| |
| |
| |
Gedicht
Opgericht in 1973
Redaktie: Remco Campert
Redaktie-adres: Van Miereveldstraat 1, Amsterdam
Uitgever: De Bezige Bij, Amsterdam
Jrg. IIIGa naar voetnoot1, |
nr. 9-10: |
augustus 1976, 200 pp. |
|
nr. 11: |
december 1976, 140 pp. |
|
nr. 12: |
december 1976, 112 pp. |
| |
I. Poëzie
ANDREUS, Hans
[Gedichten], 11, pp. 63-74
Het gelijk: ‘Zeg ik dit’ p. 63 |
Vuurvrucht: ‘Op de dunne schil van de vuurvrucht’ p. 64 |
Als er niet was, p. 65 |
Westers: ‘Gulzigheid van denken’ p. 66 |
Geen nieuwe aarde: ‘Breng me naar waar het zachte water is’ p. 67 |
Kwade morgen: ‘Vuil schuim van dromen’ p. 68 |
Decemberbrief: ‘Ik wilde dat je dichter bij me was’ p. 69 |
Oogopslag: ‘Het woord ogenblikkelijk’ p. 70 |
Kraandrijver: ‘Uur na uur bestuur ik’ p. 71 |
In memoriam Adriaan Roland Holst: ‘Hij werd kregel wanneer je Heléna zei’ p. 72 |
Ik kijk: ‘Ik kijk naar bomen want ik houd van bomen’ p. 73 |
Noordenwind: ‘De wind komt uit het noorden’ p. 74 |
|
|
|
BERNLEF, J.
[Gedichten], 11, pp. 53-60
Het gaat erom: ‘Waarom, vroeg zijn vrouw toen’ p. 53 |
In de rug: ‘Als vaste begeleider’ p. 54 |
De kunst om tweedst te zijn: ‘Net achter de leider de zijweg ingeglipt’ p. 55 |
De hond en zijn baas: ‘Wat eens mijn blik’ p. 56 |
Bobby Sadler - jongleur: ‘Wij kunnen het volgen’ p. 57 |
Kleine goede raad: ‘Wie niet op zijn achterhoofd’ p. 58 |
Dichtbij: ‘Uit de balk’ p. 59 |
Honger: ‘De wandelaar in 't wild’ p. 60 |
|
|
|
BEURSKENS, Huub
Georg Trakl, [Gedichten]. Vert.: H. Beurskens, 11, pp. 94-103
Rust en zwijgen; Ondergang; Elis, 1, 2, p. 94; p. 95; pp. 96-97 |
De monniksberg; De reiziger; Langs muren, p. 98; p. 99; p. 100 |
's Avonds; Nachtelijke klacht; Oostfront, p. 101; p. 102; p. 103 |
|
|
| |
| |
BREMT, Stefaan van den
Nicolas Guillén, [Gedichten]. Vert.: Stefaan van den Bremt, 9-10, pp. 49-64
West Indies Ltd, 1-8; Mijn naam, pp. 49-59; pp. 60-64 |
|
|
|
BUDDINGH', C.
Ode aan de zee, 9-10, pp. 147-149
‘Op het op één na oudste fotootje’ |
|
|
|
CAMPERT, Remco
Aan Breyten, 9-10, p. 145
‘Poëzie is een voorbeeldige daad’ |
|
|
|
CHARLES, J.B.
[Gedichten], 9-10, pp. 181-191
Korfu: ‘De heuvel de zitreuzin aan de zee’ p. 181 |
In het hotel: ‘Drie weken lang nu alleen’ p. 182 |
De angstaanjagende vrede: ‘Zo bang’ p. 183 |
Quaker-spreekwoord voor Ronnie: ‘Ieder is vreemd behalve jij en ik’ p. 184 |
De bevrijding van het Naardermeer: ‘Het water in de vaart en’ p. 185 |
Lui: ‘Je wilt nu wel es weten wat ik wil’ p. 186 |
Zielszorg: ‘Bid maar zo hard als je wilt’ p. 187 |
Aan mijn dragers: ‘Het spijt mij, ik ben nogal zwaar’ p. 188 |
Leo de Tiende: ‘Een aflaat voor nog te verrichten’ p. 189 |
De dingen: ‘Het gedicht het kan een moment’ p. 190 |
Vóór het zingen de trein uit: ‘Daar waar men zingt’ p. 191 |
|
|
[Gedichten], 12, pp. 67-73
Andersom: ‘Tijgert de hete’ p. 67 |
Rekenen: ‘De lieve achterdelen’ p. 68 |
Te weinig nog: ‘In drift bevlogen als je bent’ p. 69 |
God is niet dood: ‘God is niet dood’ p. 70 |
Afvallig in de droom: ‘Ik droomde ik had dorst’ p. 71 |
Om het raam te sluiten: ‘Wat nacht was geweest wordt geluid’ p. 72 |
Want paard is god: ‘Jij vraagt mij: hoe ruikt god’ p. 73 |
|
|
|
CLAVIN, Hans
[Konkrete gedichten], 9-10, p. 5, 30, 41, 65, 146, 168, 180 |
|
|
CRITS. Frank de
[Gedichten]Ga naar voetnoot1, 9-10, pp. 6-17
groeten nr. 22: ‘niets is akeliger dan een sneeuwlandschap en een zwarte’ p. 6 |
ontkurken nr. 21: ‘een fles rode wijn un pinard van de slechtste soort bijna’ p. 8 |
zelfmoord plegen nr. 20: ‘het zijn alleen maar de bladluizen die overblijven’ p. 10 |
hamsteren nr. 19: ‘er is geen zout meer er is geen suiker meer er zijn geen’ p. 12 |
ontwaken nr. 18: ‘door onaardig gehuil van vroeglate mensen en door regen’ p. 14 |
lezen nr. 17: ‘een krant lezen is op de hoogte blijven over wat er nu’ p. 16 |
|
|
| |
| |
DIJK, Bertus
Mazisi Kunene, [Gedichten]. Vert.: Bertus Dijk, 11, pp. 9-22
Na het tijdperk van smart; Als wij sterven, p. 9; p. 10 |
Overvloed; Deprimerende gedachten over de mens, p. 11; p. 12 |
Vrede; Boom des levens; Diplomatie, p. 13; p. 14; p. 15 |
Wraak; De beschaving van ijzer; Europa, p. 16; p. 17; pp. 18-19 |
Ballingschap, p. 20 |
Moeder aarde of de dwaasheid van nationale grenzen, p. 21 |
De politieke gevangene, p. 22 |
|
|
|
EERENBEEMT, Gérard van den
[Gedichten], 11, pp. 23-30
Voor Hans F.: ‘van lieverlede’ p. 23 |
‘het tij ligt dood’ p. 24 |
‘hoe zwaar is licht’ p. 25 |
‘onder het lopen’ p. 26 |
‘aan de slootkant in het gras’ p. 27 |
‘zo kan niemand meer schilderen’ p. 28 |
‘op dit onheilspellend wit’ p. 29 |
‘de klok?’ p. 30 |
|
|
|
EERENBEEMT, Harry van den
Scrabble, 12, pp. 101-107
‘hij gooit een woord’ p. 101 |
‘helder, zei ze, glas’ p. 102 |
‘hij kleedde haar gedachte uit’ p. 103 |
‘veel?’ p. 104 |
‘hij duwt een donzig woord’ p. 105 |
‘maar midden in zo'n zin’ p. 106 |
‘zo bijvoorbeeld raak ik op dit eiland’ p. 107 |
|
|
|
EYKMAN, Karel
Poppenhuis. Uit: De film van Ome Willem, 11, achterzijde omslag
|
|
|
GELDER, Alex van
[Gedichten], 9-10, pp. 95-98
1. | ‘rond 12 uur’ pp. 95-96 |
2. | ‘o bindend platte land’ pp. 96-97 |
3. | ‘seize 8’ pp. 97-98 |
4. | ‘kwets haar’ p. 98 |
|
|
|
GELDERBLOM, Arie
[Gedichten], 9-10, pp. 151-157
Zegbaar/onzegbaar: ‘dat het te zeggen is en niet’ pp. 151-152 |
Nooit dood nog: ‘nooit dood nog, maar zoveel al’ p. 153 |
Een lied van eenzaamheid: ‘altijd alleen gebleven hoe ik ooit sprak’ p. 154 |
Was er een woord: ‘was er een woord begaanbaar’ p. 155 |
Een halfje brood: ‘hij die geen dier gekend heeft dieper’ pp. 156-157 |
|
|
|
GILS, Gust
[Gedichten], 11, pp. 106-118
Gemiste kans: ‘gisteravond wat meegemaakt’ p. 106 |
|
|
| |
| |
Een utopie: ‘laatmitologiese toestanden hoor’ p. 107 |
Sprookje gangbaar onder planten: ‘de bomen in het betoverde bos’ p. 108 |
Protective mimicry: ‘een eindje groen touw’ p. 109 |
De spoorloze verdwijning: ‘in het blauwe korenveld’ p. 110 |
Nog niet dit voorjaar: ‘zoals de struiken en parken eruit zagen!’ p. 111 |
De onhandige rekruut: ‘van het geweer’ p. 112 |
Spooktrein: ‘omdat hij vindt dat je nooit genoeg kunt weten’ p. 113 |
Bijna middeleeuws tafereel: ‘het beeld dat niet door mij beïnvloed’ p. 114 |
Gevaarlijk asfalt: ‘kinderen spelen te laat op straat’ p. 115 |
Gimnopedie: ‘niet zelden probeer ik’ p. 116 |
Mondo cane. of: ook de kargokultus is een steekhoudende wereldbeschouwing: ‘op een eer probeerde ik’ p. 117 |
Slechte raad is minder duur: ‘zo zul je er nog toe komen’ p. 118 |
|
|
|
HABAKUK II DE BALKER
Rondeel van de aalgladde tongen. Uit: Helgeel landjuweel, 12, achterzijde omslag
‘Gladde tongen sluipen als hop langs de muren’ |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Côte Sauvage, 11, pp. 120-133
‘Het streven: wereldheerschappij’ p. 120 |
‘Op straat liggen de zeegezwellen uitgestald’ p. 121 |
‘Jij, bang dat je wordt weggespoeld’ p. 122 |
‘Zelfs de wind geen kamprechter’ p. 123 |
‘Soepgroen die zee, vrijwel’ p. 124 |
‘Krompotig, half meeuw’ p. 125 |
‘Pinguins in badpak’ p. 126 |
‘Gek is dit luchtoord’ p. 127 |
‘De zeevrouw, daarnet nog ver geneurie’ p. 128 |
‘De wrake komt nader’ p. 129 |
‘De zeemoeder praat lijzig’ p. 130 |
‘De prille meermin schaterlacht’ p. 131 |
‘In de dun gesleten schelp verzoemt’ p. 132 |
‘Ik wordt waar zodra ik ij vergiet’ p. 133 |
|
|
|
HARTEN, Jaap
[Gedichten], 12, pp. 43-52
Hongerwinter 1944-45: ‘Ingekwartierd’ pp. 43-44 |
Katers op nieuwjaarsdag: ‘De kat Aap’ pp. 45-46 |
Liesbreukoperatie in Haagse Vogelbuurt 5-10-76: ‘Pyjama uit, kwetterende’ pp. 47-48 |
Militaire dienst: ‘Ze zetten me hier voor joker’ p. 49 |
Fathers of girls: ‘zingt Tommy Steele op de tv’ p. 50 |
Plascassier (A.M.), december '75: ‘Hier in “Le Ranch” stierf de’ pp. 51-52 |
|
|
|
HARTEN, Jan van
De voeten van het ongeduld, 9-10, pp. 99-127
Nagemaakt: ‘Een ander dan de huisdokter’ p. 100 |
Gestalte: ‘Zodat naar zijn zweverig zeggen’ p. 101 |
Naar Dieren: ‘Naar Dieren dus. Naar Dieren’ p. 102 |
Het brons: ‘Het holle brons sloeg fel uit’ p. 103 |
Stereo: ‘Drie stappen binnen bij nette kokosmatten’ p. 104 |
De matten: ‘In deze zijzaal met trillende akoestiek’ p. 105 |
|
|
| |
| |
Binnen: ‘Er hingen wilde wollen wandtapijten’ p. 106 |
Moeder: ‘Hoewel ze tevoren de kalende had gevraagd’ p. 107 |
Distichon voor het vertrek!: ‘De gang, de matten, een trap naar beneden’ p. 108 |
De voeten van het ongeduld: ‘Weer buiten is fel daglicht overbelicht’ p. 109 |
Buiten: ‘Achter de muur stonden de sparren donker’ p. 110 |
As: ‘As zou later kunnen worden bijgezet’ p. 111 |
Triplex: ‘De kalende man heeft zich niet vergist’ p. 112 |
De gebruiken: ‘Bij kremeren is er geen open groeve’ p. 113 |
Begraafplaats: ‘Het regent vandaag. Het stille fluisteren’ p. 114 |
Codicil: ‘Het codicil kwam later’ p. 115 |
Kleuren: ‘Herinneringen, want o die olieverven’ p. 116 |
Duinen met helm: ‘Des zondags verfde hij met olieverf’ p. 117 |
Belast: ‘Alle bewijzen kwamen later goed van pas’ p. 118 |
Alleen: ‘Na zijn heengaan bleef mijn moeder’ p. 119 |
Het hok: ‘Haar wangen glommen met grove’ p. 120 |
De vitrage: ‘In het hok van haar laatste zomer’ p. 121 |
Haar ogen: ‘Haar ogen met dat lege vreemde’ p. 122 |
Boeket: ‘Lang kon het wel niet meer duren’ p. 123 |
Steen: ‘Na hun heengaan ging hij alleen’ p. 124 |
Achter ons: ‘Over de brug zijn we’ p. 125 |
Ontmoeting: ‘Toeval is dan de tweede ontmoeting’ p. 126 |
Bladeren: ‘In het ontroerende bed van je kleren’ p. 127 |
|
|
|
HEERESMA, Marcus A.
[Gedichten], 9-10, pp. 169-176
De Drentse Peel: ‘Ik zie mij droeve veerzen schrijven langs pak weg een Sont’ pp. 169-171 |
‘Nu liep hij langs de lange dwarskant’ pp. 172-176 |
|
|
Meiden uit de Peel, 11, pp. 33-42
‘Lang, stug, vroom, vroeg moederlijk de meesten’ |
|
|
|
HERMANS, Theo
Octavio Paz, Blanco. Vert.: Theo Hermans, 9-10, pp. 132-143
Met een aantekening, over Blanco door Octavio Paz, p. 131 |
|
|
Ernesto Cardenal, Twintig epigrammen. Vert.: Theo Hermans, 12, pp. 21-40
1. | ‘Ik laat je deze verzen, Claudia, want ze horen jou toe’ p. 21 |
2. | ‘Van deze films, Claudia, van deze feestjes’ p. 22 |
3. | ‘Wees voorzichtig als je bij mij bent, Claudia’ p. 23 |
4. | ‘Ze vertelden me dat je van een ander hield’ p. 24 |
5. | ‘Toen ik jou verloor, verloor jij zowel als ik’ p. 25 |
6. | ‘Jullie die ooit ontroerd deze verzen lezen, meisjes’ p. 26 |
7. | ‘Jij die je beroemt op mijn verzen’ p. 27 |
8. | ‘Neem deze rozen uit Costa Rica, Myriam’ p. 28 |
9. | ‘Als jij in New York bent’ p. 29 |
10. | ‘Als ze me bij het uitbreken van de aprilrevolte’ p. 30 |
11. | ‘Ik heb klandestiene pamfletten verspreid’ p. 31 |
12. | ‘Maar 's avonds eet je rijst en gekookte bonen’ p. 32 |
13. | ‘Onze gedichten kunnen nog niet gepubliceerd worden’ p. 33 |
14. | ‘Je schrikt wakker door het gedreun van kanonnen’ p. 34 |
15. | ‘In Costa Rica zingen de voerlui’ p. 35 |
16. | ‘De Guardia Nacional zoekt een man’ p. 36 |
17. | Grafschrift voor Adolfo Báez Bone, p. 37 |
|
|
| |
| |
18. | ‘Misschien trouwen we dit jaar, liefste’ p. 38 |
19. | Somoza onthult het standbeeld van Somoza in het Somoza stadion, p. 39 |
20. | ‘Heb je 't niet gelezen, liefste, in de krant’ p. 40 |
|
|
|
HERTOG, Salvador
[Gedichten], 12, pp. 55-64
Drijvend: ‘vroeger wilde ik iederen verleiden’ p. 55 |
Rust: ‘als je niets meer voelt’ p. 56 |
Toch nog onverwachts: ‘opeens schoot zijn pijl vooruit’ p. 57 |
Voor het naar bed gaan: ‘een druppel boort een berg’ p. 58 |
Dat ben ik: ‘ik ben iedereen’ p. 59 |
Hallucinatie: ‘de zon zegt in het spaans’ p. 60 |
Ontsnapt: ‘als alle vogels gaan zingen’ p. 61 |
Begin van de dag: ‘dadelijk vangt de morgen aan’ p. 62 |
't Zijn de uilen: ‘boshut, echo in de bergen’ p. 63 |
Ochtendwandeling: ‘toen ik achter tralies zat’ p. 64 |
|
|
|
HERZBERG, Judith
Mijn liefste is zo bizonder, uit: 27 liefdesliedjes, 9-10, binnenzijde achteromslag |
|
|
HILDERING, Heleen L.
[Gedichten], 9-10, pp. 33-40
Javaanse jongens: ‘De ene zit met’ pp. 33-34 |
Trompe-l'oeil: ‘haar oogopslag beneemt’ p. 35 |
Hortus Botanicus: ‘Terwijl om mij heen de planten’ p. 36 |
Huishouden: ‘Deze theedoek scheur ik’ p. 37 |
De Hema: ‘lieve schatten’ p. 38 |
Wederverkoopster: ‘achterhaald geloof’ p. 39 |
Tango: ‘het verleden’ p. 40 |
|
|
|
HOOGSTRATEN, Harry
[Gedichten], 11, pp. 45-51
| Iedere keer: ‘oh! zei ze’ p. 45 |
| Op de vleugels van de wind!: ‘de andere kamer ingaan’ p. 46 |
| De stenen: ‘de dagen gaan voorbij’ p. 47 |
| Onze ramen op het oosten, p. 48 |
1. | ‘wakker worden’ |
2. | ‘Zo'n heerlijke’ |
| De stap: ‘verzamel’ p. 48 |
| Ochtendgedicht voor Buurman John: ‘Ginds bij de boerderij’ p. 50 |
| De melk in de onderste la: ‘na 3 dagen regen en mist en wind’ p. 51 |
|
|
|
HOOPEN, Peter ten
[Gedichten], 9-10, pp. 83-87
Columbia/Ecuador: ‘acht uur’ pp. 83-84 |
Onze gevederde vrienden: ‘vanuit valleien’ pp. 85-86 |
Eden: ‘open gras onder palmen’ p. 87 |
|
|
|
KNEEPKENS, Manuel
[Gedichten], 12, pp. 93-98
Utrecht: ‘Fietsend’ p. 93 |
Oikos: ‘Langzaam kieren de terrasdeuren open van Soestdijk’ p. 94 |
Park Honingen: ‘Overblijven de loodwitte zwanen & de vijvers’ p. 95 |
|
|
| |
| |
Burmanstreet Blues: ‘Burmanstraat, vol verwaarloosde tranen & laurier’ p. 96 |
Herfst: ‘Dahliahs’ p. 97 |
‘Aanschuiven a.d. tafels vd rijken, overdadig gedekt’ p. 98 |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
[Gedichten], 12, pp. 83-89
Gedicht met hond: ‘Vandaag is het mijn hondedag’ p. 83 |
Vaders en Moeders: ‘Het onweer is de vader van de dingen’ p. 84 |
Dorp: ‘Onweer komt. Zwaluwen posten’ p. 85 |
Verjaardag: ‘Als mijn oma jarig is’ p. 86 |
Vroege sneeuw: ‘In plaats van op de man te schieten’ p. 87 |
Droom: ‘Een man verdronk in de gracht. Hij had’ p. 88 |
‘September van spinnen/september van mist’ p. 89 |
|
|
|
LEFEVERE, André & AGUIRRE, Manuel
Jorge Luis Borges, [Gedichten]. Vert.: A. Lefevere en M. Aguirre, 9-10, pp. 159-167
Hypothetisch gedicht; Hij, pp. 159-160; pp. 160-161 |
Het labyrint; Kwatrijn, p. 161; pp. 161-162 |
De dichter zegt zijn glorie, p. 162 |
De bewaarder van de boeken, pp. 162-164 |
Labyrint; 20 mei 1928, p. 164; pp. 164-165 |
Odyssea, boek 23; Grenzen, p. 166 |
Verzen die ik had kunnen schrijven en verliezen rond 1922, p. 167 |
|
|
|
LINDEN, Gerry van der
[Gedichten], 9-10, pp. 75-80
Bezoek: ‘kom maar met je muziek’ p. 75 |
Boodschappen doen: ‘als voetgangers’ p. 76 |
Fragment: ‘ik sta op de planken’ p. 77 |
Panorama: ‘mensen gaan voorbij’ p. 77 |
De watergeuzen: ‘mijn hoofd is een vlindernet’ p. 78 |
Oog: ‘diepzeeoog’ p. 79 |
Vrouw in huis: ‘veel zeepsop’ p. 79 |
Kort verhaal: ‘het was’ p. 80 |
Ochtendglorie: ‘8.30 scheen de zon/even’ p. 80 |
|
|
|
MAY, Lizzy Sara
[Gedichten], 9-10, pp. 89-94
| De multinationale: ‘Ga dat zien’ p. 89 |
| Politieke gevangene, p. 90 |
1. | ‘Schoenen maken passen op de plaats’ |
2. | ‘Het gezicht ontploft’ |
| Vlucht, pp. 91-94 |
1. | ‘Ingeklemd tussen vijf mannen’ p. 91 |
2. | ‘'s Nachts’ p. 91 |
3. | ‘Bedolven onder ongeschreven brieven’ p. 92 |
4. | ‘Alleen zijn en’ p. 92 |
5. | ‘Het valt nog steeds niet samen’ p. 92 |
6. | ‘Randgebieden’ p. 93 |
7. | ‘De vlieg legt zich te slapen met’ pp. 93-94 |
|
|
|
NOOTEBOOM, Cees
Black dog, 9-10, p. 179
‘Ik die geen leerlingen heb’ |
|
|
| |
| |
PRESMON, Jan
[Gedichten], 11, pp. 75-77
De tweeling: ‘Over het kleine meer schuift de duisternis’ pp. 75-76 |
Een wandeling: ‘Van links, opkomend, traag wandelend’ p. 77 |
|
|
|
ROGGEMAN, Willem M.
Columbus in New York, 12, p. 91
‘Toen Columbus Amerika ontdekte’ |
|
|
|
SCHMITZ, Jacques
[Gedichten], 9-10, pp. 23-26
De o van emotie: ‘van o’ p. 23 |
O die dood: ‘als een trein deint zij onder je’ p. 24 |
High noon: ‘kerft al haar minnaars in het hout, p. 25 |
Ja dat ik: ‘je hebt al zo veel bomen gezien zo machtig’ p. 26 |
|
|
Ierland, 9-10, pp. 27-28
1. | ‘de lucht rijdt voor ons uit, strijkt’ p. 27 |
2. | ‘ligt zij daar gretig’ p. 27 |
3. | ‘de motor van de auto knalt’ p. 28 |
4. | ‘een groezelig gordijn’ p. 28 |
|
Over de revolutie, 9-10, p. 29
‘het is maar beter zo, zo’ |
|
|
|
SCHUUR, Koos
Ik zag Gerard Diels, 9-10, pp. 3-4
‘ik zag gerard diels op een motorfiets’ |
|
|
|
T'HOOFT, Jotie
[Gedichten], 9-10, pp. 19-21
Sterrenschepen: ‘Sterrenschepen, jaja, metalen zaad van mensen’ p. 19 |
Niet voor mij: ‘Enkel de schade maakt ons wijzer’ p. 20 |
Een sterfhuis: ‘Zo wordt, na zijn dood, de mens verdeeld’ p. 21 |
|
|
|
VAANDRAGER, C.B.
Waar, 9-10, pp. 31-32
‘Waar is de andere landloper’ |
|
|
|
VERMEULEN, Pim
Ellen, 9-10, p. 129
‘niet meer vinden kan ik een schone regel’ |
|
|
|
VINKENOOG, Simon
Vier gedichten voor H.R. Gigger, 11, pp. 83-87
1. | ‘Toegankelijk ontoegankelijk’ pp. 83-84 |
2. | ‘Dead End. Dead End?’ pp. 84-85 |
3. | ‘Hardvochtig’ pp. 85-86 |
4. | Programma en programmering: ‘Ontstoring. Opschudding’ p. 87 |
|
Een één gedicht voor Jules Deelder, 11, p. 88
|
|
|
VLIET, Eddy van
[Gedichten], 9-10, pp. 67-73
‘Verwekt in de strengste winter’ p. 67 |
‘Samen met de vaas de kelder ingedragen’ p. 68 |
|
|
| |
| |
‘Plotseling sta je daar dan’ p. 69 |
‘Zoals in zovele gedichten na mij’ p. 70 |
‘Wanneer ik de dolfijnen’ p. 71 |
‘Al mijn vrouwen slapen’ p. 72 |
‘De tafels zijn rond’ p. 73 |
|
|
Clarence Major, [Gedichten]. Vert.: Eddy van Vliet, 12, pp. 75-79
Reusachtige rode vrouw, pp. 75-77 |
De vereerde zwarte vrouw, p. 78 |
Blinde oude vrouw, p. 79 |
|
|
|
WAUTERS, Marcel
Tien gedichten, 12, pp. 3-14
‘weet je nog makker de dancing de ring’ p. 3 |
‘later’ p. 4 |
‘een stikhete zomeroorlogsdag’ p. 5 |
‘villa te huur met zeventien ramen’ p. 6 |
‘toen mijn vriend’ p. 7 |
‘het arduinen voetstuk’ p. 8 |
‘haperend herstellend na een operatie’ p. 9 |
‘door het kiemend morgenlicht beregend’ p. 10 |
‘paule en pompette habitaient l'immeuble’ pp. 11-12 |
‘wat verlang je te worden’ p. 13 |
‘in de ijzeren kooi’ p. 14 |
|
|
| |
II. Proza
VINKENOOG, Simon
[Teksten], 11, pp. 79-82
Ticket to Ride, pp. 79-81 |
George Maciunas: Brieffragment, p. 82 |
|
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BEURSKENS, Huub
De methode van Trakl, 11, pp. 90-93 - Zie ook: Poëzie |
|
|
BREMT, Stefaan van den
Over Nicolas Guillén, 9-10, pp. 43-48 - Zie ook: Poëzie |
|
|
DIJK, Bertus
Zoeloegedichten van Mazisi Kunene, 11, pp. 3-7 - Zie ook: Poëzie |
|
|
HERMANS, Theo
Ernesto Cardenal, 12, pp. 17-18 - Zie ook: Poëzie |
|
| |
V. Illustratie
IJsbrant, 12, p. 15, 19, 41, 53, 65, 81 |
Malsen, Willem van, 11, p. 8, 31, 43, 61, 104, 119 |
|
-
voetnoot1
- Gegevens over de medewerkers: 9-10, pp. 193-199; 11, pp. 135-138; 12, pp. 109-112
-
voetnoot1
- Met een glossarium tgo. elk gedicht
|