| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redactie en redactiesecretariaat: G.A. van Oorschot, Herengracht 613, Amsterdam
Jrg. XVII, 10 nrs., 688 pp. |
|
183: |
januari |
|
184-185: |
februari-maart = Du Perron nummer |
|
186: |
april |
|
187: |
mei |
|
188: |
juni |
|
189: |
september = De Surinaamse literatuur |
|
190: |
oktober |
|
191: |
november = Greshoff-nummer |
|
192: |
december |
| |
I. Poëzie
AARTS, Jan
Vier gedichten, 183, pp. 46-49
Intrede: ‘de maan is ach wat een sikkeltje’ p. 46 |
Verkenning en aanpakken maar: ‘een cel licht en leven vergaat er’ p. 47 |
Lopen leren: ‘De vroege ochtend hangt spiegels aan de grashalmen’ p. 48 |
Terug: ‘vergeten in de stad’ p. 49 |
|
|
|
BUDDINGH', C.
Een geluk bij een ongeluk, 186, p. 248
‘Ik ben nu vierenvijftig, en steeds vaker’ |
|
|
|
DALENOORD, Frits
Negen gedichten, 190, pp. 509-529
De kathedraal: ‘Ik was een jaar of tien’ pp. 509-515 |
Mogelijkheden: ‘Dit was een bos’ pp. 516-517 |
Hallo: ‘Soms houden we van ze’ pp. 518-519 |
Ode aan de vrijheid: ‘Vrij is de farao’ pp. 520-521 |
Landschap van Brahms: ‘De logge wolken wateren van de kou’ p. 522 |
Moment in Frankrijk: ‘Fris gekalkt dorp’ p. 523 |
De vertaler: ‘Purperen tranen’ pp. 524-525 |
Savanne: ‘Dit is vanmorgen de nieuwe hemel’ p. 526 |
Hiernamaals: ‘Het hiernamaals leek soms’ pp. 527-529 |
|
|
|
DEEL, Tom van
Vier gedichten, 190, pp. 530-533
Waar gras noch groen verdort: ‘Alles was er, alles was gewoon. Het was’ p. 530 |
Landschap met klaprozen: ‘O, met een parasol de velden door! Dat’ p. 531 |
Bosrand: ‘Konijntje aarzelt of het wel zal gaan’ p. 532 |
De boerderij: ‘Het stond erbij alsof het pas’ p. 533 |
|
|
| |
| |
GELDERBLOM, Arie
Zes gedichten, 186, pp. 213-218
Metro: ‘Mannen en vrouwen met gisteravond en eerder’ p. 213 |
Zaterdagochtendwandeling: ‘en zoals soms dacht hij toen het regende’ p. 214 |
Een busreis: ‘het gebeurde niet veel dat hij zo vredig kon zijn’ p. 215 |
Weet je nog wel, oudje?: ‘op het laatst spraken zij niet meer’ p. 216 |
Max: ‘of hij hier zat of daar was’ p. 217 |
Een slechte dag: ‘hij moest op zoek naar guldens’ p. 218 |
|
|
Elf gedichten, 190, pp. 478-488
Wandelend: ‘de eenzame uren dat hij door de stad zwerft’ p. 478 |
Zomers moment: ‘je zou nu even mooi moeten groeien’ p. 479 |
Zachter: ‘hij, moetende bezoeker aan zoveel toiletten’ p. 480 |
Het regent: ‘het regent en het regent die verhalen’ p. 481 |
Ontroering: ‘dat hij alles bijeen zou kunnen huilen’ p. 482 |
Soms: ‘Soms is er iemand die iets zegt’ p. 483 |
Belofte maakt schuld: ‘- jij die de taal wel zou ontwapenen, de klok’ p. 484 |
Autobiografisch 1: ‘hij houdt vol, houdt zijn woorden vol’ p. 485 |
De pijn daarom: ‘de pijn is weer voelbaar, de verteller’ p. 486 |
Nacht: ‘woorden uit wegen van tegenzin’ p. 487 |
Het begin van het einde: ‘tijdens dit soort tekens van vrede’ p. 488 |
|
|
|
HAASTRECHT, A.
Twee gedichten, 188, pp. 378-383
1. | ‘je staat te staren uit het raam’ pp. 378-381 |
2. | ‘een tot volle wasdom gekomen hamster’ pp. 382-383 |
|
|
|
RESINK, G.J.
Transcultuur, 186, pp. 237-238
Hermes en Hanoman: ‘Elegante efebe en albinoaap’ p. 237 |
Through Lewis Caroll's looking glass: ‘Haren vallen uit maar wij blijven harig’ p. 237 |
Balisch: ‘Wij bijten ons in onze maskers vast’ p. 237 |
Voorspelen: ‘Om je schouders, tussen je benen’ p. 238 |
Tropenavondval: ‘De schemering duurt heel even’ p. 238 |
Steeds smaller mens: ‘Lijf en dicht krimpen in’ p. 238 |
Lijfspreuk: ‘Zij staat onontkoombaar maar het lijkt ludiek’ p. 238 |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Om de bocht: ‘Zij wisten niet dat zij voor het laatst samen liepen’ p. 15 |
Haar grafsteen: ‘Zij liepen in het maanlicht over haar te praten’ p. 16 |
Aan de drank: ‘De levenslang gekwelde lag te drinken’ p. 17 |
|
|
SCHNEIDER, Carel Jan
Gemengd nieuws uit Bangladesh, 190, pp. 506-508
‘het raderschip de ps mohmand’ |
|
|
|
TROLSKY, Tijmen
De regenton, 187, p. 278
‘je had wat water verzameld in de regenton’ |
|
|
|
VERDUYN, Jaap
Na zo veel jaren, 183, pp. 44-45
‘Schemer verduistert, duisternis wordt donker’ |
|
|
| |
| |
VERHEUL, Kees
Osip Mandelstam, Wie een hoefijzer vindt. Vert.: Kees Verheul, 192, pp. 626-629 |
|
|
WIJNALDA, Janneke
Elf gedichten, 192, pp. 674-677
Ochtend: ‘mijn slapende ogen’ p. 674 |
Herfst: ‘ik was groen’ p. 674 |
Strand: ‘voetstappen’ p. 674 |
Maar laat, p. 675 |
Dromen spatten, p. 675 |
Het pad van, p. 675 |
De dagen, p. 676 |
Nu je me hebt, p. 676 |
Ik voel me, p. 676 |
Natte sneeuw, p. 677 |
De bomen buigen, p. 677 |
|
|
|
WILMINK, Willem
Liedjes uit de stratemakeropzeeshow, 188, pp. 361-377
Tegelliedje: ‘Kom ik uit mijn school vandaan’ pp. 361-362 |
Een probleem: ‘Vandaag vroeg mijn zoontje’ pp. 363-364 |
Dat overkomt iedereen wel: ‘Ik moet je even wat gaan vertellen’ pp. 365-366 |
Het driftige kind: ‘Ze zeggen dat ik een driftkikker ben’ pp. 367-368 |
Dictees: ‘Grouwe gebauwen, louwe thee’ p. 369 |
Mooie dingen: ‘Lig je een beetje ziek in je bed’ p. 370 |
Jij en ik: ‘Later zul je bij me wonen’ p. 371 |
Overdag in bed: ‘Waar ben ik? Waar ben ik hier aangeland? pp. 372-373 |
Mijn broertje: ‘Ik heb een klein broertje met wit haar’ p. 374 |
Mijn vriendje: ‘Mijn vriendje is lang niet zo deftig als ik’ p. 375 |
Oom Jan: ‘Waarschijnlijk heeft wel ieder kind’ pp. 376-377 |
|
|
|
WINKLER, C.
Vier gedichten, 183, pp. 29-32
In het familiehuis: ‘De zon dampt het nat van 't rieten dak’ p. 29 |
Ergernis: ‘Walter heeft mijn populier mishandeld’ p. 30 |
Vakantie: ‘Je rijdt de E9 af tot Baraque de Fraiture’ p. 31 |
Zomer: ‘De gebroken hartjes staan in bloei’ p. 32 |
|
|
Twee gedichten, 190, pp. 504-505
Winterdag: ‘Het gras was berijpt, de grond hard’ p. 504 |
Buitenveldert: ‘Het zonlicht speelt door het zomerse groen’ p. 505 |
|
|
| |
II. Proza
MINCO, Marga
Het scherm, 190, pp. 472-477 |
|
|
MORRIEN, Adriaan
De berg Basan is een bultige berg, 186, pp. 263-266 |
|
| |
| |
PEET, D.
M.E. Saltykow (Sjitsedrin), Twee verhalen. Vert.: D. Peet, pp. 33-43
De opofferingsgezinde haas, pp. 33-39 |
De bedrieger-kranteschrijver en de goedgelovige lezer, pp. 40-43 |
|
|
|
PESKENS, R.J.
Van de band afgetikt, 186, pp. 219-236 |
|
Dit is het verhaal van een leraar, 192, pp. 659-673 |
|
|
TIMMER, Charles B.
Andrej Platonow, In deze prachtige, grimmige wereld. Vert.: Charles B. Timmer, 188, pp. 345-360 |
|
|
WIENER, Lodewijk Henri
Ik sloop hem op zeker. Een toepverhaal, 186, pp. 239-247 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ANBEEK, Ton
Bestaan recensies uit oncontroleerbare, zinledige beweringen?, 187, pp. 297-305
Auteur tracht te bewijzen dat literaire kritiek op niet toetsbare oordelen berust |
|
|
|
GOMPERTS, H.A.
De halve vrouw en de holle man. Twee motieven van Slauerhoff, 183, pp. 2-14 |
|
|
HOONING, Th.J.
Orwell's jeugd, 183, pp. 18-28
N.a.v. Peter Stansky & William Abrahams, The unkwown Orwell |
|
|
|
KRAAYEVELD, Ruud A.J.
Terugblik op Merlyn, 187, pp. 306-317
‘Een korte geschiedschrijving, kanttekening bij de literatuurwetenschappelijke uitgangspunten en enkele opmerkingen bij de theoretische en praktische bijdragen’ (p. 317) van het literaire tijdschrift Merlyn (nov. 1962-nov. 1966). Tevens over inconsequenties in de uitspraken |
|
|
|
MEIJER, R.P.
Nog geen geschiedenis: enkele aspecten van de moderne Nederlandse literatuur, 192, pp. 630-658
Lezing op het Vijfde Colloquium van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. |
Over de generatie die na de Vijftigers aan het woord kwam |
|
|
|
PEETERS, Carel
Carrington, 186, pp. 249-254
Over Dora Carringtons relatie met Lytton Stracey. N.a.v. David Garnett, Carrington, Letters and extracts from her diaries |
|
|
| |
| |
ROOSENBOOM, Wies
Waar is deze dichter gebleven? Hans Vlek: dichter van het boerend, hoestend en ademend leven en de vergissing van het engagement, 183, pp. 50-62
N.a.v. diens Voor de bakker en andere gedichten |
|
|
Poëzie van de onvoltooid verleden tijd en het tegenstribbelend heden, 197, pp. 279-296
Over Hannie Michaëlis' poëzie |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities, 186, pp. 255-262
Ter sprake komt o.a. de ‘rehabilitatie’ van Osip Mandelstam |
|
|
Russische notities, 188, pp. 332-344
Over de Sowjetrussische auteur Andrej Platonow (1899-1951). Zie ook: II. Proza |
|
|
Russische notities, 190, pp. 489-503
Over de Russische emigratie als verschijnsel, de ‘emigratie’ van de dichter Iosif Brodski en de ‘semi-emigratie’ van de bio-chemicus en geneticus Jaurès Medwedjew |
|
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Bij Jany over de vloer. Een memento voor A. Roland Holst, 187, pp. 268-277
Over de dagindeling van de dichter |
|
|
De sollicitant van Lebak, 187, pp. 318-330; 188, pp. 384-394
N.a.v. Rob Nieuwenhuys' visie, in diens Oost-Indische Spiegel, over het ambtelijk conflict van E. Douwes Dekker in 1856 |
|
|
Het herenzoontje van Meester Cornelis, 192, pp. 678-688
Fragment uit de biografie: Het leven van E. du Perron |
|
|
|
VERHAAR, Henk
Een sovjetpsychiater en een Krimtataar. Dokumenten. [Vertaald] en ingeleid door Henk Verhaar, 186, pp. 204-212
Twee, nog niet eerder in het Westen gepubliceerde geschriften (het eerste anoniem, het tweede van de Krimtataar Resjat-Dzjemiljov) die de officiële censuur niet zijn gepasseerd |
|
|
| |
bijzondere nummers
Du Perron nummerGa naar voetnoot1
(184-185, pp. 64-201)
Redactie: Ronald Spoor en G.A. van Oorschot
PERRON, E. du
Voor de famielje; achtste en negende dosis (uit: Bij gebrek aan ernst, pp. 130-131 |
|
| |
| |
[Gedicht], p. 191
‘Ambrosia, wat vloeit mij toe?’ |
|
|
Multatuli als huisvader, pp. 192-194
Ingezonden mededeling van Du Perron in De Tijd (5-1-1940) n.a.v. de boekbespreking door Anton van Duinkerken (De Tijd, 4-1-1940) van mevrouw A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo, Multatuli als huisvader. Met een naschrift van Anton van Duinkerken |
|
|
|
BATTEN, Fred
Bij een debuut van Du Perron, pp. 76-87
Over Du Perrons vertaling van Alexander Dumas père, Gabriel Lambert die als feuilleton in de Preanger Bode gepubliceerd werd |
|
|
|
BLACKETT, E.
Tea-Time Tales, pp. 127-129
1. | ‘One day a man put a bullet through his head’ pp. 127-128 |
2. | ‘And one day, another man, too, put a bullet through his head’ p. 129 |
|
|
|
DJOJOPUSPITO, Suwarsih
Eddy du Perron, de vriend, die nooit gestorven is, pp. 68-75
Herinneringen aan de kennismaking en de vriendschap met E. du Perron in Indonesië |
|
|
|
GALEN LAST, H. van
Een geëngageerd anti-politikus, pp. 88-95
Du Perrons politieke ‘opvoeding’ begon in januari 1931. Hitler komt dan nog niet voor in zijn werk, noch in zijn korrespondentie. Het was het kommunisme dat hem interesseerde’ (p. 68) |
|
|
|
RESINK, G.J.
Du Perrons naleven op zijn eiland van herkomst, pp. 195-201
‘De dichter, essayist, Forumredakteur, en romanschrijver Du Perron heeft voor het hedendaagse Indonesië praktisch geen betekenis meer’. ‘Als literatuurhistoricus wacht Du Perron een overigens meer Indonesisch dan indisch naleven’ (p. 195) |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Over den mens Edgard du Perron, pp. 64-67
|
|
|
SPOOR, Ronald
Het avontuur van de Britse mislukking: Du Perron in Oxford, pp. 122-126
N.a.v. het hoofdstuk, Jacht op de Ene, uit Het land van herkomst, waarin Du Perron een beeld geeft van zijn relatie met een meisjesstudente uit Oxford |
|
|
Sympatie voor een hemelvaarder, pp. 164-190
Over E. du Perron en Jan Engelman |
|
|
|
UDING, Louis
Du Perron en Van Wessem: broeders in Apollo, pp. 109-121
Over de briefwisseling tussen Constant van Wessem en Du Perron |
|
|
| |
| |
VEENSTRA, J.H.W.
Bij een curiosum, pp. 96-103
Over het gevonden manuscript, Aan de familie, een onafgemaakt verhaal van E. Du Perron en A.C. Willink, waaruit een fragment wordt opgenomen (pp. 104-108) |
|
|
Du Perron en de vlezigheid, pp. 132-152
Over het ontstaan van de historische roman, Schandaal in Holland; opgenomen in dit artikel de briefwisseling van Du Perron met Dr. C.F. Jansen en Mr. C. Binnerts |
|
|
|
VERHAAR, Herman
De onzekeren, pp. 153-159
Over de aantekeningen van E. du Perron voor de verhalencyclus, De onzekeren, waaruit 5 fragmenten worden opgenomen (pp. 160-163) |
|
|
| |
De jonge Surinaamse Poëzie
(189, pp. 396-470)
Redactie: H. Pos
I. Poëzie
ASHETU, Bernardo
Zes gedichten, pp. 461-466
Slangehout: ‘Wat er tussen ons is geweest’ p. 461 |
Indianen: ‘Vader zeg mij’ p. 462 |
Niets: ‘Ach’ p. 463 |
Niets meer: ‘Er is niets meer in Levroen’ p. 464 |
Zand: ‘Een waas voor de ogen’ p. 465 |
Weemoedig: ‘Het was in deze winter dat’ p. 466 |
|
|
|
BHAI
Drie gedichten, pp. 424-426
‘Ik ben’ p. 424 |
‘De klok tikt weg’ p. 425 |
Dhân Ka Dukhra - Rijste-smart: ‘Slechts zij, die uit rijst geboren zijn’ p. 426 |
|
|
|
DOBRU, R.
Twee gedichten, pp. 467-468
De meerderheid: ‘Wij’ p. 467 |
Willemstad gaapt: ‘De stenen hebben het mij verteld’ p. 468 |
|
|
|
HELMAN, Albert
Trefossa, Twee gedichten. Vert.: Albert Helman, pp. 421-423
Een echt gedicht..., p. 421 |
Santa / Heilige, pp. 422-423 |
|
|
|
LIER, Rudi van
Ergens wonen, pp. 469-470
‘Nergens meer thuis te zijn’ |
|
|
|
SHRINIVãSI
Twee gedichten, pp. 448-449
Terugkomst: ‘De zon schreit’ p. 448 |
Het elfde gebod: ‘Aan u de eer’ p. 449 |
|
|
| |
| |
SLORY, Michaël
Gedichten vertaald door de auteur, pp. 444-447
In memoriam Hugo Olijfveld: ‘Ik heb met de moed’ pp. 444-445 |
Wij negers: ‘O negers’ p. 446 |
Coronie: ‘Eén kanaal is er maar in Coronie’ p. 447 |
|
|
|
VIANEN, Bea
Drie gedichten, pp. 440-442
Exkuus: ‘Waarom heb ik gehuild en’ p. 440 |
Mijn erf: ‘Af en toe’ p. 441 |
Recept: ‘Bij iedere windvlaag’ p. 442 |
|
|
|
VOORHOEVEN, Jan
Johanna Schouten-Elsenhout, Twee gedichten. Vert.: Jan Voorhoeve, pp. 419-420
Nieuwe morgen, p. 419 |
Mijn droom, p. 420 |
|
|
Michaël Slory, Voor Djewal Persad. Vert.: Michaël Slory en Jan Voorhoeven, p. 443 |
|
| |
II. Proza
FERRIER, Leo H.
Notities van een vriend, pp. 450-460 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
POS, Hugo
Inleiding tot de Surinaamse literatuur, pp. 396-409
O.a. over de medewerkers aan dit nummer |
|
|
|
RUSSEL, Rodney
Causerie, pp. 427-439
Over zijn schrijverschap, zijn gebruik van het Nederlands, zijn verblijf in Nederland en zijn contacten met Sticusa (Stichting voor Culturele samenwerking) |
|
|
|
VOORHOEVEN, Jan
Vóór de letters, pp. 410-418
Over de mondeling overgeleverde literatuur van de slaven. Met gedichten in vertaling |
|
|
| |
Greshoff-nummer
(191, pp. 536-625)
Redactie: P.H. Dubois, S.J. van Faassen, R. Spoor, G.A. van Oorschot
BITTREMIEUX, C.
Jan van Nijlen via Jan Greshoff, pp. 553-566
Over Greshoffs vriendschap met de dichter Jan van Nijlen |
|
|
| |
| |
BRUNT, Nini
Jan Greshoff, lang geleden, pp. 567-569
Over haar kennismaking met Jan Greshoff |
|
|
|
DUBOIS, Pierre H.
Overwegingen bij een correspondentie, pp. 537-548
Enkele karakteristieke uitspraken uit Greshoffs correspondentie |
|
|
|
GIJSEN, Marnix
Een vriendschap, pp. 622-625
|
|
|
GILLET, L.
‘Dit is voorwaar geen zuivere poëzie...’, pp. 575-580
Over Jan Greshoffs dichterschap |
|
|
|
GRESHOFF, Aty
[Gedicht], 1, p. 536
‘Hoe kan ik nu verder blijven leven’ |
|
|
|
GRESHOFF, Kees
Lettre sur mon père, pp. 590-592 |
|
|
HUYGENS, G.W.
Het proza van Greshoff, pp. 593-604 |
|
|
LEROUX, Etienne
Jan Greshoff, De Grashof, by Kloofnekweg, Kaapstad, Suid-Afrika, pp. 570-574
Over Greshoffs levenswijze in Zuid-Afrika |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Een herinnering aan Jan Greshoff, pp. 581-582
Over ‘le talente de l'amitié’ van Greshoff |
|
|
|
TERBORGH, F.C.
Stimulerende critiek, pp. 605-608
Over de opbouwende kritiek van Jan Greshoff |
|
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Du Perron en Greshoff, een vriendschap vol misverstand, pp. 609-621 |
|
|
VROMAN, Leo
Toch komt hij telkens terug, pp. 549-552
Herinneringen aan Greshoffs stimulerende invloed op zijn schrijverschap |
|
|
|
WAGE, H.A.
De vriend van zijn jeugd [P.N. van Eyck], pp. 583-589 |
|
|
-
voetnoot1
- De afbeelding op het omslag is een reproductie van een bijgetekende collage, gemaakt als frontispice-illustratie voor Du Perrons verhaal, Zittingen voor een damesportret, uit: Bij gebrek aan ernst, in 1926 in eigen beheer te Brussel uitgegeven
|