| |
| |
| |
Raam
Literair maandblad
Opgericht in 1963Ga naar voetnoot1
Redaktie: Fernand Bonneure, Pé Hawinkels, Bernard Kemp, Fons Sarneel, Lambert Tegenbosch, Corn. Verhoeven, Paul de Wispelaere
Redaktiesekretaris: Lambert Tegenbosch, De Lievendaal, Wintelre
Uitgever: Orion/Desclée de Brouwer, Utrecht-Brugge
nr. 100: |
januari 1974, 60 pp. |
nr. 101: |
maart 1974, 60 pp. |
nr. 102: |
mei 1974, 136 pp. = Chr. J. van Geel-nummer |
nr. 103: |
juli 1974, 64 pp. |
nr. 104: |
september 1974, 126 pp. = Hedendaagse aspecten van literatuurwetenschap |
nr. 105: |
oktober 1974, 64 pp. |
| |
I. Poëzie
GAARLANDT, J.G.
Gedichten, 105, pp. 32-36
De historie herhaalt zich: ‘Niets houdt de bloemen vast’ p. 32 |
‘Onhoorbaar voortgeschoven op een bord’ p. 33 |
Zoals dat gaat: ‘Ook de dagen zijn verzonken’ p. 34 |
‘Hij heeft de wind eronder’ p. 35 |
‘De bladeren zijn van het gras geharkt’ p. 36 |
|
|
|
HAESAERT, Walter
[Gedichten], 100, pp. 29-33
Ik, de aarde of geboeide: ‘Ook de mensen trappen in mijn lenden’ p. 29 |
Sichttunnels in den Sprachnebel geblassen, pp. 30-33
1. | Ach lieve, op het dak van morgenvroeg’ p. 30 |
2. | Ach lieve, dit zeg ik zo maar daar ik’ p. 31 |
3. | ‘Ach lieve, dit is mijn weerbericht’ pp. 32-33 |
|
Zo sprak de zon of de geliefde, p. 33 |
|
|
|
HERBERGHS, Leo
De heerlijkheid van de windlust, 103, pp. 7-10
‘de stille landmeter’ p. 7 |
‘als een roerdomp’ p. 7 |
‘oude patrijsachtige’ p. 7 |
‘eerst de wolken, daarna regen’ p. 8 |
‘de veldschuur zakt’ p. 8 |
‘steelt de nachtwind’ p. 8 |
|
|
| |
| |
‘vier kleine geistliche stücke’ p. 9 |
‘koeien’ p. 9 |
‘aangaande die stilte zou ik spreken’ p. 10 |
‘de kindren naar huis, de wind’ p. 10 |
|
|
|
HERMANS, Theo
César Vallejo, Acht teksten. Vert.: Theo Hermans, 100, pp. 7-14
‘Vertrouwen in de verrekijker niet in het oog’ p. 7 |
‘Er woont niemand meer in dit huis’ p. 8 |
‘Het verlangen verdwijnt’ p. 9 |
Kataloog van beenderen: ‘Met luide stem werd er geroepen’ p. 10 |
‘Ik bleef hier om de inkt op te warmen waarin ik verdrink’ p. 11 |
‘Wat baat het dat ik mezelf gesel met het vers’ p. 12 |
‘Die als balling zal komen ging zoëven voorbij’ p. 13 |
Over de hoop: ‘Ik voel deze pijn niet als César Vallejo. Ik onderga dit niet als kunstenaar of’ p. 14 |
|
|
|
JELLEMA, C.O.
|
|
KORTEWEG, Anton
Een goed huwelijk, 101, p. 26
‘Een goed huwelijk is meer dan alleen’ |
|
|
|
TOPHOFF, Michael
Gedichten, 103, pp. 38-42
N.o. van Den Helder: ‘dit zwarte schip zonder diepgang’ p. 38 |
Staatsburger: ‘hoe vaak nog de keus’ p. 39 |
Huur en verhuur: ‘wie is het vandaag’ p. 40 |
‘... denk je aan hem als geboren’ p. 41 |
‘ik heb je lief’ p. 42 |
|
|
|
VERHOEVEN, Nico
Vier sonnetten van het medelijden, 103, pp. 22-25
‘De mens die wortelt in zijn grote droom’ p. 22 |
‘De winter is te liefelijk van huid’ p. 23 |
‘De binnenste bestaansgrond kent geen vloer’ p. 24 |
‘Dag blauw heelal, wees weerklank van de wind’ p. 25 |
|
|
|
WAARSENBURG, Hans van de
Gedichten, 105, pp. 23-27
‘ome job op mesthoop, vuilnisbelt of stortplaats’ p. 23 |
‘komt het binnen en je ruikt’ p. 24 |
‘hij heeft zijn levensverzekering opgezegd’ p. 25 |
‘dagenlang en nog meer avonden spreken’ p. 26 |
rondom wordt het steeds meer najaar’ p. 27 |
|
|
| |
| |
| |
BOERDAM, E.P.
Verwoordingen (fragment), 105, pp. 12-22 |
|
|
HAMELINK, Jacques
Het andere ik, 103, pp. 26-37 |
|
|
INSINGEL, Mark
Fragmenten. Uit: Dat wil zeggen, 105, pp. 28-32 |
|
|
SIJTSMA, Bernard
Strijd mee in het ANJV!, 105, pp. 7-11 |
|
|
VERHOEVEN, Corn.
|
|
WAASDORP, Joop
De wezenloze, 101, pp. 8-13 |
Onvergetelijk Zwitserland, 101, pp. 14-17 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BERSMA, Coen
Van Harten, 100, pp. 56-58
Jaap Harten, Madame Tussaud in Berchtesgaden |
|
|
|
CORNETS DE GROOT, R.A.
Poessie-poezy, 100, pp. 20-27
Over E.J. Potgieters Klagt en troost (1830) en De jonge priester (1831) |
|
|
Een zoete meid, 101, pp. 41-43
Over het gebruik van het woord ‘zoet’ in Gerrit Achterbergs Zestien |
|
|
Motieven voor tijdschrijvers, 103, pp. 43-48
Over de dubbelganger in verhalen ‘waarin de hoofdpersoon met de tijd te identificeren is’, zoals de Beatrijs, Het zwarte licht van Harry Mulisch, De verdwenen horlogemaker van Simon Vestdijk |
|
|
|
GAARLANDT, Jan Geurt
Het aroma van Verhoeven, 101, pp. 56-60
Corn. Verhoeven, Het axioma van Geulincx |
|
|
|
GENNIP, Pieter Anton van
Probleemgebied in kaart gebracht, 103, pp. 57-58
F. Hacker, Agressie, de verloedering van de moderne wereld |
|
|
|
JANSSEN, Frans A.
Een nieuwe tekenfilm, 100, pp. 46-50
W.F. Hermans, Het evangelie van O. Dapper Dapper |
|
|
| |
| |
Het boek als kunst, 101, pp. 50-52
Liber librorum, 5000 jaar boekdrukkunst. Samengesteld door Hendrik D.L. Vervliet |
|
|
Krokussen *, 103, pp. 1-5
O.a. over A.L. Sötemanns dissertatie De structuur van de Max Havelaar en John Vandenberghs vertaling van Joyces Ulysses |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Whistlers moeder *, 100, pp. 5-6
Over het portret op de omslag van Gerrit Komrij's bloemlezing Een moederhart een gouden hart |
|
|
Foei Ferdinand *, 101, pp. 1-2
Bedenkingen bij Jacob van Lenneps Ferdinand Huyck |
|
|
|
KRAAYEVELD, Ruud
Associatieve essays, 100, pp. 50-51
R.A. Cornets de Groot, Intieme optiek. Een feuilletonessay |
|
|
Terug naar Forum? *, 101, pp. 5-7
Bespreking van Literair lustrum 2 door Kees Fens, J.J. Oversteegen en H.U. Jessurun d'Oliveira |
|
|
Recensie *, 101, p. 7
Over recensies in kranten n.a.v. Max van Rooij over Raam 99 |
|
|
Ergocentrische en personalistische kritiek. Een verkenning in de huidige literaire kritiek aan de hand van twee konkrete voorbeelden, 101, pp. 44-49
Wim J. Simons, Louis Couperus; Mia Meijer en Klaus Beekman, Gerard (Kornelis van het) Reve |
|
|
Onder de gordel *, 103, pp. 5-6
Verdediging van Gerard Knuvelder tegen een (vermeende) aanval van Ton Anbeek in zijn De literatuurwetenschap en de lezers (De Gids, CXXXVII, 1974, 3, pp. 159-175) |
|
|
Romanruimte, 103, pp. 55-56
J. Weisgerber, Proefvlucht in de romanruimte |
|
|
|
KRUITHOF, Jacques
‘Alles is chaos al staat alles op zijn plaats’, 100, pp. 41-45
Kees Ouwens, Intieme handelingen |
|
|
Brilvoorschrift *, 103, pp. 6-7
Reaktie op een opmerking over J. Kruithof door R.A. Cornets de Groot in zijn essaybundel Intieme optiek |
|
|
Bericht uit het overwolkse *, 105, pp. 1-2
Bespreking van Roel Houwink, Het raadsel Achterberg |
|
|
Een Uebermensch in Amerika, 105, pp. 37-52
Uit een aantal boeken van Karl May distilleert schrijver enkele algemene kenmerken van dit soort ‘triviaalliteratuur’ |
|
|
| |
| |
KUSTERS, Wiel
Wat bezielt de gasfitter?, 100, pp. 34-40
Over Gerrit Acherbergs Ballade van de gasfitter |
|
|
De twee Maria's, 101, p. 2
Vergelijking van Net als een klein kind... door Maria van Antwerpen en de Bredasche heldinne, of merkwaardige levens-gevallen van Maria van Antwerpen door F.L. Kersteman (1751) |
|
|
Van Geel, Tamar en ik *, 103, p. 1
Over Tamars reaktie in Vrij Nederland, 22 juni 1974, op Wiel Kusters artikel in het Van Geel-nummer van Raam (pp. 33-36) |
|
|
Portret van Leo Herberghs, 103, pp. 11-12 |
Daar in een vrouw ligt Abraham. Bij de poëzie van Leo Herberghs, 103, pp. 13-21 |
|
Op en neer met Mulisch *, 105, p. 1
Vergelijking van het laatste hoofdstuk van Quauhquauhtinchan in den vreemde van Harry Mulisch met Het eind van het lied van J. Slauerhoff |
|
|
|
LOHUIZEN-MULDER, M.E. van
Kunst en anarchie, 101, pp. 53-56
Edgar Wind, Kunst en anarchie. Met een inleiding van J.A. Emmens |
|
|
|
LOPEZ, Esteban
Cultuur internationaal, 103, pp. 49-54
Over belangstelling voor de Nederlandse literatuur en het Nederlandse cultuurbeleid in Amerika |
|
|
|
MIELEN, Eddy
Lezen en luisteren. Een verkenning van het werk van Joop Waasdorp, 101, pp. 18-25 |
|
|
TEGENBOSCH, Lambert
Hoon met honing. Notities bij een cartoon van Opland, 100, pp. 15-19
Nl. bij To tape or not to tape. President Nixon... Het komt m'n neusgaten uit...!, afgebeeld p. 17 en op het omslag |
|
|
|
VERHOEVEN, Corn.
Naakt en bloot, 103, p. 5
Reaktie op Jan Geurt Gaarlandts recensie (101, pp. 56-60) van Verhoevens Het axioma van Geulincx |
|
|
|
WESSELO, J.J.
‘Het blijft allemaal onzin’ *, 100, pp. 1-5
Kroniek van lopende gebeurtenissen, waarin o.a. Willy Roggeman, J. Bernlef, Soma, De Revisor en Albert Vogel ter sprake komen |
|
|
Zo is dat, 100, pp. 52-56
Maria van Antwerpen, Net als een klein kind heb ik er behoefte aan gepakt te worden met liefde, pp. 52-53 |
L.P. Boon, Zomerdagdroom, p. 53 |
|
|
| |
| |
Fernand Lambrecht, Simultaan, pp. 53-55 |
Hans van de Waarsenburg, Tussen nat mos en een begrafenis, p. 55 |
Willy Roggemans, Indras p. 56 |
|
|
Vergeten deuntjes, 100, pp. 58-60
C.C.S. Crone, De schuiftrompet |
|
|
Sunlight, 101, pp. 27-40
Over het uitgavenbeleid van de Socialistische Uitgeverij Nijmegen (SUN) aan de hand van Franz Mehrings Karl Marx. Een geschiedenis van zijn leven en van Herman de Liagre Böhl, Herman Gorter. Zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in Nederland |
|
|
Fantastische flessepost, 103, pp. 58-61
Fernand Auwera, Zelfportret met gesloten ogen |
|
|
Groempf, 103, pp. 61-64
Rudolf Geel en R.H. Fuchs, Schijnhelden en nepschurken |
|
|
Lezers, PFF *, 105, pp. 2-6
Over W.F. Hermans en over R.A. Cornets de Groots Intieme optiek |
|
|
Oude Vlaamse nieuwe, 105, pp. 53-63
Ward Ruyslinck, De verliefde akela, pp. 53-54 |
L.P. Boon, Blauwbaardje in de ruimte en De meisjes van Jesse, pp. 54-57 |
Jos Vandeloo, De muggen, pp. 57-62 |
Marnix Gijsen, De grote god Pan, pp. 62-63 |
|
|
|
WILLEMS, Eldert
Wij trekken te snel naar het woord op, 101, pp. 60-63
Dirk Kroon, Husselen met het gras en De getekende dag |
|
|
| |
Bijzondere nummers
Chr. J. van Geel
(102, 136 pp.)
Met tekeningen en foto's
Redakteur: Jan Geurt Gaarlandt
GEEL, Chr. J. van
Gedichten
Bijen: ‘Als ik mij buk naar de takken die ik raap’ p. 4 |
Bos vol duiven: ‘Luidruchtig tussen de bomen zijn zij’ p. 5 |
Oktoberkauwen: ‘Het zich verplaatsen van’ p. 6 |
Avond: ‘De laatste toevlucht in de schemer’ p. 7 |
Nachtuil: ‘Zijn sprieten staan weer op zijn kop’ p. 8 |
Nest ontzegd: ‘Behoefte tot hun dood’ p. 83 |
Pad op zoek naar winterslaap: ‘Hij klimt de takken binnen op vier benen’ p. 92 |
Jonge vlinder: ‘Een vlinder droeg in zijn’ p. 93 |
Wolfshok: ‘Met kleine blik bekwaam zich uit de pop’ p. 94 |
Een motto-vers: ‘Ik ben in beesten opgesomd’ p. 131 |
Zeehond: ‘Zijn hoofd is rond zijn mond is onder water’ p. 134 |
Zwaan op rimpels: ‘Ze brengen voort wat ze’ p. 135 |
|
|
| |
| |
BERGH, H. van den
Dichter bij Enkele gedichten, 102, pp. 123-127 |
|
|
BESTEN, Ad den
Understatement uit zelfbehoud, pp. 85-87
‘Van Geel is wel degelijk een geëngageerde en allerminst een vrijblijvend versificateur van natuurtafereeltjes’ |
|
|
|
BRANDS, Gerard
De dichter die zijn schat verloor, pp. 88-91
Interview, o.m. over de brand in zijn huis, waardoor talrijke manuskripten en tekeningen verloren gingen |
|
Een onzelieveheersbeestje van 50 kilo, pp. 108-112
Over Van Geel als tekenaar en zijn medewerking aan Barbarber |
|
|
|
DEEL, T. van
Gedicht, p. 118
‘Het kleine in je keert zich om’ |
|
|
Brief (aan Van Geel over Een mottovers, hier opgenomen op p. 131), p. 131 |
|
|
DONKER, Anthonie
De spraak van de natuur zelf, pp. 14-16
Over Spinroc en andere verzen, ‘grotendeels verzen van een langzame en intense natuurwaarneming’ |
|
|
|
EMMENS, J.A.
Christiaan Johannes van Geel, p. 17
Typering van diens poëzie |
|
|
|
ENDT, Enno
Een potje op het vuur - De tijd van voorbereiding op Spinroc (een voorbereiding voor de lezer van de bundels), pp. 19-27
‘iets belichten van de visie en thematiek, in zijn vroege werk, waarvan veel ongepubliceerd is gebleven’ |
|
|
|
FOKKEMA, R.L.K.
De medenatuurlijkheid van Chr. J. van Geel. Enkele observaties n.a.v. Enkele gedichten, pp. 113-117 |
|
|
GAARLANDT, Jan Geurt
Inleiding, p. 3 |
|
Uit de hoge boom geschreven, pp. 62-82
Over Chris van Geels gelijknamige bundel |
|
|
|
GUEPIN, J.P.
Als witvis aan het licht, pp. 95-107
‘... dubbele lectuur is bij Van Geel ook vereist bij de simpele natuurgedichten; ze hebben steeds een, zo men wil, allegorische betekenis.’ Tevens een gesprek met Van Geel over gedichten uit de bundel Enkele gedichten |
|
|
| |
| |
HERZBERG, Judith
Uit brieven [van Chr. van Geel], pp. 42-43 |
|
|
KRAAK, Remmert
Een negatieprobleem, p. 84
Brief aan Van Geel over diens gedicht Nest ontzegd (hier opgenomen op p. 83) |
|
|
Brief [aan Van Geel over Een mottovers in dit nummer op p. 131], p. 132 |
|
|
KUSTERS, Wiel
Een lastig portret: Drosera Poetica?, pp. 33-36
Over het gedicht Portret uit Spinroc en andere verzen |
|
|
|
OFFERHAUS, J.
Een brief en een antwoord, pp. 121-122
Brief aan Van Geel o.a. over het gedicht ‘Nacht in een theepot’, met een antwoord van Van Geel op p. 122 |
|
|
|
POLL, K.L.
Afstand houdt de kringen gaaf, pp. 119-120
Over Van Geel en zijn ‘geconcentreerde aandacht’ wat zijn talrijke korte gedichten verklaart |
|
|
|
PROP, Ser J.L.
Bij het doorlezen van een correspondentie, pp. 44-52
Keuze uit Van Geels brieven |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Chris van Geel (kwatrijn), p. 18
‘Een die van alle kansen profiteert’ |
|
|
|
ROOSENSCHOON, Wies
Spinroc, van ik-gedicht tot natuursymboliek, pp. 28-32 |
|
|
SITNIAKOWSKY, I.
Het interieur van Chr. J. van Geel. Een gedicht moet veel wit hebben, pp. 37-41
Een bezoek aan de dichter |
|
|
|
VASALIS, M.
Bij de bundel Enkele gedichten van Chr. van Geel, pp. 128-130 |
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Een stroper in grensgebied, pp. 53-61
Over de afwezigheid van Van Geel in Literair lustrum 1 en 2. Typering van zijn ‘natuurpoëzie’ |
|
|
|
VESTDIJK, Simon
Flirt met het collectieve onbewuste. Uit: Voor en na de explosie, pp. 9-13
Over Van Geel als ‘para-experimenteel’ dichter |
|
|
| |
| |
VROMAN, Leo
Van Geel tot grijs, p. 133
|
|
|
WAARD, Elly de & MEIJER, Jaap
Bibliografische aantekeningen, p. 136 |
|
| |
Hedendaagse aspecten van literatuurwetenschap
(104, 126 pp.)
Redakteur: Ruud Kraayeveld
BLOK, W.
Ergocentrische romananalyse en literaire geschiedschrijving, pp. 60-77
Wegens het belang van de culturele en sociale context voor de ontvangst van een werk bij het publiek, worden de fictionaliteit en de esthetische functie van de roman versus zijn ‘openheid naar buiten’ behandeld en wordt nagegaan welke consequenties een ergocentrische analyse van een reeks literaire werken zou kunnen hebben voor de literaire geschiedschrijving |
|
|
|
BROUWERS, Bert
Antwoord op de veranderde werkelijkheid, pp. 78-87
Brouwers beschouwt de literatuur als de weergave van de subjektieve werkelijkheid van de schrijver, waarachter echter een objektieve werkelijkheid schuil gaat |
|
|
|
GORP, H. van
Picareske vertelstructuren?, pp. 107-124
Van Gorp probeert enkele konstanten te ontdekken in het handelingsverloop, het spelerspotentieel en de vertelsituaties van vier Spaanse schelmenromans aan de hand van de schema's van VI. Propp en vraagt zich daarbij af of er wel pikareske vertelstrukturen bestaan |
|
|
|
JONG, Martien J.G. de
Analisten en sociologen, pp. 17-38
De Jong beschrijft de verandering in het poëtisch klimaat, de overgang van ‘autonoom-artistiek’ naar ‘referentieel-sociologisch’ en in de literaire kritiek van ‘analisten’ naar ‘sociologen’ |
In Raam 105, p. 64, is een lijstje met errata bij dit artikel opgenomen |
|
|
|
KNUVELDER, Gerard
Roman Ingarden, pp. 39-59
Knuvelder ontvouwt Ingardens theorie en zet ‘een aantal wezenlijke vraagstukken uit de actuele problematiek inzake letterkundig werk, zoals Ingarden die ziet, op een rijtje’ |
|
|
|
KRAAYEVELD, Ruud
Bij een aflevering gewijd aan de literatuurwetenschap, p. 1 |
|
Verhaal, lezer en literatuurwetenschap. Een samenvattende inleiding, pp. 2-16
Een overzicht-in-vogelvlucht van de vigerende literatuurwetenschappelijke methoden |
|
|
| |
| |
OVERSTEEGEN, J.J.
Vragen rond de wetenschappelijke interpretatie van de literatuur, pp. 88-106
Oversteegen gaat in op een aantal vragen die bij de interpretatie van afzonderlijke literaire werken opkomen en vraagt zich daarbij af of het interpreteren daarvan nog wel tot het domein van de wetenschap behoort |
|
|
|
-
voetnoot1
- De bijdragen met een * behoren tot de rubriek: Journaal
|