| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redacteur: G.A. van Oorschot
Redactieadres: Herengracht 613, Amsterdam
Jrg. XVII, |
|
7 nrs, 762 pp. |
|
193-194: |
januari-februari 1974: Ter Braak-nummer |
|
195: |
maart 1974 |
|
196: |
april 1974 |
|
197: |
mei 1974 |
|
198: |
juni 1974 |
|
199: |
september 1974 |
|
200: |
december 1974 |
| |
I. Poëzie
BUDDINGH', C.
Spelen maar, 200, p. 464
‘Je krijgt de kaarten gedeeld, zelf mag je niets’ |
|
|
|
CAMPERT, Remco
Twee gedichten, 200, pp. 465-467
Fat city: ‘Vette stad’ pp. 465-466 |
Als ik doodga, p. 467 |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Vier gedichten, 200, pp. 471-475
‘ik sta in de hall en je warrelt’ p. 471 |
‘en 's nachts gingen we naakt zwemmen, we zwommen’ p. 472 |
‘het is allemaal al zo vaak gebeurd’ p. 473 |
Ballade van de traagheid: ‘ik hou van de traagheid van liggen in gras, als een vorst’ pp. 474-475 |
|
|
|
EMMENS, Jan
Twee gedichten, 200, pp. 486-487
Specialistisch: ‘Dat destijds in de oudheid niet alleen’ p. 486 |
Bezigheid: ‘'s Nachts in doodsangst weet ik het zeker’ p. 487 |
|
|
|
EYBERS, Elisabeth
Drie gedichten, 200, pp. 488-491
Besoek aan 's-Graveland: ‘Ek, buitestaander, gaan toevallig saam’ p. 488 |
Individualis: ‘De mensen sterven en zijn niet’ p. 489 |
Vier goue adelaars: ‘Vier goue adelaars het na Engeland teruggekeer’ pp. 490-491 |
|
|
|
GEEL, Chr. J. van
Vijf gedichten, 200, pp. 492-496
Bij een omgewaaide boom: ‘Een boom herhaalt zijn zucht voor wie’ p. 492 |
|
|
| |
| |
Vertakt van ongeduld, p. 493 |
Najaar: ‘Zij voelen koud op stille banden’ p. 494 |
Abeeltjes: ‘Zij staan als wie zijn hand ophoudt’ p. 495 |
De begroeiden: ‘Hardnekkig trekken zij, beklemd’ p. 496 |
|
|
|
GELDERBLOM, Arie
Veertien gedichten, 195, pp. 140-162
Zomaar een middag: ‘je voelt je moe en lusteloos, je hoopt’ pp. 140-142 |
Er waren...: ‘Er waren dromen die ook’ p. 143 |
Nee: ‘de hemel was dichtbij zoals zij daar’ p. 144 |
Een antwoord op een schreeuwen: ‘je schreeuwde tegen me en uit je keel’ p. 145 |
De reis naar de verte: ‘de reis naar de verte, de kern’ p. 146 |
Herfst 2: ‘dat het herfst is dat’ p. 147 |
Zoals bepaalde vrouwen er soms bijzitten: ‘met hun benen vervelend’ p. 148 |
Coitus 1: ‘hij lag daar haar aan te raken’ p. 149 |
De ketting: ‘we lagen daar aan elkaar naar namen’ pp. 150-151 |
Ruimtelijke ordening: ‘hoe vreemd het was en welke bedoeling’ pp. 152-154 |
Angsten: ‘nooit nooit zou je meer’ pp. 155-157 |
Regen, wind en meer: ‘regen en wind, de godganse dag deze’ p. 158 |
Het weer vandaag en meer: ‘er ligt weer sneeuw, er sneeuwen eeuwen’ pp. 159-160 |
In gesprek: ‘dingen die je niet ziet, zei je’ pp. 161-162 |
|
|
Vier gedichten, 200, pp. 497-502
Een terugkeer: ‘zoveel verder dan al het gezegde’ pp. 497-498 |
Onder de hemel: er is veel leegte onder de hemel’ pp. 499-500 |
Dit is het: ‘dit is een onafzienbare sneeuwjacht’ p. 501 |
Papier: ‘papier, wit als een maagd’ p. 502 |
|
|
|
GOMPERTS, H.A.
Slordige notities, 200, pp. 503-513
1. | ‘In een porie van de kerk’ p. 503 |
2. | ‘Op de steenachtige plaatsen’ p. 503 |
3. | ‘Het paradijs is onhoudbaar’ p. 503 |
4. | ‘Omdat ik geen troost weet’ p. 504 |
5. | ‘De allervrijste’ p. 504 |
6. | ‘Mijn belofte om jou alleen’ p. 505 |
7. | ‘Dat korte stukje dag’ p. 505 |
8. | ‘Angst, was 't angst’ p. 505 |
9. | ‘Dead of night’ p. 506 |
10. | ‘Na werk rust’ p. 506 |
11. | ‘Terug naar de liefde’ p. 507 |
12. | ‘Licht is lucht’ p. 507 |
13. | ‘Zie ruggelings staan om Salomo's bed’ p. 508 |
14. | ‘Wat’ p. 508 |
15. | ‘In één dag hebben de bosanemonen’ p. 508 |
16. | ‘Of Voltaire gelijk had’ p. 509 |
17. | ‘Waar je je aan vastklampt’ p. 509 |
18. | ‘Niemand weet hoe ik heet’ p. 509 |
19. | ‘Door de verontreiniging van het milieu’ p. 510 |
20. | ‘De ooievaars’ p. 510 |
21. | ‘Ik heb de mooie gedachten’ p. 510 |
22. | ‘Als mij een plan wordt gevraagd’ p. 511 |
23. | ‘Het moet niet mooier gemaakt worden’ p. 512 |
24. | ‘De kat van de huishoudster’ p. 512 |
25. | ‘Wat is poëzie’ p. 513 |
|
|
| |
| |
GRAAF, Agnes de
Uit volle borst en tweestemmig, 200, pp. 525-526
‘mijn jongste broertje M.’ |
|
Ben ik tamelijk vol van je, 200, pp. 527-530
1. | ‘zittend op de plaats’ pp. 527-528 |
2. | ‘de opluchting toen wij elkaar’ p. 529 |
3. | ‘in bed deed ik mijn best niet’ p. 530 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Mandelstam, 196, p. 213
‘Bij het grauw, Mandelstam’ |
|
|
|
HARMSEN VAN BEEK, F.
Twee gedichten, 200, pp. 540-551
Aan G en H, ter ere. En van het jubileum. Een gedicht?, pp. 540-545 |
‘Of een zojuist geopend soms? Wat is’ |
Op de weide, zonder passion, wel met Matthias, zonder hond, pp. 546-551 |
‘Het verdwaalde schaap loopt een-’ |
|
|
|
HERZBERG, Judith
Vier gedichten, 200, pp. 525-555
‘De vlier heeft twee manieren’ p. 552 |
‘Onzeker of dit ochtend was, na’ p. 553 |
‘Opgehemeld door geleerden’ p. 554 |
‘Eén schreef: ‘het tragisch besef ...’ p. 555 |
|
|
|
HILLENIUS, Dick
Acht gedichten, 200, pp. 556-563
Bevrijding etc.: ‘Gelukkig leefden wij op de kleine plaats waar regen viel’ p. 556 |
Kust: ‘Elk ontstaan is op grensoppervlakken’ p. 557 |
Ouderworden: ‘Machine van de zee’ p. 558 |
F.: ‘wat ik het liefste wilde’ p. 559 |
Kerk: ‘Als paddestoelen verbonden’ p. 560 |
Klagen is vastzitten, p. 561 |
De grote golven komen van verder, p. 562 |
Wat zijn walvissen mooi, p. 563 |
|
|
|
KEMP, Pierre
Vijf gedichten, 200, pp. 588-592
Van der kleuren: ‘De zon begint de plaatjes weer te lezen’ p. 588 |
Cartografie: ‘Een jongetje plast op de blauwe steen’ p. 589 |
Onvereeuwigbaar: ‘Vannacht heb ik de Dood staan koken’ p. 590 |
Accenten: ‘De lucht is vol accenten van een oude vriend’ p. 591 |
Afscheid van het leven: ‘Ver van de wereld speel ik zacht’ p. 592 |
|
|
|
KLINKENBERG, Gerard van
Een keuze uit de gedichten 1924-1974, 199, pp. 413-422
Park in het voorjaar: ‘De blinden tasten naar de bakken’ p. 413 |
Najaar: ‘Tegen het bos weerklinken najaarsschoten’ p. 414 |
De schuit: ‘Ik zat hoog boven het rumoer der straten’ p. 415 |
De cactus: ‘De streng gesloten knop’ p. 416 |
Bij een sterfbed: ‘Toen 't snelle ademen had opgehouden’ p. 417 |
Aan een kei: ‘Mijn beste vriend ben jij, mijn grauwe kei’ p. 418 |
|
|
| |
| |
Het wonderland: ‘Wie had gedacht dat een zó tengere hand’ p. 419 |
De bakens: ‘Door geen drift tot avontuur bezeten’ p. 420 |
De bejaarden: ‘Sedert onheuglijke tijden’ p. 421 |
Het wonderkleed: ‘Waar is dat wonderkleed gebleven’ p. 422 |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
Plaatsen, passages, 198, pp. 308-317
1. | ‘Over het weiland valt uit lampen licht als’ p. 308 |
2. | ‘Moeder in je ondergoed, met je roze’ p. 309 |
3. | ‘Als een blinde glimlacht zij naar alle lege stoelen’ p. 310 |
4. | ‘Ze hebben hem verlaten, hij is gek’ p. 311 |
5. | ‘Er is geen plaats om te blijven’ p. 312 |
6. | ‘Zeiden we dingen, ze verwoeien in de wind’ p. 313 |
7. | ‘Wij hadden de deuren en de ramen gesloten’ p. 314 |
8. | ‘Er is geen ellende meer onder de mensen’ p. 315 |
9. | ‘Arm jongetje van het platteland - zoon van Moeder Natuur’ p. 316 |
10. | ‘Hij is een echt paard, hij is echt’ p. 317 |
|
Plaatsen, passages, 200, pp. 593-594
‘Ga nu maar liggen liefste in de tuin’ p. 593 |
‘Paarden waren ver weg, met dit vergezicht’ p. 594 |
|
|
|
KROL, Gerrit
Terwijl je loopt, 200, p. 595
‘Komt er in de natuur een rechte lijn voor’ |
|
|
|
MORRIEN, Adriaan
Drie gedichten, 198, pp. 355-357
Liefde: ‘Iets onbegrijpelijks zit in de weg. Ik denk’ p. 355 |
Henri Rousseau: ‘Een hoge boom. De blaadjes nauwgezet’ p. 356 |
Landschap in het Zuiden: ‘De dageraad een tedere eksplosie’ p. 357 |
|
|
|
NUIS, Aad
Zes gedichten, 200, pp. 655-660
Op mars: ‘Soldaten liepen op een rij’ p. 655 |
Biografie: ‘We hadden een muis’ p. 656 |
De bunker: ‘Motregen aan zee; een koude morgen’ p. 657 |
Voor B.: ‘Gedachteloze woorden raken dieper dan doordachte’ p. 658 |
Gezichten: ‘Een gezicht nooit meer zien’ p. 659 |
Ik leer het nooit: ‘Tussen zeven katten woon ik’ p. 660 |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Zes gedichten, 200, p. 682-687
Verdwenen: ‘Zij kregen hem niet klein, dat pak vijanden’ p. 682 |
Weldra: ‘Waar heeft rondom het huis de wind het over?’ p. 683 |
In nood: ‘Waar is de zee gebleven in mijn leven’ p. 684 |
Terug: ‘Zij stond alleen, zij wou haar liefde kwijt’ p. 685 |
Gered: ‘Te slapen stond het paard. Het was bladstil’ p. 686 |
Genezen: ‘Toen de wind liggen ging kwam zij aanlopen’ p. 687 |
|
Een herinnering aan Henriette Roland Holst, 200, p. 688 |
|
|
ROOYMANS, Josefien H.M.
Negen gedichten, 198, pp. 328-337
‘Zó schrijven is als kleine kindertekening’ p. 328 |
‘Ik houd in poëzie van het beeld’ p. 329 |
‘Het hoofdstuk over’ p. 330 |
‘Maar geen huid’ p. 331 |
|
|
| |
| |
‘Ik heb nu al besloten dat je van mij houdt’ p. 332 |
‘En weer een Zondag met zachtwarme zon’ p. 333 |
Auguste Manche Brons 1953: ‘Sierlijk slank de handen’ p. 334 |
Week-end verslag: ‘Zaterdag verdwaald’ p. 335 |
Mejuffrouw A.: ‘Mejuffrouw A. - 68 jaar oud’ pp. 336-337 |
|
|
Vier gedichten, 199, pp. 390-393
‘Dorpen ruiken niet meer’ p. 390 |
‘De lente levert lindegroen’ p. 391 |
‘En achter de huizen’ p. 392 |
‘Mijn vader maakte een boomgaard’ p. 393 |
|
|
Vijf gedichten, 200, pp. 689-693
X: ‘Bij een val’ p. 689 |
Week-end verslag: ‘En lachend gezegd’ p. 690 |
En hij boetseerde en noemde zijn beeld Berouw, p. 691 |
Hij etste een rivier en bomen, p. 692 |
Klaproos en korenbloem, p. 693 |
|
|
|
SCHAGEN, J.C. van
Wannéér?, 197, pp. 267-268
|
|
Drie gedichten, 200, pp. 694-699
Sint Jan: ‘Hier niet en daar niet’ pp. 694-695 |
Kwan Yin: ‘Kwan Yin, die ernstig, lief’ pp. 696-697 |
Vogel: ‘Soms droom ik dat ik met een vogel woon’ pp. 698-699 |
|
|
|
SCHEEPMAKER, Nico
Vijf gedichten, 200, pp. 700-704
Electriciteit: ‘Het is avontuurlijk te leven’ p. 700 |
Vriendelijke gewoonte: ‘De vriendelijke gewoonte van het leven’ p. 701 |
Levensbron: ‘De zee is de zee, een geweldig vat’ p. 702 |
Dommepraat: ‘Ik lees nog wel zo lief een detective’ p. 703 |
Pom heeft gelijk: ‘Je hebt gelijk, Pom: bloemen maken moe’ p. 704 |
|
|
|
VASALIS, M.
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, 200, p. 718 |
|
|
WIJNALDA, Janne
Dertien gedichten, 200, pp. 747-752
‘weer die vogel’ p. 747 |
‘diepe dingen achter’ p. 747 |
‘in de trein’ p. 748 |
‘misschien horen’ p. 748 |
‘ze was een steen’ p. 749 |
Elouise en Giselle: ‘ik zag ze nog zitten’ p. 749 |
‘de maan vertel’ p. 750 |
‘open mijn ogen’ p. 750 |
‘kleine vermoeide vlokjes’ p. 750 |
‘ik vouw mijn handen’ p. 751 |
‘dit keer’ p. 751 |
‘de zon brandde een’ p. 752 |
‘tot de rand toe’ p. 752 |
|
|
| |
| |
WINKLER, Kees
Vier gedichten, 196, pp. 234-237
Een poes van Pawlow?: ‘Onze poes heet Eefje Bosch’ p. 234 |
Begrafenis: ‘Op een stralende herfstdag brachten we haar weg’ p. 235 |
Voor J.: ‘Tussen koren een karrespoor over’ p. 236 |
Zomaar Judy: ‘Zoals we vanavond in haar schapenwollen’ p. 237 |
|
|
Vijf gedichten, 198, pp. 350-354
April: ‘Ik zie tevreden naar de achtertuin’ p. 350 |
Balans: ‘Zoals het nu tussen ons is, zo moet het blijven’ p. 351 |
Borstbeeld: ‘Het was op een vaag kunst-feestje’ p. 352 |
Zieligjes: ‘Met haar geopereerde arm’ p. 353 |
Het paarse licht van Isis: ‘De dag was blauw en loopt nu langzaam uit’ p. 354 |
|
|
Drie gedichten, 200, pp. 753-755
Souvenir d'Eze: ‘De zee en het ruisen der branding’ p. 753 |
Santa Margherita: ‘Het terras van onze villa’ p. 754 |
Dreiging: ‘Kaal en dood is de herfstmorgen’ p. 755 |
|
|
| |
II. Proza
ALBERTS, A.
Haast hebben in september, 200, pp. 440-450 |
|
|
BLOMKWIST, Karel
Een volstrekt liefdeloos verhaal, 198, pp. 318-327 |
|
|
BROUWERS, Jeroen
Een tafereeltje van Jan Steen, 200, pp. 451-463 |
|
|
CARMIGGELT, Simon
Proficiat Geert, 200, pp. 468-470 |
|
|
DUBOIS, Pierre H.
Requiem voor een verleden tijd (fragment), 200, pp. 482-485 |
|
|
GRAAF, Agnes de
Lieve, lieve Wart (brief in facsimile), 200, pp. 531-533 |
|
|
HANLO, Jan
Verhalen, 200, pp. 534-539
Zoals wij het hoorden, pp. 534-535 |
Ik heb nu, na 8 jaar, p. 536 |
Balalaika spelen, pp. 537-538 |
½ 2 's morgens, p. 539 |
|
|
|
LOPEZ, Esteban
Grootmoeders kastje, 199, pp. 423-434 |
|
|
MILOT, Kees
Ik heb hem wel honderd keer geroepen vannacht, 197, pp. 300-307 |
|
| |
| |
MORRIEN, Adriaan
Twee blauwe handen, 200, pp. 604-633 |
|
|
NIEUWENHUYS, Rob
De moord op Born. Het verhaal van een nooit geschreven roman, 200, pp. 634-654 |
|
|
PESKENS, R.J.
Dit is het verhaal van de huisbaas, 195, pp. 163-173 |
|
Een verjaardag, 197, pp. 246-266 |
|
De ontruiming, 198, pp. 358-370 |
|
Het gewichtloze ringetje, 199, pp. 394-409 |
|
Dit is het verhaal van de wasmachine, 200, pp. 661-667 |
|
|
TIMMER, Charles B.
Daniel Charms, Teksten. Vert.: Charles B. Timmer, 196, pp. 204-212 |
|
|
VROMAN, Leo
[Dialogen], 200, pp. 739-741 |
|
|
WIENER, Lodewijk Henri
Waterloo. Een protheseverhaal, 195, pp. 131-139 |
|
De bank en de Damstraat hoek Oude Hoogstraat, 200, pp. 742-746 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BITTREMIEUX, Clem
[Aantekening bij en mededeling van een brief van] Alfons de Ridder aan Jan van Nijlen, pp. 678-681
Publicatie naar een jaren geleden gemaakt afschrift van een brief van Willem Elsschot d.d. 21 Oct. 1911 over aanmerkingen van Van Nijlen over Villa des Roses |
|
|
|
DEBROT, Cola
Brief aan Simon Carmiggelt over de papoea's, 200, pp. 476-481
Op basis van Fokke Sierskma, Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en van ontmoetingen in New York |
|
|
|
GOUDSBLOM, J.
Een somber panorama. Robert Heilbroner's toekomstperspectief, 200, pp. 514-524
Over diens An inquiry into human prospect |
|
|
| |
| |
GRESHOFF, Atty
Eddy's Brusselse jaren, 197, pp. 269-280
Fragment uit het eerlang te verschijnen werk: Herinneringen aan E. du Perron |
Herinneringen aan E. du Perron en zijn vriendschap met Jan Greshoff; tevens over Jan van Nijlen en over Forum |
|
|
|
KADT, J. de
Nixon en de toekomst van de democratie, 199, pp. 372-389
‘Is het aftreden van Richard Nixon als President van de Verenigde Staten ... een bewijs voor de kracht en de heilzame werking van de Amerikaanse democratie?’ (p. 372) |
|
|
Politiek en persoonlijkheid. Opmerkingen naar aanleiding van het geval Vredeling, 200, pp. 564-585
Over de crisis van de democratie in Nederland, en in de wereld |
|
|
|
MEERLO, J.A.M.
In den beginne was de leugen. Linguistische vingeroefeningen, 197, pp. 281-299
Poging ‘een summier overzicht te geven van de verschillende emotionele doeleinden van de gebaarlijke en verbale communicatie zoals we die vooral in het klinisch contact ervaren, maar die m.i. ook buiten het therapeutische uur geldig is’ (p. 287) ter illustratie van de stelling: de taal is geworteld in de leugen |
|
|
|
MEYER, Josine W.L.
Wat is progressief?, 200, pp. 596-604
Over het gemeenschappelijk verkiezingsprogram in Nederland ‘Keerpunt 1972’ dat ‘van het verval der democratie een treffend voorbeeld is’; tevens over Jacques de Kadt, De politiek der gematigden |
|
|
|
NIEUWENHUYS, R.
De Oost-Indische Spiegel gespiegeld, 195, pp. 118-130
Over het ontstaan van zijn boek ‘Oost-Indische spiegel’ en een reactie op kritieken. |
Toespraak te Leiden op 7 september gehouden ter gelegenheid van het 20ste congres van het Oosters Genootschap |
|
|
|
OORSCHOT, G.A. van
Voor de gelegenheid, 200, pp. 435-439
Over Tirade n.a.v. het 200ste nummer |
|
|
|
PRICK, Harry G.M.
Aantekeningen bij Pierre Kemp, Vijf gedichten, 200, pp. 586-587 - Zie: Poëzie
Over de hier gepubliceerde gedichten, die niet werden opgenomen in Garden 36, 22, 36 inches |
|
|
|
REVE, Karel van het
Het niet officiële Rusland en het Westen, 196, pp. 214-229
Over de verhouding van de Westerse schrijvers tot dissidente Russische schrijvers |
|
|
Soldat, t'en souviens-tu?, 200, pp. 668-677
Over Vladimir Sergejevits Petsjerin (1807-1885) |
|
|
| |
| |
ROLAND HOLST, A.
Over Lodewijk van Deyssel, 199, pp. 410-412
Herinnering aan L. van Deyssel en Herman Gorter |
|
|
|
SCHIPPERS, K.
Notities, 200, pp. 705-709
Allerlei beschouwingen bij woorden en begrippen |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Het dwaallicht Charms, 196, pp. 182-203 - Zie: Proza |
|
Russische notities, 198, pp. 338-349
1. | ‘Samizdat’, pp. 338-344
Over de ondergrondse literatuur van nu en de ‘archief-literatuur’ der jaren '30; over ‘Zendbrief aan de Evangelist Demjan Bednyj’ als klassiek voorbeeld van ‘wat er met een “archiefstuk” of een “samizdat”-dokument plaatsvindt als gevolg van de techniek van het steeds weer moeten overschrijven’ (p. 343) |
2. | De tsaar en de wodka, pp. 344-345
Over ‘een nadrukkelijk protest’ (Het Nieuwe Russische woord, 29 maart 1973) van de Russische geëmigreerde aristocratie tegen de vodka Smirnov-reclame |
3. | Twee onbetaalbare uitgaven, pp. 345-346
Osip Mandelstams dichtbundel en de complete versie van Michail Boelgakovs roman De meester en Margarita |
4. | De kleine zingende Hollander, pp. 347-348
Over Amsterdam en over ‘Heintje’ in Kroegozir, 1973, 7, plaat 11 |
|
|
Russische notities, 200, pp. 710-717
1. | Een boekbespreking, pp. 710-714
Jan Kamyczek, Beleefdheid op iedere dag. In het Russisch bewerkt |
2. | Sovjet-literatuur - Russische literatuur, pp. 714-717
Over het gebruik van de woorden ‘sovjet’ en ‘Russisch’ |
|
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Chris van Geel: leven in taal, 196, pp. 230-233 |
|
Twee brieven van Du Perron aan Marsman, 200, pp. 719-727
Mededeling van twee brieven uit Parijs van 16 en 21 juli 1936, die van belang zijn voor de relatie Du Perron/Marsman, omdat ze Du Perrons visie bevatten op Marsmans werk en een plan voor een uitgave in 3 delen, in 1937 verschenen |
|
|
Literaire monumentenzorg gevraagd, 200, pp. 728-732
N.a.v. de televisiebewerking van o.a. Louis Couperus' De stille kracht |
|
|
|
VERHEUL, Kees
Ingaan tot de grammatika, 196, pp. 238-244
Over J. Hamelinks ‘zoeken naar ongewone uitdrukkingsmogelijkheden’ in zijn bundel Windwaart, wortelher |
|
|
Lidia Tjsoekovskaja, 200, pp, 733-738
Herinneringen aan Lidia Tsjoekovskaja en Nadjezda Mandelstam, uit 1967 toen schrijver werkte aan zijn boek over Anna Achmatova |
|
|
|
WILMINK, Willem
Iets over [Hans Christian] Andersen, 195, pp. 174-180 |
|
| |
| |
| |
Bijzonder nummer
Menno ter Braak
(193-194, pp. 1-117)
Gastredacteur: Ronald Spoor
Met een portrettekening van Menno ter Braak door Paul Citroen op de voorzijde van het omslag
BRAAK, Menno ter
Brieven aan Konrad Merz. [Medegedeeld door] Roland Spoor, pp. 72-82 - Zie sub: Merz, Konrad |
|
Enkele aantekeningen uit een schrift van Menno ter Braak. Met notities voor ‘Van oude en nieuwe christenen’. [Medegedeeld door] H. van Galen Last, pp. 83-89 |
|
Twee brieven aan E. du Perron. [Medegedeeld door] Roland Spoor, pp. 114-117
Brief d.d. 25 augustus 1931, in de uitgave van H. van Galen Last, Briefwisseling 1930-1940, I als 85a in te voegen en d.d. 30 april 1937. De eerste handelt over De Vrije Bladen en het nog op te richten Forum; de tweede over een nooit verzonden brief van Douwes Dekker aan de goeverneur-generaal d.d. 9 april 1856 |
|
|
|
GALEN LAST, H. van
Een scholastieke fictie, pp. 4-11
Over de moeilijkheden die Menno ter Braak ondervond als kunstredacteur van Het Vaderland met de redactie van deze krant |
|
|
|
KADT, J. de
Herinneringen aan een nooit verschenen tijdschrift, pp. 90-103
Over De Nieuwe Kern onder redactie van de auteur en S. Tas; herinneringen aan zijn houding tgo. het werk van Menno ter Braak en E. du Perron en aan zijn contacten met beiden, toen Menno ter Braak in 1939 voorstelde met De Nieuwe Kern samen te werken om te komen tot een nieuw, royaal uitgegeven tijdschrift, waaraan ook Marsman zich bereid verklaarde mede te werken |
|
|
|
MERZ, Konrad
Menno ter Braak und der Fall aus Deutschland, pp. 66-71
Herinneringen aan zijn contacten met Ter Braak in de periode dat Merz in Nederland zijn Ein Mensch fällt aus Deutschland schreef. Gevolgd door Ter Braaks brieven aan Konrad Merz (1935-1938) |
|
|
|
PEETERS, Karel
De jonge Ter Braak. Kultuur, politiek en Propria Cures, pp. 12-18
‘Ter Braaks houding tegenover de dingen buiten hem - kultuur en politiek o.a. - rond de jaren twintig ... werd beheerst door de tegenstelling individu-kollektiviteit’ (p. 15). Over zijn bijdragen in Propria Cures waarvan hij van februari 1924 tot oktober 1925 redacteur was; over zijn engagement dat toen bestond uit ‘onderzoeken en aarzelend oordelen’ (p. 28) |
|
|
| |
| |
ROLAND HOLST, A.
|
|
SPOOR, Ronald
Ter Braak en Alexander Cohen: voorkeur voor het egotisme, pp. 104-117
Inleiding tot en mededeling van een brief van Ter Braak aan A. Cohen (Den Haag, 4 april 1937) en A. Cohens antwoord (Toulon, 1 mei 1937) over Ter Braaks Politicus zonder partij en over de politieke toestand in Frankrijk en de Action française |
|
|
|
VINCENT, Paul
Menno ter Braaks Engelse sympathieën, pp. 29-51
Over Ter Braaks houding tgo. de Engelse literatuur, o.a. tgo. G.B. Shaw, Aldous Huxley, D.H. Lawrence; over de reacties van E. du Perron |
|
|
|
WUERZNER, Hans
Menno ter Braak en de Duitse letterkunde, pp. 52-65
Over Menno ter Braak tgo. de officiële literatuur van het Derde Rijk en tgo. de emigrantenliteratuur, o.a. tgo. Ernst von Salomon, Klaus Mann, Konrad Merz en Thomas Mann |
|
|
|
|