij’ |
‘Ik word als jij, we gaan elkaar vertrouwen,’ |
|
|
|
HAMERS, René
Maaskreeft, 3, p. 52
‘De glazen doos, als eerste nummer na de pauze’ |
|
|
|
HELMAN, Albert
Gedichten, 8-9, pp. 44-48
In de tuin: ‘Hier staan de laatste orchideeën van dit jaar’ p. 44 |
De vroedvrouw: ‘Ze was een struise vrouw met grote plompe voeten,’ pp. 45-46 |
Daar-toen, hier-nu: ‘O-potó, schreeuwt de woeste neger-horde.’ p. 47 |
Ecce homo, ecce trias: ‘Steeds had hij dieren om zich heen.’ p. 48 |
|
|
|
HILLENIUS, D.
Gedichten, 2, pp. 33-37
Boris: ‘Het podium is vol kitsch’ p. 33 |
Phantoom: ‘Ik droomde van haar’ p. 33 |
Mechaniek: ‘Ze bewoog een beetje van mij naar die ander’ p. 34 |
‘De kat die zich door ons liet strelen’ p. 35 |
Geluk: ‘Tweemaal gezegend’ p. 35 |
‘Reikhalzend schraal olijfbomen tussen dunne grassen’ p. 36 |
Afstand: ‘Ik zou nu rustig’ p. 36 |
Falsifieerbaar: ‘pennestreken als verloren haren’ p. 37 |
|
|
|
HOOSEMANS, Petrus
|
|
KAL, Jan
Liefdesjaar, 8-9, pp. 123-126
Hartenstraat: ‘Aletta, op het puntje van mijn tong’ p. 123 |
Levenskunst: ‘Sterven van liefde is niet mijn idee,’ p. 124 |
Zorgenkind: ‘Jij slaapt al, terwijl ik nog naast je waak,’ p. 124 |
Vaderhart: ‘Dat was de kennismaking met je vader.’ p. 125 |
Broederdienst: ‘Je zult het zusje van je broertje blijven,’ p. 125 |
Kermisklant: ‘Ik loop de kermiskraampjes af en mok.’ p. 126 |
Pennevrucht: ‘Er zal geen nageslacht zijn van ons samen;’ p. 126 |
|
|
| |
| |
KORTEWEG, Anton
Gedichten, 7, pp. 53-54
Jong talent: ‘Veertien jaar ouder dan Perk’ p. 53 |
Den Haag Centraal: ‘Wat laat U mij toch weer lijden, Heer!’ p. 53 |
In de mist: ‘Je kan het vaak doen’ p. 54 |
Moeders: ‘Moeders, oud al, met pepermuntjes en’ p. 54 |
|
|
|
LEEFLANG, Ed
Gedichten, 7, pp. 10-14
De kamer: ‘De ruimte is niet uit zijn doen’ p. 10 |
Een dag: ‘Deze dag heb ik nauwelijks gekend,’ p. 11 |
Oppas: ‘Je lichaam is niet onbewoond’ p. 12 |
Na alle omslachtigheid: ‘Een paar maal per week zeker’ p. 13 |
Bij Zijpe: ‘Een zwaar verroeste maan wordt uit het Zijpe opgetild’ p. 14 |
|
|
Gedichten, 8-9, pp. 29-35
De sperwer: ‘Aan het einde van de middag’ p. 29 |
Eerste regel: ‘De ander is de ander is de steen’ p. 30 |
Juni juni: ‘Het is juni van de brief zonder’ p. 31 |
Zoon: ‘Hij staat bemiddelend bij’ p. 32 |
De u: ‘Er is geen u die zich ontbonden heeft’ p. 32 |
Oise: ‘In de Oise zwommen wij, beangst’ p. 33 |
Biotoop: ‘Je bent het kleine puin gewend geraakt,’ p. 34 |
Lees oden: ‘Lees toch maar oden, zoon, dienstregelingen’ p. 35 |
|
|
Gedichten, 12, pp. 17-23
De Weel: ‘Van doorbraak kwam de kleine weel’ p. 17 |
Aardrijkskunde: ‘Wat dierbaar is, heeft grenzen om zich heen,’ p. 18 |
Regen en wind: ‘De herfstwind en de regen leven’ p. 19 |
Geluk: ‘Hoe onlichamelijk geluk vaak wordt,’ p. 20 |
De zuiging: ‘Goden dragen van aard en’ p. 21 |
Oorbellen: ‘Oorbellen, hartvormige druppels bloed,’ p. 22 |
Het bos: ‘Het kind, uit mummiewikkels los,’ p. 23 |
|
|
|
LUCCIONI, Maarten
Gedichten, 7, p. 65
Het schegbeeld: ‘De jaren suizen aan, fluiten ons om de’ |
Zoals een kind: ‘Zoals een kind dat een korstje’ |
|
|
|
RODER, Bernard
Uitgedroomd, 3, p. 60
‘Onder een vertragend voorbijgaan zag ik een kleine’ |
|
|
|
SCHEEN, Elli
Gedichten, 8-9, pp. 111-115
Zonder eind: ‘Hoe schijnheilig is een dichter?’ p. 111 |
Tuintje: ‘De huizen’ p. 111 |
Lente: ‘Aan de hand van de Schoolmeester’ pp. 111-112 |
Ode: ‘En nu een ode aan allen’ p. 112 |
Communicatie: ‘Hoewel het een dag van niks was’ p. 112 |
Dood: ‘Onderweg naar nergens’ p. 112 |
Wind: ‘De wind door de populier,’ p. 113 |
Ontmoeting: ‘Op een middag in de regen’ p. 113 |
Einde: ‘De grote hater van mensen’ p. 113 |
Herfst: ‘De wind jaagt door takken en twijgen’ pp. 113-114 |
Bezoek: ‘Hij had twee lamme handen’ p. 114 |
Hommage: ‘Voor 't eerst van m'n leven’ p. 114 |
Gesprek: ‘Studeer je in Groningen?’ pp. 114-115 |
Scheet: ‘Een denderend schot’ p. 115 |
|
|
| |
| |
SCHOUTEN, Rob
Gedichten, 4, pp. 12-16
Otia Regalia: ‘Gevierd als vorst in zijn verdeelde rijk’ p. 12 |
Koningin van de nacht: ‘Zij zetelt op haar troon en wuift gastvrij’ p. 13 |
Geen adventist: ‘Chokma. Hét bijbels spel voor na de preek’ p. 14 |
Scheveningen, na komkommertijd (naar Valéry Larbaud): ‘In het cafeetje, fris geboend en ingericht,’ p. 15 |
De heengaande nar: ‘Hij speelde met zijn kolf van elpenbeen,’ p. 16 |
|
|
[Gedichten], 8-9, pp. 134-135
Weltschermz: ‘Soms heb ik ogenblikken’ p. 134 |
Eerste nacht (naar Jules Laforgue): ‘De avond valt, en geile grijsaards gaan zoet dromen’ p. 135 |
|
|
|
TONEN, Gerard
Vijf gedichten, 10, pp. 54-58
Jaargetijden: ‘Zomer’ p. 54 |
‘Op elk woord dwarrelt stof’ p. 55 |
Prop: ‘Ik geef de krant’ p. 56 |
Genie: ‘De wereld’ p. 57 |
Gieren, p. 58 |
|
|
|
VROEGINDEWEY, Rien
Gedichten, 3, pp. 15-20
Jaloezie: ‘De kruidenier van de overkant staat’ pp. 15-16 |
Vader: ‘De magere jaren werden vette.’ p. 17 |
Uitzicht: ‘De buren waar we toen op keken,’ p. 18 |
Straat: ‘De straat waar ik geboren ben’ p. 19 |
Vers: ‘Mijn buurman is een kunstenaar’ p. 20 |
|
|
| |
II. Proza
BIESHEUVEL, J.M.A.
Een vrijgezel, 10, pp. 44-53 |
|
|
BROKKEN, Jan C.
|
|
DHONDT, Astère Michel
Apulië, 7, pp. 15-31 |
|
Abruzzen, 12, pp. 1-16 |
|
|
GUÉPIN, J.P.
De listen van het geheugen, 4, pp. 78-81 |
|
|
GUSSINKLO, Wessel te
Niet weggaan, 8-9, pp. 117-122 |
|
|
HARDING, Elisabeth
|
| |
| |
HART, Maarten 't
Zondagavondslang, 3, pp. 53-60 |
|
Opent uwen mond, 10, pp. 1-10 |
|
|
HOEFNAGELS, Peter
Mijn oorlog in Utrecht, 7, pp. 83-88 |
|
|
HOTZ, F.B.
Proefspel, 3, pp. 21-51 |
|
Offers, 8-9, pp. 101-110 |
|
|
LANKEREN, Joyce van
|
|
OTTERSPEER, W.
De burgemeester van Delos, 1, pp. 55-61 |
|
Een eigen huis, 8-9, pp. 37-42 |
|
|
PORTNOY, Ethel
|
|
RIJKENS, Leo
De heersende klas, 4, pp. 97-103 |
|
|
ROOY, Jan de
Twee verhalen, 3, pp. 86-87 |
|
Ford Mustang, 11, pp. 79-80 |
|
|
SANTEN, Sal
|
|
UYL, Bob den
De bloedende trein, 2, pp. 1-23 |
|
|
VERRIPS, Ger
|
|
WEEKS, Donald
An intrusion upon eternity, 12, pp. 56-58 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BAKKER, Rudolf
Judith Gautier of: de laatste der romantici, 8-9, pp. 49-100 - Met prtn. en afbn. = portfolio, pp. 81-96 |
|
[Aristide] Maillol en de erotiek van het ‘non-finito’; een fantasme, 11, pp. 32-48 - Met portfolio, pp. 33-40 |
|
|
BARENDREGT, Hans
De identiteit van Achterbergs geliefde, 2, pp. 27-32
‘Voor de mens Achterberg is de gestorven geliefde een trauma geweest, voor de christen Achterberg heeft Gods Zoon een sleutelfiguur betekend, wat ligt meer voor de hand dan dat de twee beelden met elkaar versmolten’ (p. 30) |
|
|
| |
| |
De religieuze grondslag bij Gerrit Achterberg, 7, pp. 55-64
De reformatorische ondergrond; de Gereformeerde Bond waarvan hij van huis uit lid was |
|
|
|
BARNARD, Benno
Een huis van voor de oorlog, 4, pp. 40-52 - Met prtn. en afbn. = portfolio, pp. 41-48
Het kasteel Gistoux waar Ed. du Perron woonde |
|
|
|
BASTET, F.L.
Louis Couperus als dubbelganger van Petrarca, 4, pp. 67-77
Aanvulling op Martha H. Eliassen-de Kat, De boeken op tafel van Hugo Aykva of de motieven in Couperus' ‘Metamorfose’ (Spiegel der Letteren, XX, 1978, pp. 1-36, 81-99). Tevens over In het Huis bij den Dom en Een middag bij Vespaziano |
|
|
Eline Vere (1860-1887) en haar tijd, 7, pp. 1-9
Over de constructie van Couperus' werk en eventuele identificaties |
|
|
|
BRUNT, Emma
Brief in een aangespoelde fles, 4, pp. 59-66
Reacties van mannen op het feminisme, met bespreking van |
Nathalie Gittelson, De gesjeesde man |
Marc Feigen Fasteau, De mannenmolen |
Ferry Tromp, Een vrouw als jij |
Wolinksy, Lettre ouverte à ma femme |
|
|
|
BRUYN, E.B. de
Staring en Grammont, 2, pp. 102-107
Onderzoek naar de rol die Gram(m)ont toebedeeld kreeg in C.W. Starings gedicht Jamben ‘deze vlaamse diatribe contre l'équivoque’ uit Herdenking |
|
|
Antoine, Hamilton, Hobart contra Rochester. Vert.: E.B. de Bruyn, 11, pp. 81-93
Over amoureuze intrigues aan het Engelse hof in de tweede helft van de 17de eeuw |
|
|
|
CHARLES, J.B.
Omzien naar profielen III, 7, pp. 75-82
Herinneringen en beschouwingen |
|
|
Profielen IV, 8-9, pp. 138-144 |
|
|
HAAN, Jacques den
Talking shop, 1, pp. 89-96
Over Claire Goll en haar herinneringen aan en beoordelingen van o.a.R.M. Rilke, J. Joyce, Henry Miller, George Grosz in haar Alles is ijdelheid |
|
|
|
JONG, Martien J.G. de
Driemaal EliasGa naar voetnoot1, 10, pp. 59-68
Over de voorstudie in Oefentocht in het luchtledige tot de definitieve uitgave in 1943, via die van 1936; over compositie en thematiek van Gilliams' verhaal |
|
|
|
JOYCE & Co
Invloedrijke geleerde, miskend romancier. Leven en werk van de graaf van Gobineau, 8-9, pp. 127-134 |
|
| |
| |
KLOK, Thea
Mario Praz, Vier fragmenten uit Het verdrag met de slang. Uit het Italiaans vert.: Thea Klok, 4, pp. 17-33
Lesbia Brandon (1952), pp. 17-19 |
Over de uitgave van Swinburnes Lesbia Brandon (geschreven tussen 1864 en 1867 en nog nooit gepubliceerd) door Randolph Hughes |
Swinburne criticus (1965), pp. 19-22 |
Over Swinburne als criticus en over de pogingen tot herwaardering van zijn werk ‘The memoirs of a midget’ van Walter de la Mare (1952), pp. 23-29 |
Barbey d'Aureville, pp. 29-33 |
|
|
|
KROESKOP, J.
De N.S.B. in het parlement en de Duits-Joodse vluchtelingen, 7, pp. 43-52 |
|
|
KRUG, Peter
Alexander Koperin [1870-1938], 12, pp. 35-44 |
|
|
LANCÉE, J.A.L.
Pieter Bor: volksopvoeder en ‘rijksgeschiedschrijver’ [1559-1635], 11, pp. 95-104 |
|
|
LANZING, Fred
Geen school, geen schoenen, geen ouders, 11, pp. 56-77
‘Autobiografische aantekeningen over soldaten en vaders in Nederlands-Indië’; over de ‘alledaagse werkelijkheid van het interneringskamp’; met bondig overzicht en korte typering van andere publikaties sinds Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische spiegel (1970) |
|
|
|
LEEFLANG, Ed
Het handschrift van de tekenaar Henk Broer, 12, pp. 24-33 - Met portfolio, pp. 25-33 |
|
|
LEMM, Robert
Garcia Moreno [1821-1876], 3, pp. 61-75 |
|
Over het verval van de Spaans-Amerikaanse roman, 10, pp. 31-42
‘Er zijn aanwijzingen dat de Latijns-Amerikaanse “roman” die in de jaren '60 de wereld veroverde als enig overgebleven literatuur van het westen, over zijn hoogtepunt heen is. Dat geldt met name voor de schrijvers die, de “harde kern” vormden... Gabriel Garcia Marquez, Mario Vargas Llosa, Julio Cortázar, Carlos Fuentes’ (p. 31) |
|
|
|
MARKEN, Amy van
Het onschuldige genie? 4, pp. 82-90
N.a.v. Thorkild Hansen, Processen mod Hamsun |
|
|
|
MATHIJSEN, Marita & LIGTVOET, Frank
Pleidooi der vriendschap, 1, pp. 1-19 - Met facs., prtn.
Bij Jan Kneppelhouts L'éducation par l'amitié’, waarvan beide auteurs de vertaling bezorgen: Opvoeding door vriendschap, pp. 20-31 |
|
|
|
MEIDEN, G.W. van der
Bloedbeschuldiging te Nijmegen [in 1716], 10, pp. 86-92 |
|
| |
| |
MEYERS, J.
Anton Mussert als student (1912-1918), 10, pp. 79-85 |
|
|
OORT, Dorinde van
I. Compton-Burnett en de dwang van de dialoog? 2, pp. 38-47
Over haar romans en de betekenis van de dialoog erin |
|
|
|
OTTERSPEER, W.
In het licht van de duisternis. De filosofie van Hannah Arendt, 4, pp. 34-39 |
|
|
PORTNOY, Ethel
Hieron Pessers, 7, pp. 32-41 - Met portfolio, pp. 33-40 |
|
Laurence Lipton, 10, pp. 16-25 - Met portfolio, pp. 17-24 |
|
|
PRICK, Harry G.M.
Lodewijk van Deyssel, Tegen de hitte en den schrijfkramp in. Papieren van levensbeheer uit de zomer van 1891. Bezorgd door H.G.M. Prick, 8-9, pp. 1-28
Voorpublikatie, met inleiding (pp. 1-3) en noten (pp. 27-28) |
|
|
Inslapen in WeimarGa naar voetnoot1, 10, pp. 70-78
Over P.C. Boutens gelijknamig gedicht uit Carmina |
|
|
|
RUITER, C. de
Torren of vlinders? De gedichten van Simon Carmiggelt, 1, pp. 62-70 |
|
|
SCHALEKAMP, Jean A.
Brief uit het Midwesten 4, 2, pp. 108-112 |
|
Donker als het graf waar mijn vriend in rust, 7, pp. 66-73
Malcolm Lowry, Dark as the grave wherein my friend is laid |
|
|
Brief van een eiland verzonden, 11, pp. 22-27
|
|
|
SCHILDERS, Ed
Maggie, Carrie en Vandover, 4, pp. 104-112
Voorspel tot de doorbraak van de zg. modernisten van 1921-1940 |
Stephen Crane, Maggie, a girl of the streets |
Theodor Dreiser, Sister Carrie |
Frank Norris, Vandover and the brute |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Was N.A. Bokowilson een dichter? 3, pp. 89-96
Over poëzie en proza in het werk van Vladimir Nabokov en Edmund Wilson, hun briefwisseling daarover, en over het poëtisch experiment Response of a gentle scholar, in Vladimir Nabokov's Poems 1942-1960, zodat ‘gesproken kan worden van één uit twee personen bestaande schrijver/dichter, die wij als N.A. Bokowilson in de literatuur willen introduceren’ (p. 91) |
|
|
|
TROLKSY, Tymen
Een cursus spelonkologie, 1, pp. 71-78
Satirische ontleding van het gedicht ‘Het meesterwerk: lichtrose maan’, vol’. Uit: Volledig, volmaakt oneetbare perzik van Gerrit Kouwenaar |
|
|
| |
| |
UITTENHOUT, Ruud
Alexander Berkman's anarchisme, 3, pp. 77-85
|
|
|
VERGEER, Charles
Friedrich Nietzsche en Franz Overbeck (III), 1, pp. 32-54 - Met prtn., facs. = portfolio, pp. 33-40 |
|
Ariadne's klacht, 2, pp. 65-84
Het editie-verhaal van Nietzsches Dionysos-Dithyramben, het allerlaatste dat hij schreef; over Ariadne's klacht uit de Dithyramben en de identificatie: Ariadne = Cosima Wagner, Theseus = Richard Wagner, Dionysos = Nietzsche; over de relatie Cosima/Nietzsche en de zinspelingen op haar in Nietzsches werk. Met Adriadne's klacht in vertaling (pp. 65-68) |
|
|
De laatste woorden van Prins Willem, 12, pp. 65-100 - Met afbn., facs., prt.
‘Staat het wel met zekerheid vast dat hij [ = Willem van Oranje] deze woorden [= Mon Dieu, aie pitié de mon âme et de ce pauvre peuple] gesproken heeft?’ Onderzoek van de bronnen, de verhalen, de kritiek, de moderne literatuur |
|
|
|
VERRIPS, Ger
De impasse van Elleinstein - Stalin, Trotski en het eurocommunisme, 3, pp. 1-13
Jean Elleinstein, Stalin-Trotsky, le pouvoir et la révolution |
|
|
|
WEEKS, Donald
Abel Buell, 2, pp. 48-64 - met afbn. = portfolio, pp. 49-56 |
|
|
WETERING, Jan-Willem van de
Ontmoeting met William Kotzwinkle, 12, pp. 61-64 - met afbn. pp. 83-84 |
|
| |
Bijzonder nummer
[Louis Paul Boon -nummer]
(nr. 5-6, 196 pp.) - met foto's (pp. 56-76) en ill.
Ten geleide door Martin Ros (pp. 1-2)
BOON, Louis Paul
Eros en de eenzame man (fragment uit de nagelaten roman), pp. 3-11 |
|
[Schilderijen en tekeningen], pp. 100-116 = portfolio |
|
|
BORK, G.J. van
Louis Paul Boon en zijn uitgevers, pp. 30-41
|
|
|
BUDDINGH', C.
Ode aan Louis Paul Boon, pp. 77-79
‘We hebben elkaar, Louis, maar een keer of vijf, zes’ |
Gedateerd: 1976 [zie: De Vlaamse Gids, LX, 1976, 1, pp. 4-5] |
|
|
|
DEBROCK, Walter
Over Boon. [Herinneringen], pp. 43-44 |
|
| |
| |
DECORTE, Luc
Louis Paul Boon bij Moritoen. Moritoen bij Louis Paul Boon, pp. 170-188
Uitvoerige fragmenten uit de gesprekken van L.P. Boon met de deelnemers aan Moritoens Literaire Verkenningen te Kortrijk en te Erembodegem |
|
|
Denkend aan Louis Paul Boon, pp. 142-146
Met Boons lijst van de boeken die hem beïnvloed hadden of zijn voorkeurlijst |
|
|
|
HOORICK, Bert van
L.P. Boon en het socialistisch engagement, pp. 12-14 |
|
|
HOUTEN-BIEZEVELD, Gonny ten
Secundaire bibliografie over Boon, 1975 [lees: 1973] - 1980, pp. 180-196
Aanvulling op Over Boon (1977) |
|
|
|
KEMP, Bernard
De kleine Eva, nymphet & heilig bruidje, pp. 131-141
Een onderzoek naar de thematische lagen van Boons gedicht De kleine Eva uit de kromme bijlstraat |
|
|
|
LANCEE, J.A.L.
De Zwijger verzwegen? Het Oranje-beeld van Louis Paul Boon [in Geuzenboek], pp. 161-168 |
|
|
MOOIJ, Martin
Over een stuk dat nooit verscheen en nog wat meer [Herinneringen], pp. 147-151 |
|
|
POORTER, Wim de
L.P. Boons heimwee naar de film, pp. 93-99
Over Boons belangstelling voor de film en de invloed van de film in zijn werk. Met een brief van L.P. Boon aan W. de Poorter |
|
|
|
RAAT, G.F.H.
Het leven als een wiel. [De voorstad groeit], pp. 45-55 |
|
|
ROGGEMAN, Willem M.
Wie waren Boontjes personages? pp. 15-29
In gesprek met Boons jeugdvriend Maurice Roggeman, oom van W.M. Roggeman |
|
|
|
ROS, Martin
Verzamelaars, pp. 152-154
Over de Boonverzamelaars G.J. Hemmink en Georges Arys. Met een gesprek van Gert Jan Hemmink en Martin Ros met Georges Arys (pp. 155-160) en tekst van Boontjes ‘Sjors’ in facs. (p. 154) |
|
|
|
VYNCKE, Frans
Louis Paul Boon als plastisch kunstenaar, pp. 117-129 |
|
|
WISPELAERE, Paul de
Aantekeningen met betrekking tot Jan de Lichte, pp. 80-92 |
|
|
-
voetnoot1
- Met voorwoord: Parole per musica, pp. 54-55 en Vertalers naschrift: ‘Savioli, 'k poogde je tafrelen’ p. 58
-
voetnoot1
- Geschreven 30 april 1980, 's avonds
-
voetnoot1
- Opdracht: Voor Maurice Gilliams, ‘Prijs der Nederlandse Letteren’ 1980
-
voetnoot1
- Opdracht: Aan Johan Polak, uitgever van P.C. Boutens
|