Djoko miskin. De arme jongeling
(1983)–Pamin Asmawidjaja– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De arme jongelingEr was eens een echtpaar, waarvan de man bapak Dipo en de vrouw ibu Joso heetteGa naar voetnoot*. Zo goed en zo kwaad als het ging hielden ze zich in leven met het verbouwen van chinese tajer, napi en cassave. Ze hadden geen andere bron van inkomsten, maar Allah zorgde ervoor dat ze altijd te eten hadden en geen gebrek leden. Bapak Dipo en ibu Joso waren al vrij oud. Bapak Dipo was al bij de vijftig en ibu Joso was al veertig, maar ze hadden nog steeds geen kinderen. Bapak Dipo bad God om een kind want hij vond het verschrikkelijk als hij in zijn leven geen kinderen zou hebben. Hij klaagde dag en nacht en smeekte God om een kind. Tenslotte werd zijn gebed verhoord. Bapak Dipo en ibu Joso kregen een kind, een jongetje. Ze noemden hem Djoko Miskin, dat betekent: de arme jongeling. De ouders waren dolblij dat hun wens in vervulling was gegaan en dankten God dat Hij hun gebed verhoord had. Sindsdien waren ze heel vroom en hadden ze nog maar één geloof: hun geloof in Allah. Ze waren God dankbaar voor de kleren en het eten dat Hij hen schonk. Maar na enige tijd kregen bapak Dipo en ibu Joso gebrek aan voedsel en kleding en konden niet meer goed voor Djoko Miskin zorgen. Djoko Miskin was toen vier jaar. Zijn vader kon niet meer werken want hij was al oud, al over de vijftig. Djoko Miskin begon honger te lijden en ging toen maar zelf op zoek naar eten. Zijn moeder probeerde nog iets te verdienen door bladeren te zoeken en te verkopen aan de mensen die met pitjil op de markt stonden. In het begin hadden veel mensen bladeren nodig maar na enige tijd was er geen vraag meer naar. Toen ging ibu Joso maar rijst stampen. Ze kreeg niet uitbetaald in rijst, ook niet in breukrijst maar in slijpmeel. De grove zemelen gooide ze weg en de fijne nam ze voor Djoko Miskin mee naar huis. | |
[pagina 9]
| |
Djoko miskinKâlâ mau ngarep wis saquntârâ lawas ânâ saqwijining bapaq Dipo karo ibu Joso. Iku wong tuwâ loro kerjanané soso nandur kimpul uwi lan kasabah. Ora ânâ pekaréyanéGa naar voetnoot1. liyané menèh. La bapaq Dipo karo ibu Joso dijangkungGa naar voetnoot2. karo gusti Allah râdâ isâ mangan ora kekurangan. Wusânâ ngono bapaq Dipo karo ibu Joso wis tuwâ. Paq Dipo wis nduwé umur udâkârâ sèket taun, maq Joso nduwé umur patangpuluh taun. Ora nduwé anaq, la wusânâ ngono bapaq Dipo njaluq anaq karo gusti Allah, nenuwun karo gusti Allah. Urip sepisan koq ora nduwé anaq dadi nggresahGa naar voetnoot3. awan benginé nggresah karo gusti Allah njaluq anaq. Banjur isâ keturutan nduwé anaq, kelakon nduwé anaq. Anaqé lanang. La anaq lanang iku mau dijenengaké Djoko Miskin. Suwéning-suwé bapaq Dipo lan ibu Joso miskin iku mau dinâmâ-nâmâGa naar voetnoot4. seneng banget awit ora nduwé anaq njaluq anaq keturutan nduwé anaq. Saqikiné ketrimâ karo gusti Allah. Wongé temen banget karo gusti Allah, sewiji lé temen karo gusti Allah. Bapaq Dipo karo ibu Joso banjur nrimâ saqkuwasané Pangéran sing ngekèhi sanḏang kalawan pangan. Suwé-suwé bapaq Dipo ibu Joso banjur kekurangan sanḏang lan pangan dadi Djoko Miskin iku kapiran. Djoko Miskin wis wayah nduwé umur patang taun. Bapaqé wis ora kuwat kerjâ awit bapaqé wis tuwâ, umuré wis lebih sèket taun. Banjur bocah iku ngelih terus nggolèq pangan ḏéwé. Maqé kerjanané banjur nggolèq goḏong adol goḏong sâpâ-sâpâ sing nduwé dagangan, sing adol pecel. Didol nèng pasar, sâpâ-sâpâ sing mbutuhaké goḏong banjur tuku goḏongé karo ibu Joso. Suwé-suwé ora ènèng wong sing mbutuhaké goḏong terus ibu Joso banjur buruh nutu. Nanging ora éntuq bagéan beras âpâ menir yâ ora, mung bekatul. Sing jenengé bekatul iku saq - ngisoré menir, ḏeḏeqé diguwaq bekatulé dijimuq karo si ibu Joso kanggo makani Djoko Miskin. | |
[pagina 10]
| |
Maar Djoko Miskin had daar niet genoeg aan en begon over de markt te zwerven om aan eten te komen. De bladeren waar eten in had gezeten en die de mensen hadden weggegooid, likte hij af en als er een restje in achtergebleven was, at hij het op.
Maar het duurde niet lang of de mensen op de markt kregen er genoeg van. Ze waren bang dat ze, als Djoko Miskin zo dicht bij hen in de buurt kwam, door hem besmet zouden worden en net zo arm zouden worden als hij. En zo gebeurde het dat Djoko Miskin overal waar hij kwam weggejaagd werd.
Djoko Miskin werd acht jaar. Hij liep altijd rond in een gescheurde broek zodat je zijn geslachtsdelen kon zien. Zijn haar was lang en hij had bijna nooit een hemd aan. Op zekere dag overleed zijn moeder. Er was niemand die medeleven toonde of kwam helpen, helemaal niemand. Bapak Dipo stond er helemaal alleen voor en ging ten einde raad op zoek naar zijn zoon. Djoko Miskin kwam altijd om de vier dagen thuis, maar toen ibu Joso overleed was hij al vijf dagen niet thuisgekomen. Na lang zoeken vond bapak Dipo zijn zoon op de markt. Hij nam Djoko Miskin mee naar huis en vertelde wat er gebeurd was. Toen ze thuisgekomen waren, zei hij: ‘Nu je moeder dood is zijn we nog maar met ons tweëen. Als jij nu hier blijft, ga ik naar de begraafplaats om een graf voor haar te graven. Ik moet dat wel zelf doen want er is niemand die ons wil helpen. Iedereen is bang om door onze armoede besmet te worden. Als ik niet zorg dat er een graf komt, blijft haar lijk hier liggen en gaat tot ontbinding over. Blijf jij nu bij je moeder dan ga ik naar de begraafplaats.’ Djoko Miskin vroeg: ‘Wat gebeurt er met mij nu moeder dood is?’ ‘Wees maar niet bang, ik blijf bij je.’ ‘Dus u gaat nu naar de begraafplaats om een graf voor moeder te graven? En ik moet bij moeder blijven?’ ‘Ja. Ik ga haar zelf maar begraven, want wie zou het anders doen?’ | |
[pagina 11]
| |
[pagina 13]
| |
Wusânâ si Djoko Miskin kekurangan banjur ngluyur nèng pasar nggolèq pangan sâpâ-sâpâ sing mbuwaqGa naar voetnoot1. goḏong ènèq isiné âpâ-âpâ banjur didilati, sing barang teturahan dientèqké karo Djoko Miskin. Suwéning-suwé kabèh wong sing nang pasar pâḏâ ora trimâ mergâ nèq keceraqanGa naar voetnoot2. Djoko Miskin iku ujaré nḏaq ketularan kâyâ Djoko Miskin. Djoko Miskin diuraq-uraq kon lungâ mergané wedi nèq ketularan kâyâ Djoko Miskin.
Suwéning-suwé Djoko Miskin wis nduwé umur wolung taun, kaṯoqan yâ kaṯoqé suwèq konṯolé yâ kétoq, rambuté yâ dâwâ klambiné arang-arang nganggo klambi.
La saqiki maqé wis tuwâ maqé mati. Ibu Joso mati ora ânâ wong layat sesijiâ ora ènèng wong layat. Banjur bapaqé répot, dadi nggolèqi anaqé. Anaqé angger patang dinâ sepisan perlu bali nang omah. Iku sampèq limang dinâ sampèq maqé mati bocah iku mau ora mulih banjur digegolèqiGa naar voetnoot3. karo paq Dipo. Wusânâ ketemu nang pasar. Paq Dipo ngajaq mulih anaqé nang omahé. La wis dijaq mulih nang omahé banjur paq Dipo ngomong karo Djoko Miskin: ‘Deloqen nggèr, maqmu wis mati, saqiki karèq aku karo kowé. Mung ora liwat nggèr kowé saqiki nang omah aku taq nèng makaman taq-nggawèqké nggon maqmu, awit mengko ora ânâ bakalé wong sing tekâ layat. Wong kabèh pâḏâ wedi lamun ketularan kâyâ awaqé ḏéwé. Nèq ora aku sing nggawèqné lowangan kanggoné ngubur maqmu yâ maqmu bakal bosoq nèng omah. Saqiki kowé nèng kéné maqmu tunggonânâ. Aku taq-lungâ nèng kuburan gawé lowangan kanggoné ngubur maqmu.’ La Djoko Miskin sumaur karo bapaqé, ngomong: ‘Paq, nèq maqé wis mati banjur aku iki karèq karo sâpâ?’ ‘Yâ nèq maqé wis mati yâ kowé karo aku.’ ‘Dadi kowé arep nang makaman nggawèqné bolongan gawé ngubur maqé. La aku iki dadi nunggoni maqé nèng kéné?’ Paqé lé ngomong: ‘Yâ nggèr kâyâ mengkono. Lamun ora aku sing nèng kramatan ora ènèng bakalé wong sing nang kramatan.’ | |
[pagina 14]
| |
‘Goed, ik zal bij moeder waken.’ Bapak Dipo ging met een schop en een tjap op weg, en groef een gat. Toen hij klaar was, ging hij naar huis terug en zei tegen Djoko Miskin: ‘Ik heb een gat gegraven, het graf is dus klaar. Laten we moeder er nu samen naar toe dragen. Als we haar hier laten liggen, gaat het lijk stinken.’ Djoko Miskin pakte haar bij de benen en bapak Dipo bij de armen, en samen droegen ze haar naar de begraafplaats. Toen ze daar aangekomen waren, zei pak Dipo tegen zijn zoon: ‘Kijk nog even goed naar je moeder want je zult haar nooit meer zien. Je mag haar niet vergeten en moet haar vragen om voor je te bidden dat je later niet zo arm wordt als je ouders. We hebben je Djoko Miskin genoemd omdat we zo verschrikkelijk arm zijn. Zullen we nu het gat dichtgooien?’ Toen ze ibu Joso begraven hadden, zei pak Dipo: ‘Laten we naar huis gaan. Nu je moeder deze wereld verlaten heeft, mag je niet meer naar haar vragen of over haar praten. Je mag haar naam alleen noemen als je in nood verkeert.’ ‘Ja vader.’ ‘Je moet dit goed onthouden hoor.’ ‘Ja.’
Vader en zoon gingen naar huis en hielden elkaar gezelschap. Maar na enige tijd kreeg Djoko Miskin weer honger. Er was niets te eten in huis, want pak Dipo was niet meer in staat om te werken. Djoko Miskin nam daarom afscheid van zijn vader en ging weer naar de markt. De verkopers bij wie hij in de buurt kwam, joegen hem weg, want als hij dichtbij was verkochten ze niets. De mensen waren immers bang dat hij hen zou aanraken en dat ze dan net zo arm zouden worden als hij.
Djoko Miskin zwierf rond over de markt en niemand sprak hem aan of gaf hem eten of iets anders. Als er mensen zaten te eten, bleef hij wachten om te kijken of er misschien iets zou overblijven. Maar de mensen knepen de restjes helemaal | |
[pagina 15]
| |
Terus omong: ‘Yâ paq, yâ kono nèq kowé arepé nèng kramatan nggawèqné lobangan maqé. Maqé taq-tunggonané nang omah kéné.’ Paq Dipo buḏal nèng kramatan nggawèqné nggon bojoné, ibu Joso. Nggâwâ sekop gâwâ pacul, lemah iku diḏuḏuq ḏéwé. Banjur wis dadi bolongané paqé mulih nang omahé, terus ngomong: ‘Deloq nggèr, saqiki aku wis tekâ ngomah menèh mergâ kuburané wis dadi, sing digawé ngubur maqmu. Ayo saqiki maqé pâḏâ dipanggul wong loro, digâwâ nang kuburan. Nèq ora ènèq sing nggâwâ maqmu, ora liwat maqmu dadi baṯang nang kéné. Bapaq kepiyé arepé ngurug maqmu mergâ wis ora ènèng sing bakal nulungi aku karo kowé.’
Terus maqé digâwâ wong loro, anaqé njunjung sikilé bapaqé njunjung nḏasé saq-awaqé. Terus digâwâ nang kuburan. Banjur paqé ngomong karo anaqé, anaqé kon: ‘Deloq sing persis âjâ lali karo rupané maqmu. Iki maqmu wis mati wis nang saqjeroning kubur. Kowé wis ora bakal kepeṯuq menèh. Mung ora liwat kowé jaluqâ sawapan dongâ karo ibumu supâyâ kowé mbésuq bisâhâ âjâ ngantèq kâyâ aku kâyâ ibumu anggoné sing dadi miskin. Mulâ kowé saqiki taq-jenengaké Djoko Miskin, mergâ paqmu karo maqmu iku mlarat luwih déning asu pitung anaq-anaqGa naar voetnoot1.. Ayo nggèr pâḏâ diurugi maqmu.’ Maqé banjur diurugi wong loro. Saqiki maqé diurugi karo lemah. Lemahé wis ḏuwur, sing ngurugi wis sampé, anaqé dijaq bali: ‘Wis nggèr, saqiki maqmu wis mulih nang ajalé. Wis, âjâ mboq-tékoqké menèh âjâ mboq-rasani. Kenâ kowé ñeluq jenengé naming nèq kowé kesangsaran. Nèq kowé ora kesangsaran âjâ sampèq maqmu mboq-rasani.’ Djoko Miskin omong: ‘Yâ paq.’ ‘Tapi âjâ lali âpâ léku ngomong karo kowé.’ ‘Yâ.’ Saqiki wong loro iki mau pâḏâ mulih nang omah banjur pâḏâ jejagongan. | |
[pagina 16]
| |
fijn of trapten ze kapot. Djoko Miskin trok zich er niets van aan want hij had veel te veel honger. Ook al waren de restjes helemaal fijngeknepen of platgetrapt, toch at hij ze op. Djoko Miskin bleef dagenlang van huis. Het werd steeds moeilijker om eten te vinden. Hij zocht op vuilnishopen naar etensresten maar vond niets. De mensen lieten niets meer voor hem achter en scholden hem alleen maar uit: ‘Val dood! Verdwijn uit mijn ogen want je bederft mijn handel.’ Ook werd gezegd: ‘Als we Djoko Miskin niet meer zien, is hij zeker dood. Reken maar dat ik dan een slametanGa naar voetnoot* ga houden.’ Djoko Miskin zei nooit iets en liet de mensen maar praten.
Na enige tijd ging pak Dipo op zoek naar zijn zoon. Hij trof hem op de markt aan en vroeg hem mee naar huis te gaan. Djoko Miskin gehoorzaamde en samen gingen ze huiswaarts. Het huis van pak Dipo zat vol gaten. Als het regende werd alles binnen nat en als de zon fel scheen was het er snikheet. Het hout was helemaal vermolmd en overal waren stukken afgebroken. Het huis was eigenlijk onbewoonbaar geworden, maar ze hadden geen andere plaats om te wonen. Niemand wilde hen onderdak verlenen of hun huis helpen opknappen en een heel nieuw huis bouwen ging natuurlijk helemaal niet. | |
[pagina 17]
| |
Saqiki anaqé ngelih menèh terus pamit karo bapaqé mergâ bapaqé ora bisâ ngekèhi pangan, wis ora kuwat ñambut-gawé menèh. Anaqé lungâ menèh nèng pasar. Sâpâ-sâpâ wong sing diceḏeqi karo Djoko Miskin iku ngyagi âpâ ngoyaq-oyaq Djoko Miskin kon lungâ. Ora perlu ceḏeq-ceḏeq karo Djoko Miskin mergané sing dodolan ora payu. Wongé pâḏâ ora tuku mergâ nèq ñénggol Djoko Miskin iku munḏaq wedi nèq ketularan kâyâ Djoko Miskin nggoné mlarat, dadi pâḏâ ora gelem. Mlaku rânâ-réné ora ènèng sing nékoni ora ènèng sing ngekèhi pangan ora ènèng sing ngekèhi âpâ-âpâ. Nèq ènèng wong mangan dientèni turahané ananging nèq turah palah-palahGa naar voetnoot1. diweñet-weñet diidek-idek. Ananging Djoko Miskin ora perduli mergâ wetengé ngelih. Wasiâ wis diiles-iles kaé isiq dibukaqi dipangan karo Djoko Miskin. Banjur pirang-pirang dinâ bapaqé ora weruh Djoko Miskin, Djoko Miskin ora weruh bapaqé. Si Miskin ora olèh pangan. Saqwisé ditinggal mati maqé sangsâyâ nemen nggoné ora olèh pangan. Nggolèqi nggoné tumpuqan larahan-larahan tilasé wong sing pâḏâ mangan iku mau nanging ora ènèng sing diturahi. Banjur Djoko Miskin diseḏaq-seḏaqné karo wong saqjeroning pasar: ‘Nèq wong kâyâ ngono kuwi mboq yâ ndang modar, nèq bocah kâyâ ngono kuwi mèn ndang mati. Dadi ora ngétoq-ngétoqi mâtâ dadi dagangaku bisâ payu.’ Anâ menèh saqwijining wong ngomong: ‘Aku pancèn nduwé omong kapan Djoko Miskin iku wis ora kétoq menèh ḏèqé mesṯi wis mati. Aku arep ngruwah rasul nèq wongé wis mati mergâ aku legâ-lilâ.’ Djoko Miskin ora tau ngomong âpâ-âpâ ora tau ngomong kepiyé-kepiyé.
Djoko Miskin iku suwé-suwé banjur digolèqi karo bapaqé, banjur ketemu nang pasar menèh. La saqikiné Djoko Miskin dijaq bali terus manut bali karo bapaqé. Omahé Djoko Miskin bolong kabèh, nèq udan yâ kudanan, nèq panas yâ kepanasan. Iku kabèh wis pâḏâ gapuq wis pâḏâ semplaq sasat kâyâ ora kenâ dienggoni. | |
[pagina 18]
| |
Pak Dipo zei tegen zijn zoon: ‘Ik wil niet dat je later armoede en gebrek lijdt. Laten we daarom naar de begraafplaats gaan.’ ‘Wat moeten we daar doen?’ vroeg Djoko Miskin. ‘Ga maar mee. Neem jij de tjap dan neem ik de schop.’ ‘Maar wat gaan we daar doen?’ ‘Kom, doe nu maar wat ik zeg.’
Djoko Miskin gehoorzaamde en ging met zijn vader op weg naar de begraafplaats. Daar aangekomen zei pak Dipo: ‘Djoko Miskin, we gaan nu een vijvertje maken.’ Samen gingen ze aan de slag. Toen ze een diep gat gegraven hadden, zei de vader: ‘Ik wil niet dat je later in armoede leeft en wil daarom in dit gat begraven worden. Ik ga erin liggen, dan moet jij het dichtgooien.’ ‘Wat zegt u nu? Als ik u begraaf gaat u dood, net als moeder.’ ‘Ja jongen, dat is precies wat ik wil. Als ik wacht tot mijn tijd gekomen is, kom jij later in moeilijkheden. Wie zal mij dan naar mijn graf dragen? Dat zul je alleen nooit kunnen. Daarom ga ik nu maar zelf in mijn graf liggen.’ ‘Maar hoe kunt u dat over uw hart verkrijgen? Ik blijf dan helemaal alleen achter!’ ‘Luister eens goed, mijn jongen. Er is iemand die jou geschapen heeft en dat is Allah. Als Allah niet wil dat je doodgaat dan ga je ook niet dood en zorgt Hij ervoor dat je te eten krijgt. Als ik blijf leven kom je in grote problemen, want als ik later in huis kom te overlijden blijf je met mijn lijk zitten. Ik zal me heel schuldig voelen want dan zullen de buren last hebben van de stank van mijn lijk. Als ik eenmaal in dit gat lig en je me begraven hebt, geef ik verder geen moeilijkheden. Doe nu wat je vader je zegt. Ik zal in mijn graf voor je bidden dat je later een hoge positie mag krijgen, algemeen geacht mag worden en een geurige tjempaka-bloem zo groot als een rijstmaand mag ontmoeten. Maar voordat je me met aarde bedekt, wil ik je iets zeggen. Je mag mijn woorden nooit vergeten, ook al zwerf je over | |
[pagina 19]
| |
[pagina 21]
| |
Anaming ora nduwé panggonan menèh. Arep nunut karo wong ora ènèq sing gelem, arep kon ngréwangi wong ora ènèng sing bakal ngréwangi, arep nggawé menèh wis ora pinter nggawé menèh. Saqiki bapaqé ngomong karo anaqé: ‘Deloqen nggèr, anaqku Djoko Miskin. Saqikiné kâyâ ngéné waé. WirèhdénéGa naar voetnoot1. timbang kowé mbésuq sangsârâ lebih-lebih sangsârâ saqiki kâyâ ngéné. Ayo pâḏâ nang kuburan.’ ‘La ngâpâ paq nang kuburan?’ Anaqé tékon. Bapaqé ngomong: ‘Yâ wis tâ angger ngetutké aku nèng kuburan. Kowé manggulâ pacul aku taq-manggul sekop.’ ‘La perluné paq?’ ‘Yâ wis tâ manut karo aku.’
Saqiki Djoko Miskin manut âpâ omongé bapaqé. Terus buḏal nang kuburan. Paq Dipo ngomong karo Djoko Miskin: ‘Deloq nggèr, ayo nggawé blumbangan nèng kéné.’ Djoko Miskin dijaq karo bapaqé banjur nggawé blumbangan. Blumbangané wis jero banjur paq Dipo ngomong karo Djoko Miskin: ‘Deloqen nggèr, timbangané kowé mbésuq sangsârâ lebih-lebih sangsârâ menḏing saqiki waé aku taq-mlebu nang saqjeroning kubur kéné. Nèq aku wis mlebu nang saqjeroning luwangan kéné aku ndang diurugânâ lemah.’ ‘Lo, la kâyâ ngono paq? La nèq kowé taq-urugi lemah dadi kowé yâ mati kâyâ maqé.’ ‘La yâ nggèr supâyâ aku mati kâyâ maqé, mergâ nèq aku urip ngentèni patiku nèng omah mbésuq kowé sangsârâ. Sâpâ bakalé sing nggâwâ aku nèng kuburan? Nèq kowé ḏéwé mesṯi yâ ora kuwat. Dadi saqiki aku taq-ñegur ḏéwé nang kuburan.’ ‘Lo paq, dadi kowé wis négaqké aku? Dadi aku uripku karo sâpâ?’ ‘Deloqen nggèr. Urip iku ènèng sing nggawé urip, gusti Allah ḏéwé sing nggawé urip. Nèq gusti Allah hurung paring mati karo kowé, kowé ora bakal mati, mesṯi gusti Allah ngekèhi pangan mbuh pangan âpâ. Anaming nggèr, nèq aku isiq urip | |
[pagina 22]
| |
de markt en wil niemand zich met je bemoeien. En als de mensen je wegjagen of mishandelen, moet je je daar niets van aantrekken. Denk dan aan wat ik je nu ga zeggen. In de eerste plaats moet je geen problemen uitlokken. Ten tweede moet je Gods zegeningen niet afslaan. In de derde plaats moet je als je later trouwt, je vrouw de eerste zeven dagen en nachten niet aanraken en geen gemeenschap met haar hebben. Wat je ook ziet, je moet je beheersen en je niet door begeerte laten meeslepen. Je moet die zeven dagen en nachten vasten en goed opletten wat er uit de vagina van je vrouw komt. Je vader kan je geen schatten nalaten. Er is alleen een dolk in een hoek van mijn huis. Neem die mee. Je kunt hem ook laten liggen maar als je later trouwt moet je hem ophalen, want dan zul je hem nodig hebben als je zeven dagen en nachten bij je vrouw waakt. Dit is wat ik je wilde zeggen. Je moet niet zuchten of klagen want je heet niet voor niets Djoko Miskin. Gooi nu het gat dicht.’
Djoko Miskin gooide huilend het gat dicht. Hij was heel verdrietig. Eerst was zijn moeder gestorven en had niemand medeleven getoond en nu was zijn vader levend begraven. Hij voelde zich diepongelukkig want wie zou nu voor hem zorgen en wie zou nog tegen hem praten nu zijn vader en moeder er niet meer waren? Buiten zijn ouders had hij helemaal niemand. Toen hij het gat dichtgegooid had, ging hij in gepeins verzonken naar huis. Drie dagen en drie nachten zat hij thuis te piekeren over de dood van zijn vader en moeder. Al die tijd sliep hij niet en at hij niet. Tenslotte kreeg hij zo'n honger dat hij maar weer naar de markt ging om eten te zoeken. De mensen hadden nog meer afkeer van hem gekregen, ze vonden hem nog viezer dan poep. De verkopers stonden niet toe dat hij dichter dan vijf meter bij hen in de buurt kwam. Want als hij dichterbij kwam, wilde niemand iets bij hen kopen. De mensen waren veel te bang dat ze door Djoko Miskin aangeraakt en besmet zouden worden. Dus als Djoko Miskin vijf meter of minder van een verkoopstalletje afstond, kwam niemand er iets kopen. | |
[pagina 23]
| |
banjur kowé ngentèni patiku mesṯi kowé bakal lebih lému sangsârâ. Nèq aku mati nang omah mesṯi aku dadi baṯang. Iku moro-moro nglebihi-nglebihi ngekèh-ngekèhi dosaning bapaqmu mergâ tânggâ-teparo mambu gandané baṯangé bapaqmu. La saqikiné nèq aku wis ñegur kéné banjur mboq-urugi iku ora nggawé sangsarané kowé. Wis, manutâ waé karo bapaq. Mung ora liwat kowé taq-dongaq-dongaqné sângkâ kubur mugâ-mugâ kowé éntuqâ drajat sing geḏé meṯuqânâ kembang cepâkâ saq-wakul geḏéné. Mugâ-mugâ mbésuq ing tembé kowé bisâ waluyâ jati, jati tekaning waluyâ nglebihi-nglebihi kâyâ déning saq-pâḏâ-pâḏâ manungsâ. Ananging âjâ diurugi sikiq. Aku nduwé janji karo kowé. Janjiku kâyâ ngéné, âjâ ngampèq lali. Sinajanâ kowé kluyuran turut pasar ora ènèng sing bakal sudi ñénggol karo kowé ora ènèng sing sudi kanggonan karo kowé, wis sasat dikuyâ-kuyâ disiyâ-siyâ ning ora dadi âpâ. Mung aku saqiki duwé janji karo kowé naming kowé pomâ dipomâ âjâ ngampèq lali. Sepisan kowé âjâ naruh brahâlâ. Nomer loro kowé âjâ ninggal rejeki. Nomer telu kowé mbésuq lamun duwé bojo nèq durung duwé umur pitung dinâ pitung bengi mungguh saqupamané pangan âjâ ngampèq mboq-sénggol âjâ ngampèq mboq-pangan. Sinajanâ kowé weruh âpâ waé iku perlu mboq-tahan âjâ ngampèq kowé miliq nggénḏong lali, saqkarepmu ḏéwé. Puwasanen pitung dinâ pitung bengi, deloqen âpâ anané sângkâ saqjeroning kuwadonané bojomu. Paqé ora bisâ ninggali bânḏâ âpâ-âpâ. Kaé ènèng condriqGa naar voetnoot1. lawas nang pojoq gubuq kaé jukuqen. Sinajan ora mboq-jukuq, mbèsuq lamun kowé wis winayahGa naar voetnoot2. duwé bojo, iku âjâ ngampèq lali perlu koq-jukuq. Iku sanguné nggonmu ngelèqi bojomu pitung dinâ pitung bengi. Mung kâyâ mengkono wangsitku. Kowé âjâ pisan-pisan nggresah, âjâ pisan-pisan ngresulâ, awit wis kesebut karo jenengmu Djoko Miskin. Saqiki aku urugânâ.’ Banjur bapaqé diurugi Djoko Miskin karo nangis, nelângsâ banget. Maqé wis mati, ora ânâ sing layat, bapaqé durung mati wis diurugi. Dadi Djoko Miskin nelângsâ banget bakal ora ènèng sing ngopèni menèh lan ora ènèng sing ñeluq menèh. Nèq tânggâ liyâ ora ènèq sing ñeluq jenengé Djoko Miskin, ora ènèng babar-pisan. | |
[pagina 24]
| |
Djoko Miskin zwierf rond over de markt. Als mensen een bacove aten en de schil weggooiden, at hij die op, want er was niets anders. Hij at ook bladeren waar etenswaren in hadden gezeten en die nog naar olie of peper roken. Hij at alles, het gaf niet wat, als het zijn maag maar vulde.
Op een dag kwam de president een kijkje nemen op de markt. Toen hij zag dat het er vies en lelijk uitzag, zei hij tegen zijn ministers: ‘Ik wil dat de markt helemaal opgeknapt wordt. Alles moet schoongemaakt en hersteld worden.’ Vervolgens ging de president terug naar zijn paleis. Djoko Miskin wist niet wat een president of minister was, want hij was nooit op school geweest. Hij wist niet eens wat een meester was. Het enige wat hij wist, was dat hij bacoveschillen die de mensen weggooiden kon opeten. Hij hoorde zeggen dat de markt gauw opgeknapt moest worden omdat de president de volgende week terug zou komen om te kijken of het netjes geworden was. Het sprak vanzelf dat een opdracht van de president opgevolgd moest worden. De president maakte via de krant bekend dat er tijdens zijn inspektie van de markt een kontest gehouden zou worden. De persoon die volgens de president het mooist en het netst gekleed zou zijn, zou een prijs van honderdvijftig gulden krijgen. Djoko Miskin wilde wel eens weten hoe een president eruit zag, of het een tijger was of een ezel of iets anders. Hij kende alleen het woord mens, dus moest een president iets anders zijn dan een mens, een tijger misschien of een ander dier. Dat wilde hij wel eens zien.
Precies een week later kwam de president de markt inspekteren. Men had een erepoort voor hem aangebracht en de markt mooi versierd. Duizenden mensen wachtten hem op, allemaal in hun mooiste kleren. Ze probeerden allen een plaatsje vooraan te krijgen, want degene die de president als de best geklede zou aanwijzen, zou honderdvijftig gulden ontvangen. | |
[pagina 25]
| |
Wis diurugi ditinggal bali karo ngelamun. Djoko Miskin mulih menèh nang omah. Jagong nèng kono udâkârâ ènèng telung dinâ telung bengi, ora turu ora mangan ngelamun maqé karo bapaqé wis pâḏâ ora ânâ. Saqiki krâsâ ngelih menèh buḏal anèng pasar, nggolèq pangan. Tekâ pasar sangsâyâ nemen wongé sing sengit geṯing lebih-lebih weruh tai timbangané weruh Djoko Miskin. Ñeḏeq afstan limang méter wis diwaketi ora kenâ nang nggoné wong dodol. Perlu lungâ mergâ nèq diceḏeqi Djoko Miskin kabèh wong saqnegârâ ngerti lamun sampèq ñénggol Djoko Miskin bakal ketularan. Dadiné Djoko Miskin lamun ngadeg nggoné wong dodol afstan limang méter ora ènèng wong mârâ. Dadiné sing dodol ora payu. Terus Djoko Miskin ngluyur rânâ ngluyur réné. Nèq ânâ wong mangan geḏang kulité diuncalké banjur dipangan karo Djoko Miskin. Utâwâ mangan goḏong sing bekasé mambu lengâ lan menèh mambu lomboq, iku dipangan karo si Djoko Miskin supayané gawé ngebeqi wetengé. Saqwijining dinâ pasaré ditiliqi karo presiḏèn, awit pasar iku mau ora apiq, èlèq banget. La saqikiné presiḏèné ngomong: ‘Pasar iki perlu didandani kâyâ añar perlu didandani sing apiq. Sing èlèq perlu dibenaq-benaqké menèh.’ Kâyâ mengkono omongané presiḏèné karo minister-minister. Banjur presiḏèné bali nang omah. Anaming Djoko Miskin ora ngerti sing jenengé minister âpâ, sing jenengé presiḏèn âpâ, mergané Djoko Miskin ora sekolah. Dadi ora ngerti jenengé mèster, sembarang ora ngerti. Ngertiné yâ nèq ènèq wong ngguwaq kulit geḏang dipangan ṯoq, wis ora ngerti sembarang-barang.
Terus ènèq wong ngomong nèq iki perlu ndang gelis-gelis didandani pasaré mergâ suq minggu ngarep bakalé presiḏèné tekâ menèh, ndeloq apiq lan èlèqé nggoné tâtâ-tatané pasar. Apâ opdragké presiḏèn perlu digawé. Djoko Miskin ngrungoqné rânâ-réné yâ pâḏâ waé, omongané bakal ènèq presiḏèn tekâ niliqi pasaré. Presiḏèn iku nggawé koran, sâpâ-sâpâ sing bésuq pâḏâ nèng hormat ndeloq pasar iku bakal dikèhi wèstrèt saquntârâ. | |
[pagina 26]
| |
Djoko Miskin stond helemaal alleen want de mensen wilden niet dichtbij hem staan. Ze waren doodsbang dat hij hen zou besmetten. Hij had een dikke laag vuil op zijn lichaam, geen hemd aan zijn lijf, zijn huid was zwart en zijn haar was helemaal in de war als van een monster. Zijn broek was aan flarden zodat zijn schaamdelen te zien waren. Zo stond Djoko Miskin daar, met zijn armen over elkaar, helemaal alleen.
De president kwam langsrijden, gevolgd door zijn ministers en geëskorteerd door soldaten en politieagenten. Hij zat in de voorste auto en keek naar alle kanten. Hij stelde vast dat niemand in zijn land gebrek en armoede leed, want alle mensen waren goed gekleed. Maar toen hij verder reed, zag hij iemand die helemaal alleen stond. Hij had geen hemd aan, zag er ongebaad uit, had lang haar en zijn geslachtsdeel hing uit zijn broek. De president gaf opdracht om te stoppen en liet zich daarna zonder iets te zeggen naar zijn paleis terugrijden. Hij zei tegen zijn ministers dat hij de markt netjes vond en blij was dat men alles zo goed opgeknapt had. Aan zijn opdracht was voldaan. ‘Maar’, zo vervolgde hij, ‘nu moeten jullie nog voor me uitzoeken wie de jongen is die daar helemaal alleen stond en geen hemd aan had. Als jullie hem gevonden hebben, moeten jullie hem hier brengen.’ Een van de ministers vertrok om de jongen zonder hemd te zoeken. Hij ging naar de markt en vroeg aan iedereen wie die jongen was die geen hemd droeg toen de president kwam kijken of zijn opdracht uitgevoerd was. De president had gezegd dat alles in orde was behalve die jongen die geen hemd aan had. Hij moest daarom van de president die jongen zoeken en naar het paleis brengen.
De minister had Djoko Miskin snel gevonden want de mensen hadden een hekel aan hem en gaven hem maar al te graag aan. Ze vonden het best als hij door de president gedood zou worden want hij vervuilde alleen maar de markt. | |
[pagina 27]
| |
[pagina 29]
| |
Wèstrèt iku kâyâ mengkéné. Sâpâ-sâpâ sing ñanḏang nganggo apiq luwes lan dideloq karo presiḏèné apiq bakal éntuq persèn satus sèket rupiah. Djoko Miskin hurung ngerti sing jenengé presiḏèn iku kâyâ ngâpâ. Apâ sing jenengé presiḏèn iku macan âpâ kimar âpâ âpâ. Mergâ Djoko Miskin ora ngerti presiḏèn ngertiné ming wong. La koq iku ènèng presiḏen iku mesṯiné macan dadiné kepéngin weruh. Banjur tibâ persis dinâ Kemis. Presiḏèn niliqi pasaré dadi dihormat, dipasang gapurâ dipasang sembarang-barang apiq-apiqan diplesir pasaré. Wong èwon-maèwon pâḏâ nèng kono. Sing nganggo sanḏangan apiq-apiq iku pâḏâ ngadeg nèng ngarepan, ora perlu nèng buri mergâ bakal diwèstrètné. Sâpâ sing ditudingGa naar voetnoot1. karo presiḏèn apiq iku tâmpâ presèn satus sèket. Djoko Miskin ngadeg tanpâ kâncâ tanpâ kanṯi, ḏéwé ora ènèq kancané mergâ kabèh-kabèh ora perlu jèjèr karo Djoko Miskin wedi nèq ketularan. Bocah kuwi boloté kandel, ora nganggo klambi, awaqé ireng rambuté grimbyaq-grimbyaq kâyâ mawas. Kaṯoqé ting slawir konṯolé kétoq. Iku ngadeq seḏakep ḏéwé.
Banjur presiḏèné liwat karo montor. Sing ngetutné mburiné yâ minister soldati karo skaut. Presiḏèné numpaq montor ñawang ngalor ñawang ngidul ñawang nengen ñawang ngiwâ. Kabèh sângkâ rumangsané presiḏèné negarané wis kecukupan kabèh ora ènèng wong mlarat lan ora ènèng wong kekurangan. Kabèh ñanḏang nganggo apiq. La mlaku, terus weruh wong ngadeg ijèn, iku sing jenengé Djoko Miskin. Tanpâ klambi, tanpâ adus, rambuté dâwâ, konṯolé klèwèran. Presiḏèné manḏeg saquntârâ nèng kono, banjur ora ngomong âpâ-âpâ terus mulih menèh nèng omahé. Banjur presiḏèné ngomong karo minister nèq kanggoné tâtâ-tataning pasar wis apiq ora ènèng kekurangané, wis ora rusaq menèh kâyâ sing wis. Presiḏèn banget panrimané anggoné ndandani pasaré. Apâ ujaré presiḏèn wis kaleksanan wis apiq. ‘Mung saqiki aku wekas karo kowé, golèqânâ sâpâ wongé sing ngadeg ḏéwé ora ènèq kancané. Sing ora nganggo klambi kuwi gawanen mréné.’ | |
[pagina 30]
| |
Er waren vier verkopers die tegen elkaar zeiden: ‘Ik zal blij zijn als ze Djoko Miskin ophangen. Ik stel voor dat we dan een dankoffer brengen. Als ieder van ons één koe inzet, slachten we die en houden we een slametan. Dat doen we zodra we horen dat Djoko Miskin dood is. Ach, daar hoeven we niet op te wachten want als hij niet meer terugkomt is hij zeker door de president om het leven gebracht. De president zoekt hem natuurlijk omdat hij onze markt vervuilt en geen hemd draagt.’ De verkopers wezen Djoko Miskin aan: ‘Die daar, die geen hemd draagt, die is het. We willen zijn naam niet noemen, laat staan dat we hem zouden aanraken.’ Djoko Miskin werd onmiddellijk door de minister in een auto geduwd en naar de president gebracht. De president herkende hem meteen want toen hij bij zijn bezoek aan de markt had laten stoppen, had hij hem goed bekeken.
De president kwam met al zijn ministers in vergadering bijeen. Djoko Miskin mocht daar niet bij zijn; ze hadden hem in een aparte kamer opgesloten. Hij dacht dat hij door de president gedood zou worden. De president sprak tot zijn ministers: ‘In mijn land wonen niet slechts tien of twintig maar duizenden en nog eens duizenden mensen. Hoe komt het toch dat er één is die arm en behoeftig is en er uitziet als een bedelaar? Waarom kan die ene persoon niet geholpen worden? Ik vind dat verschrikkelijk en wil daarom de prijs geven aan die jongen die bijna geen kleren droeg.’
De ministers legden zich neer bij de wil van de president en wisten meteen wie hij bedoelde. Djoko Miskin was immers de enige geweest die geen hemd had gedragen. Ze begrepen dat de president de prijs aan Djoko Miskin toekende omdat hij medelijden met hem had. Nadat de president zijn ministers naar huis gestuurd had, ging hij naar Djoko Miskin toe, en stelde hem enkele vragen: ‘Hoe heet je?’ ‘Ik heet Djoko Miskin.’ | |
[pagina 31]
| |
Iku presiḏèn mrintah ministeré. Terus minister buḏal nggolèqi wong sing ora nganggo klambi. Saqikiné Djoko Miskin digolèqi nang saqjeroning pasar. Ditékoq-tékoqké sâpâ wongé sing ora nganggo klambi nggoné mapak presiḏèn ndeloq kaujutaning pasar. Omongané presiḏèn tâtâ-tatané pasaré sing perlu dibenaqké wis barès kabèh, mung garèq siji sing durung barès yâ iku wong sing ora nganggo klambi. Mulâ digolèqi karo minister, perlu digâwâ mulih nang omahé presiḏèn. Ministeré nggolèqi sing ora nganggo klambi gelis-gelis mèn ndang ketemu. Awit kabèh pâḏâ ora seneng karo Djoko Miskin. Timbangané njijiq-njijiqi ènèng pasar menḏing mèn dipatèni pisan karo presiḏèné mergâ sing gawé regeting pasar mung garèq si Djoko Miskin.
Wusânâ ngono ènèq bakul papat ngomong: ‘O nèq Djoko Miskin digantung aku pancèn legâ-lilâ. Mung aku arep ujar: ayo pâḏâ kompani, pâḏâ guyupan wong papat, pâḏâ ndoloh sapi siji-siji. Saqiki pâḏâ dibelèh pâḏâ ngruwah rasui nèq wis krungu si Djoko Miskin iku mau dibelèh âpâ dipatèni. Anaming ora susahGa naar voetnoot1. koq krungu dikabari. Nèq wis ora tekâ manèh nèng pasar wis temtu yèn Djoko Miskin dipatèni karo presiḏèné. Mergâ iku sing njijiq-njijiqi ora ânâ sing ora klambèn kajâbâ-jâbâ Miskin.’
La digolèqi terus diḏuḏuhaké: ‘La kaé sing rupané ora klambèn. Apâ menèh kon ñénggol kon ñeluq jenengé waé aku ora gelem.’ Terus saqnalikâ kono dijukuq karo minister ditumpaqké anèng montor diteraké nang ngarepé presiḏèné. Tekâ nèng nggoné presiḏèné, presiḏèné wis ngerti presis mergâ mauné tiliq pasar manḏeg saquntârâ nèng kono wis mat wis maqnâ karo rupané Djoko Miskin. Saqiki pâḏâ jagongan minister sakèhing minister. Anaming Djoko Miskin ora dicampuraké perlu didèkèq nèng kamar. Ujaré Djoko Miskin iku mesṯi waé aku bakal dipatèni karo presiḏèné. Presiḏèné ngomong karo pârâ minister-minister: | |
[pagina 32]
| |
‘En hoe heten je ouders?’ ‘Mijn vader heet pak Dipo.’ ‘En je moeder?’ ‘Ibu Joso.’ ‘Waar zijn je ouders nu?’ ‘Ze zijn al overleden.’ ‘Uit welk dorp kom je?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Ach, dat is ook niet belangrijk. Ik weet nu genoeg. Luister, ik wil je werk geven, want ik vind het zielig dat je de hele dag over de markt rondzwerft zonder dat iemand tegen je praat of je iets vraagt. Wat vind je daarvan?’ ‘Als u me werk wilt geven, ben ik bereid te werken. En als u me wilt doden, ben ik bereid te sterven.’ | |
[pagina 33]
| |
‘Deloqen pârâ minister-minister. Wong negârâ kéné ora soso sepuluh karo rongpuluh: èwon-èwonan. Kenâ âpâ soso wong siji sing nisṯâ sing misakat sing kéré, koq ora bisâ ñukupi karo wong siji? Nèq ngono kebangeten wong kéné iki. Saqikiné sing éntuq près, sing éntuq ganjaran ora liya-liyané yâ iki, Djoko Miskin iki sing ñanḏang nganggo ora pâḏâ karo kancané.’
Pârâ minister ngrungoqaké ujaré presiḏèn banjur akurt dadi siji awit jalaran ministeré yâ wis mangerti lamun iku sing ora nganggo klambi mergâ iku ming siṯoq. Kabèh pâḏâ nganggo klambi, yâ iku éntuq prèsé. Presiḏèné lebih-lebih kasihan karo sing jenengé Djoko Miskin.
Banjur pârâ minister dikongkon mulih. Kabèh minister mulih nang omahé ḏéwé-ḏéwé banjur Djoko Miskin diparani karo presiḏèné: ‘Deloqen, kowé sâpâ jenengmu?’ ‘Aku jenengku Djoko Miskin.’ ‘La kowé anaqé sâpâ?’ ‘Aku anaqé paq Dipo.’ ‘La maqmu?’ ‘Ibu Joso.’ ‘La maqmu karo paqmu nèng ndi?’ ‘Paqku karo maqku wis mati.’ ‘La mauné désamu désâ ngendi?’ ‘Aku ora ngerti désané, désaku désâ âpâ kebonan âpâ aku ora ngerti.’ ‘O yâ ora dadi âpâ. Nèq iku wis taq-cukup kanggoné omongmu karo aku. Mung saqiki kâyâ mengkéné. Kowé saqiki taq-kèqi kerjanan. Timbangané kowé nèng pasar ngadeg ḏéwé ora ènèng sing mboq-jaq omong ora ènèng sing nékoni kowé, saqiki aku sing nékoni kowé aku sing ngomong karo kowé. Anaming saqiki kowé taq-kèqi kerjanan. Kowé gelem âpâ ora?’ ‘Lo, nèq kowé gelem ngekèqi kerjanan, aku yâ gelem kerjâ. Nèq kowé arep matèni aku, aku yâ gelem mati.’ | |
[pagina 34]
| |
‘Ik zal je echt niet doden, want ik heb met je te doen. Ik ben zo rijk en jij zo arm! Maar of we nu rijk of arm zijn, we zijn allemaal mensen. Vertel eens, waarom wil niemand tegen je praten?’ ‘Mijn vader zei dat iemand die me aanspreekt of zich mijn lot aantrekt, net zo arm zal worden als ik. Daarom houden de mensen niet van mij en praten ze ook niet tegen mij.’ ‘Goed, we zullen zien of het waar is. Ik wil dat je bij me blijft. Als ik door jou tot armoede verval, is dat de wil van God. Je moet hier de tuin schoonhouden. De dorre bladeren moet je weghalen en de bloemen water geven. In de droge tijd moet je elke middag de verdorde takken en bladeren verzamelen en weggooien, zodat de tuin schoon is en er netjes uitziet.’ Djoko Miskin zei de president duizendmaal dank. De president gaf hem nog wat aanwijzingen en zei: ‘Je krijgt een eigen slaapkamer.’ Hij liet hem de kamer zien en ging weg: ‘Ik ga een poosje rusten.’
De president ging zijn paleis binnen en gaf zijn bediendes opdracht om Djoko Miskin nieuwe kleren te geven. Ze moesten hem naar de badkamer brengen en zijn hele lichaam schoonschuren. Daarna moesten ze zijn haar netjes knippen en hem mooi aankleden. De bediendes waren in dienst van de president en deden dus wat hen opgedragen was. Ze vonden het niet leuk want Djoko Miskin stonk verschrikkelijk, had een dikke laag vuil op zijn lichaam en zag er vreselijk uit. Ze baadden hem tot hij helemaal schoon was en trokken hem daarna mooie kleren aan. Djoko Miskin voelde zich helemaal niet op zijn gemak. Hij vond het maar eng want hij had nog nooit zulke kleren aan gehad.
Toen zijn haar geknipt was en hij er piekfijn uitzag, ging hij naar de slaapkamer die de president hem gewezen had. De bediendes lieten de president weten dat ze Djoko Miskin gebaad hadden en zijn haar hadden geknipt, zodat hij er nu | |
[pagina 35]
| |
[pagina 37]
| |
‘O, ora pisan-pisan, mergâ aku yâ pâḏâ waé kasihan karo kowé. Kowé mlarat aku sugih. Iku ñawaku karo ñawamu pâḏâ waé, dadi ñawané wong sugih karo ñawané wong mlarat iku pâḏâ. Wong sing ora gelem tékon karo kowé sebab kepiyé?’ ‘Iku kanḏané bapaqku nèq tékon karo aku, ngrumati aku mesṯi ketularan kâyâ aku. Dadi wong iku mau ora pâḏâ seneng karo aku, ora seneng nékoni aku mergâ wedi nèq pâḏâ kâyâ aku.’ ‘Yâ dijajal, kowé nèng kéné. MenâwâGa naar voetnoot1. aku ketularan kowé yâ wis pesṯiné gusti Allah sing ngekèqi mèn aku ketularan kâyâ kowé. Mung saqiki taq-kèqi kerjanan. Latar iki resiqânâ. Nèq ènèng goḏong garing singkirnâ, kembang-kembangan iki siramânâ bañu. Nèq wayah soré nèq wayah terangan sing garing-garing iku sempalânâ guwaqânâ ditumpuq dadi siji supayané bisâ resiq bisâ apiq.’ Ujaré presiḏèn kâyâ mengkono. Djoko Miskin matur sèwu kesuwun terus diḏuḏuhaké kerjanané. Presiḏèn omong menèh: ‘Kowé nèq turu taq-kèqi nggon nèng kéné.’ Kâyâ mengkono. Wis ngerti kabèh, wis diḏuḏuhné kerjanané, wis diḏuḏuhné kamaré banjur presiḏèn iku ngomong: ‘Aku taq-turu saquntârâ.’
Saqiki munggah nèng falèsé presiḏèn. Banjur presiḏèn ngongkon karo sakèhing koki kon nggawaqné saliné Djoko Miskin. Djoko Miskin kon nggâwâ nèng pengadusanGa naar voetnoot2. kon ngosoqi awaqé kabèh kon motongi rambuté sing apiq, perlu kon ñalini sanḏangan sing apiq. Wirèhdéning koki pâḏâ waé kanggoné kerjâ karo presiḏèné banjur manut ujaré presiḏèn. Wasi ambuné blarungan wasi boloté kandel wasi rupané èlèq perlu dirumati. Iku diadusi ngampèq resiq, disalini barang sing apiq. Djoko Miskin saqlawas-lawasGa naar voetnoot3. ora tau klambèn, risi kâyâqé kâyâ gilâ, kâyâqé kâyâ kagèt. Kâyâ mengkono. Saqwisé dipotongi kétoq apiq sembarang wis resiq Djoko Miskin lungguh anèng panggonané sing diḏuḏuhaké karo presiḏèn kanggoné peturoné, nèq arepé turu. Banjur pârâ koki matur karo presiḏèné lamun wis diresiqi kabèh, si Djoko Miskin wis bersihGa naar voetnoot4. wis apiq yâ wis dipotongi. | |
[pagina 38]
| |
schoon en netjes uitzag. Vervolgens gaf de president opdracht om lekker eten voor Djoko Miskin klaar te maken met allerlei soorten vlees en groente. Hij zei: ‘Ik wil dat Djoko Miskin straks samen met mij eet.’
De bediendes voerden de opdracht uit. Ze bereidden allerlei soorten vlees en groente en toen alles gaar was, lieten ze aan de president weten dat het eten klaar was. De president ontbood Djoko Miskin om samen met hem de maaltijd te gebruiken.
Djoko Miskin werd door de bediendes naar het paleis gebracht. Hij vond het eng want hij was bang voor de president en was nog nooit in een huis geweest dat mooi geverfd was en waar tapijten op de vloer lagen. Toen hij over het tapijt liep, gleed hij telkens uit want dat was hij niet gewend. De president bood Djoko Miskin een stoel aan maar hij wilde niet gaan zitten. Djoko Miskin had nog nooit op een stoel gezeten. Hij zat altijd op de grond, op het zand, op het gras of op de stam van een omgevallen klapperboom. Maar de president dwong hem te gaan zitten: ‘Je hoeft echt niet bang te zijn. Ik zal je heus niet doodmaken. Ik zal je goed behandelen, want ik heb vertrouwen in je. Daarom heb ik je ook gevraagd om samen met mij te eten. Zelfs mijn ministers is die eer nog nooit te beurt gevallen. Kom, ga nu maar eten.’
Djoko Miskin had nog nooit witte rijst gegeten en vlees en groente evenmin. Hij vond die witte rijst maar griezelig. En het vlees vond hij ook maar eng, want hij had nog nooit vlees gegeten. Maar hij moest wel en at daarom een heel klein beetje, net genoeg om de ergste honger te stillen. Toen ze gegeten hadden, zei de president: ‘Ik geef je mooie kleren en zal goed voor je zorgen, maar dan moet je wel je werk goed doen. Je moet elke dag de tuin schoonmaken en de planten en bloemen die verwelkt zijn water geven zodat ze er mooi bijstaan.’ | |
[pagina 39]
| |
Banjur si pârâ koki diomongi kon masaqké sing ènaq-ènaq kon ngolahké iwaq saqwernaning iwaq jangan saqwernaning jangan. Ujaré presiḏèné: ‘Iku bakal taq-jaq mangan karo aku.’
Si koki manut karo presiḏèn. Njangan saqwernaning iwaq, njangan janganan saqwernaning janganan. Banjur wis mateng diaturké karo presiḏèné lamun wis rampung nggoné olah-olah nggoné masaq. Presiḏèné mangsuli menèh karo pârâ koki kon ñeluq si Djoko Miskin bakal dijaq mangan bareng kalih sang presiḏèn.
Djoko Miskin dituntun karo koki digâwâ munggah. Djoko Miskin gilâ, wedi banget karo presiḏèn. Ora tau munggah omah apiq, ora tau weruh omah sing dilabur cèt utâwâ menèh didèkèqi tapèt. Wongé mlaku anèng feluré bola-bali keplèsèt tibâ awit ora tau mlaku nang barang tapèt. Djoko Miskin dijagongné krosi ora gelem mergâ ora tau njagong anèng krosi, njagongé anèng santi anèng suketan anèng gluguGa naar voetnoot1.. Banjur dipeksâ karo presiḏèné: ‘Kowé âjâ wedi-wedi, kowé ora bakal taq-patèni kowé bakal taq-gawé apiq nang saqjeroning omah kéné. Kowé bakal kenâ taq-percâyâ nang saqjeroning omah kéné. Mulâ kabèh pârâ minister urung tau bebarengan mangan karo aku, saqiki kowé tekâ ñar taq-jaq bareng mangan karo aku. Iki panganen.’
Djoko Miskin ora tau mangan segâ, rupané putih dadi gilâ, ora tau mangan iwaq dadi gilâ. Iku dipeksâ karo presiḏèn. Sasat kâyâ ora gelem-gelemâ mangan sangking gilané weruh segâ weruh jangan sakèhing jangan. Nanging Djoko Miskin kapeksâ ngisèni wetengé saquntârâ ning ora wareg-wareg, soso saquntârâ soso kanggoné mangan supâyâ wetengé âjâ ngelih nemen-nemen. Terus presiḏèné saqrampungé mangan ngomong karo Djoko Miskin: ‘Saqikiné mulâ kowé taq-sanḏangi apiq taq-rumati apiq kowé perlu sing temen sing ñambut-gawé sing kerjâ nèng kéné. Ora koq dinâ tutug sedinâ, mungguh carané nggoné reged perlu resiqânâ, kepeṯètan kembang-kembangan iku sing alum siramânâ supayané apiq.’ | |
[pagina 40]
| |
Bapak Dipo was wel dood maar het leek alsof hij zijn zoon terzijde stond, want nog geen maand later stonden de bloemen er weer prachtig bij en waren de bladeren weer frisgroen. De tuin was niet meer te herkennen en zag er met de dag schitterender uit. De president besefte dat Djoko Miskin geen rampspoed maar juist voorspoed bracht en dacht bij zichzelf: Ik zal hem als kind aannemen, want ik heb nu slechts één dochter. Hij kan me dan later als president opvolgen. Ik zal hem onderwijs laten volgen en hem alle talen en schriftsoorten laten leren, want die moet hij dan wel beheersen. Hij moet straks maar eens bij me komen. Zo te zien brengt hij voorspoed, want de planten die er vroeger verschrikkelijk bijstonden en bijna nooit wilden groeien staan nu in bloei en de bloemen die vroeger zo klein en flets waren, zijn nu groot en fris. Het paleis ziet er nu heel anders uit dan vroeger, en het lijkt wel of het hier minder warm geworden is. Dat is allemaal aan Djoko Miskin te danken.
De president riep één van zijn bediendes en droeg haar op om Djoko Miskin te zeggen dat hij weer voor hem moest verschijnen. De bediende ging naar Djoko Miskin en zei: ‘Ik heb van de president opdracht gekregen om jou te halen. Je moet naar het paleis gaan, want de president wil je spreken.’
Djoko Miskin deed wat hem gezegd werd en ging naar het paleis. Ditmaal gleed hij niet meer uit over het tapijt, hij was er al aan gewend. Toen de president zei dat hij op een stoel moest gaan zitten, wilde hij eerst niet omdat hij dat niet eerbiedig vond. Maar de president zei: ‘Ga hier op een stoel zitten want ik wil iets met je bespreken.’ Toen Djoko Miskin zat, vervolgde de president: ‘Je hebt nu al enige tijd voor me gewerkt en zoals ik je had opgedragen de tuin schoongehouden en voor de bloemen gezorgd. Ik heb je hier laten komen om iets met je te bespreken. Maar je mag aan niemand doorvertellen wat ik nu ga | |
[pagina 41]
| |
[pagina 43]
| |
Banjur saquntârâ kâyâ-kâyâ ditutaké karo paq Dipo sing wis mati. Ngrumat peṯètan saquntârâ urung ngantèq sesasi kembangé luwih déning apiq, goḏongé luwih déning ijo royo-royo manglingi nggoné presiḏèn. Sangsâyâ lé semangerGa naar voetnoot1. lé apiq lé blowérâ. Banjur presiḏèn nggraitâ nèq si Miskin iki ora nulari, malah nggâwâ rejeki. Saqiki bakal taq-aku anaqku lanang mergâ aku soso nduwé anaq wédoq siji ora nduwé anaq lanang. Bésuq lamun aku dikanggoqné saqlawasé mesṯi iki sing nggentèni dadi presiḏèn, iku perlu taq-wulangi taq-wuruqi cârâ ngomong sekèhing pengomongan utâwâ menèh tulis sekèhing tulis perlu ngerti. Mengko Djoko Miskin bakal taq-jagongaké menèh. Saqjaqé koq nggâwâ rejeki, awit ndeloqké kembangan kembangé dudu-dudu, sing ora tau metu kembangé metu kembangé, sing mauné kuru alum saqiki malih ijo, malih kacèq kâyâqé. Jenengé falès koq kacèq kâyâ sing wis-wis. PrasakuGa naar voetnoot2. koq ora panas kâyâ sing wingi-wingi malih añep. Iki sangking aku kanggonan si Miskin iki. Banjur nimbaliGa naar voetnoot3. si koki menèh kongkon ngundangké si Miskin kon maju nang ngarepé presiḏèn manèh. Saqiki diaturi karo si koki: ‘Deloqen Miskin, aku mung éntuq ḏawuhanéGa naar voetnoot4. presiḏèn nèq kowé saqiki kon munggah nang falèsé presiḏèn. Presiḏèn arep nduwé omong karo kowé.’
Djoko Miskin manut âpâ ujaré si koki. Saqiki munggah wis ora keplèsèt manèh awit wis tau ngambah. Dikongkon lungguh saqikiné lungguh. Ujaré Djoko Miskin ngajèni karo sang presiḏèn, wongé ora njagong nèng krosi. Ujaré presiḏèn: ‘Ora perlu. Kowé njagong nèng krosi mergâ aku arep nduwé omongan karo kowé.’ Djoko Miskin banjur njagong wong loro, terus diomongi karo si presiḏèn: ‘Nèq sing wingi-wingi kowé kerjâ karo aku, aku ngerjaqké kowé taq-kon ngrumati latar utâwâ peṯètan kabèh waé. Djoko Miskin kowé taq-kongkon nèng ngarepku kéné aku arep nduwé omong karo kowé. Ning pomâ-dipomâ kowé âjâ wârâ-wârâ simiq, mung kowé ḏéwé sing krungu. Sângkâ | |
[pagina 44]
| |
zeggen. Sinds jij hier bent lijkt het wel veel rustiger en vrediger geworden, en het is ook niet meer zo warm als vroeger. De planten zijn allemaal mooi groen en overal komen bloemen op. Het is een lust voor het oog. De ministers merkten ook al op dat het hier zo veranderd is. Ik denk dat het je bestemming is om mijn zoon te worden en wil je daarom als kind aannemen. Wat vind je daarvan? Zou je dat willen?’
Djoko Miskin viel van schrik van zijn stoel. De president was ontsteld. Hij hielp Djoko Miskin overeind en gooide een emmer koud water over zijn hoofd. Djoko Miskin was van blijdschap en verbazing flauw gevallen. Hij kon niet geloven dat de president iemand die vroeger niet genoeg te eten had, in vodden rondliep en in alle opzichten voor anderen onderdeed, als zoon wilde aannemen. Nadat hij van de schrik bekomen was, antwoordde hij: ‘Als u me als kind wilt aannemen, laat ik dat aan u over. Ik ben maar een arme schooier en alleen op de wereld. Moge de zegen van Allah hierop rusten. Allah is almachtig. Ik ben u heel dankbaar als ik uw zoon mag worden. Maar ik heb veel gebreken.’ ‘Miskin, ik accepteer je zoals je bent. Ik verwacht dat je in je doen en laten dezelfde zult blijven. Van nu af aan heet je Djoko Muljo, de edele jongeling. Je mag je niet meer Djoko Miskin laten noemen, want voortaan heet je Djoko Muljo. Dat wilde ik je zeggen.’
Djoko Muljo wist niet wat hij moest zeggen en barstte in tranen uit. Hij was nog niet over zijn verbazing heen en was dolgelukkig. Ineens moest hij aan vroeger denken. Hij dacht bij zichzelf: als ik ooit een achtenswaardige positie mag innemen, komen de woorden van mijn vader uit. Ik zal mijn medemensen dan geen onrecht aandoen en iedereen gelijk behandelen, of iemand nu belangrijk is of niet, jong is of oud. Want ik weet wat het is om door je medemensen slecht behandeld te worden. Maar uiteindelijk is het Allah die mijn leven bestuurt. Hij ziet elke stap die ik zet en hoort elk woord dat ik spreek. | |
[pagina 45]
| |
rumangsaku kowé tekâ anèng omahku taq-timbali anèng omahku kéné koq saqjaqanéGa naar voetnoot1. falèsku kéné koq tentrem ayem ora panas kâyâ sing wingi-wingi lan peṯètan kabèh koq ijo-ijo lan sing ngembang ora ngembang kabèh metu kembangé semanger pendelengku. Pârâ minister pâḏâ ngaruh-aruhi yèn bédâ kâyâ sing wis-wis. Menâwâ kowé iku wis pinèkstinéGa naar voetnoot2. dadi anaqku. Saqiki aku nduwé omong karo kowé mungguh kowé iku taq-aku anaq. Apâ kowé kirâ-kirâ legâ âpâ kowé kirâ-kirâ gelem âpâ ora?’ Saqnalikâ Djoko Miskin nggeblag sângkâ krosiné kagèt banget yèn diaku anaq karo presiḏèné. Banjur dadi kerépotané presiḏèn, ditangèqaké banjur bunbunané digrujugi bañu sing añes. Si Miskin semaput awit sangking banget bungahé lan banget getuné. Getuné mauné wongé kelantar banget nggoné mangan nggoné ñanḏang nggoné sembarang kasoran karo liya-liyané utâwâ menèh lan kekurangan kecungkrangan saqiki koq diaku anaq karo presiḏèn. Dadi kagèt saqnalikâ. Saqwisé éling banjur ñauri karo presiḏèné: ‘Yâ nèq aku koq-aku anaq, aku garèq nari slirané. Aku wong kabur kanginan, kéré pitung asu anaq-anaq banjur koq-aku anaq. Yâ mugâ-mugâ gusti Allah ngidènânâGa naar voetnoot3. lan jangkungâGa naar voetnoot4. âpâ sing dadi karepmu. Iku sângkâ berkahé gusti Allah. Yâ mung ora liwat gusti Allah waé sing kuwâsâ. Yèn aku mboq-aku anaq yâ banget pinuwunku awit aku ora wong piteksâGa naar voetnoot5.. Mung garèq kowé yèn gelem ngaku anaq karo aku.’ ‘O yâ Miskin, lahir temekaning batin doñâ tekaning akhérat kowé taq-aku dadi anaqku pribadi, ning yèn kowé saqterusé kâyâ mengkono kelakuamu lan pinemumu. Mung saqiki kowé taq-jenengaké Muljo. Ajâ gelem menèh yèn kowé diceluq Miskin, saqiki jenengamu Muljo. Kâyâ mengkono yâ nggèr.’
Bocahé ora semaur banjur nangis saquntârâ awit getun banget. Getun bungah lan sukaq ngen-ngené lan kèlingan sing wis-wis. Terus Djoko Muljo mbatin: O yâ, lamun aku bisâ mulyâ jati-jati tekan ing waluyâ yâ bener kanḏané wong tuwaku sing taq-urugi sabené. Mung ora liwat aku ora bakal ñiksâ saqpâḏâ-pâḏâ, bakal taq-gawé pâḏâ waé geḏé lan ciliq tuwâ lan enom, | |
[pagina 46]
| |
De president zei: ‘Ik geef je nu een nieuw stel kleren. Maar je moet beloven dat je aan niemand, ook niet aan de ministers of de bediendes, vertelt dat ik je als zoon heb aangenomen. Alleen mijn vrouw mag het weten. De ministers zijn aan mij ondergeschikt en zouden je dus eer moeten bewijzen, omdat je mijn zoon bent. Je moet het je niet aantrekken als ze je niet met eerbied behandelen, want ze weten niet dat je mijn zoon bent. Als ik hen dat zou vertellen, zou dat een hele opschudding veroorzaken, want je bent hier nog maar kort. Ik wil nog een hele tijd van je bovennatuurlijke vermogens gebruik maken. We kunnen later verder praten; voor het moment is dit genoeg. Ik wil niet dat je nog langer in het kamertje woont. Je moet hier in het paleis komen zodat ik je altijd bij me heb.’
Djoko Muljo ging naar school, hij leerde schrijven en netjes spreken en kreeg onderricht in de rechten en plichten van een president.
Na enige tijd ging hij zich vervelen. Elke middag volgde hij lessen en elke ochtend zorgde hij voor de bloemen om bij de ministers geen argwaan te wekken. Toen de president Djoko Muljo op een dag bezig zag, kreeg hij medelijden en zei: ‘Muljo, je moet morgenvroeg om vier uur opstaan. We gaan dan naar het bos om te jagen. Maar je moet op tijd opstaan want de wilde dieren en vogels komen heel vroeg in de ochtend te voorschijn. Dus als we vroeg gaan, kunnen we veel vogels en andere dieren aantreffen.’ | |
[pagina 47]
| |
mergâ aku wis nglakoni disiksâ karo saq-pâḏâ-pâḏâ. Mung aku kanggo lantaran, gusti Allah ḏéwé sing ngrénahké karo saq-awaqku. Gusti Allah ḏéwé sing ngrénahké karo saq-awaqku. Gusti Allah ḏéwé sing mangerti kanggoné kepiyé lakuning awaqku. Tindaq saqpecaq lan omong saqkecap gusti Allah ḏéwé sing ngerti. ‘Yâ nggèr, saqiki kowé taq-salini saquntârâ, ning wangsitkuGa naar voetnoot1. kowé âjâ wârâ-wârâ karo pârâ minister utâwâ jongos pârâ koki saqkabèhé yèn kowé saqiki dadi anaqku. Mung kowé bakal taq-aturké karo bojoku. Aku iki sing presiḏèn, maar minister iku saq-ngisorku. Nèq kowé dadi anaqku kabèh sekèhing minister perlu ngajèni karo kowé. Anaming saquntârâ kowé ora diajèni karo minister ora dadi âpâ, awit urung pâḏâ mangerti yèn kowé dadi anaqku. Lamun kowé sampèq wârâ-wârâ yèn kowé taq-aku anaq mengko munḏaq ndadèqké gègèran, awit kowé tekâ urung suwé. Kowé taq-pèq kasektènmuGa naar voetnoot2. ḏisiq nang saqjeroning kéné. Bésuq aku bisâ ngomong manèh karo kowé nanging rembug iki tibâ ketemu mburi. Saqiki kowé ora perlu manggon nang kamarmu menèh. Kowé perlu munggah anèng saqḏuwuré falès kéné, dadi kowé ora kadohan karo aku.’
Wis râdâ suwé banjur si Djoko Muljo disekolahi saquntârâ karo presiḏèné diwulang-wuruq wis ngerti siji-loro tulis wis ngerti siji-loro kanggoné omong bâsâ wis ngerti siji-loro. Kanggoné sing jenengé presiḏèn, saqrupaning sewiji-wijining manungsâ, sing pangkat âpâ, sing duwé rèh âpâ, iku wis dikèhi ngerti kabèh nang saqjeroning layang. Suwé-suwé banjur Djoko Muljo terus kétoqé râdâ ferféri. Yèn soré diwulangi, yèn awan meḏun menèh niliqi kembangané supâyâ mèn âjâ ketârâ nemen-nemen karo pârâ minister. Banjur soré presiḏèné ndeloqaké Muljo râdâqé melas dadi diomongi: ‘Deloq Muljo, sésuq-isuq tangi isuq, kirâ-kirâ jam papat. Ayo pâḏâ lungâ nang busi. Aku koq kepéngin onti. Nèq kowé tangi âjâ lat-lat sângkâ jam papat, mergâ bekasaqan utâwâ manuq utâwâ saq-penunggalané iku metuné nèq wayah isuq. Dadi kowé karo aku bisâ menangi kéwan utâwâ manuq.’ | |
[pagina 48]
| |
Djoko Muljo zei: ‘Ja, dat zal ik doen.’ Djoko Muljo was de volgende ochtend op tijd wakker, maar de president sliep nog. Toen de president ook wakker werd, schrok hij en vroeg aan Djoko Muljo: ‘Hoe laat is het Muljo?’ ‘Het is al half vijf.’ ‘Is het al zo laat? Kom laten we meteen vertrekken.’ De president kleedde zich voor de jacht en pas om vijf uur stapten ze in de auto en reden ze weg. Toen ze ongeveer een kilometer op weg waren, bedacht de president dat hij zijn patronen vergeten was. Hij had ze op tafel laten liggen. Hij zei tegen zijn zoon: ‘Muljo, we hebben wel onze geweren meegenomen maar zijn de patronen vergeten. Ga jij ze halen dan wacht ik hier op je.’ Djoko Muljo ging te voet want het was niet zo ver. Hij rende zo hard als hij kon om de patronen op te halen. Hij wist niet dat de vrouw van de president een verhouding had met de eerste minister. Juist toen hij het paleis binnenging om de patronen te pakken, zat ze bij de eerste minister op schoot. Ze had hem gezegd dat haar man om vier uur zou vertrekken. De eerste minister was tegen die tijd gekomen maar toen hij zag dat de president nog niet weg was, had hij buiten gewacht. Zodra de president weggereden was, was hij naar binnen gegaan. Zo kwam het dat de vrouw van de president bij hem op schoot zat toen Djoko Muljo binnenkwam.
Muljo zei niets en deed of hij hen niet zag. Hij pakte de patronen en ging terug naar de president. Ze stapten weer in de auto en reden naar het bos. Toen ze na enige uren nog niets gevangen hadden, gingen ze maar weer huiswaarts. Djoko Muljo was de woorden van zijn vader dat hij geen problemen moest uitlokken niet vergeten en zweeg over wat hij gezien had. Maar de vrouw van de president en de eerste minister dachten dat ze, nu Muljo hen betrapt had, door de president doodgeschoten zouden worden. Ze wisten niet dat Muljo indachtig | |
[pagina 49]
| |
[pagina 51]
| |
Terus Djoko Muljo semaur: ‘Yâ, aku taq-tangi isuq.’ Djoko Muljo banjur tangi isuq, nanging si presiḏèn durung tangi. Banjur presiḏèn tangi, kagèt mergâ wis duwé omong yèn kon tangi jam papat. Bar tangi tékon karo Muljo: ‘La wis jam pirâ Muljo?’ ‘Wis setengah limâ.’ ‘O nèq wis setengah limâ yâ ayo ndang buḏal.’
Banjur si presiḏèn macaq klambi sing kanggo pengontèn. Banjur râdâqé kelatan jam limâ lagèq buḏal, wong loro pâḏâ numpaq montor. Buḏal udâkârâ ènèng sekilométer si presiḏèn banjur kèlingan lamun durung nggâwâ patrumé, patrumé ketinggalan anèng méjâ. Terus ngomong karo si Djoko Muljo: ‘Deloqen nggèr, si Muljo, saqiki kowé karo aku nggâwâ beḏil naming koq si patrum ketinggalan. Kono dibalèni dijimuq, taq-entèni nèng kéné.’ Sing njikuq ora usah karo montor. Si Muljo dikongkon kon gelis-gelis. Si Muljo mblayu mulih manèh njikuq patrum nèng méjâ. Tekâ ngomah ora ngerti yèn bojoné presiḏèn iku seneng karo eerste ministeré. Djoko Muljo mlebu nang saqjeroning omah njikuq patrum. Bojoné presiḏèné lagèqGa naar voetnoot1. dipangku karo eerste ministeré, mergâ bojoné presiḏèné ngomong karo eerste ministeré lamun jam papat wongé wis buḏal. Anaming eerste minister tekâ nggoné presiḏèné jam papat, presiḏèné durung lungâ, dadi ngentèni anèng njâbâ. Saqiki eerste ministeré ngerti persis lungané presiḏèné, dadiné presiḏèné lungâ eerste ministeré mlebu nang omahé. Dadi Djoko Muljo tekâ lagèq dipangku. Ananging Muljo ora aruh-aruh ora ndeloqké kanggoné bojoné presiḏèné dipangku karo eerste minister. Ora ndeloqké soso njikuq patrumé bali menèh, banjur numpaq montoré presiḏèné terus buḏal onti meñang busi. Ananging tekâ mbusi ora éntuq âpâ-âpâ, la bali menèh. Djoko Muljo wis ngerti diwangsit âjâ pisan-pisan naruh brahâlâ dadi ora ngomong âpâ-âpâ. Ora ngomong yèn nang | |
[pagina 52]
| |
de woorden van zijn vader niets verteld had. Dagenlang, wekenlang konden de eerste minister en de vrouw van de president aan niets anders denken en nergens anders over praten. Ze zeiden tegen elkaar: ‘We zullen zeker gedood worden of op een andere manier gestraft. Hoe moeten we hieraan ontkomen? Het is maar het beste dat we Muljo doden.’
Als de eerste minister de opdracht gaf om iemand ter dood te brengen dan gebeurde dat, ongeacht uit welke familie hij kwam en of hij schuldig was of niet. De eerste minister hoefde maar zijn handtekening te zetten en het doodvonnis was geveld. De eerste minister zei tegen Muljo: ‘Breng een brief voor me naar Djamaludin. Je moet rechtstreeks naar hem toe gaan en mag onderweg niet stoppen. Denk erom, doe wat ik zeg.’ Muljo antwoordde: ‘Ja minister, ik zal het doen.’
Muljo ging op weg en liep zo snel als hij kon. Hij werd onderweg door de duisternis overvallen, maar had zo'n haast dat hij gewoon doorliep. De volgende ochtend om half zeven zag hij een man over straat rennen. Hij vroeg hem: ‘Meneer, waarom rent u zo?’ De man antwoordde: ‘Ik wilde mijn kippen slachten omdat ik een slametan voor mijn vrouw ga houden. Het is namelijk honderd dagen geleden dat mijn vrouw overleden is. Maar nu zijn mijn kippen ontsnapt. Ik probeer ze nu weer te pakken te krijgen.’ ‘Zal ik u helpen?’ ‘Graag, want als ik het alleen moet doen gaat het lang duren.’
Muljo had de kippen snel te pakken omdat de zegen van zijn vader op hem rustte. Muljo had zich immers altijd aan zijn woorden gehouden. Hij bracht de kippen naar de kaumGa naar voetnoot* om ze te laten slachten. Daarna zei hij: ‘Meneer, de kippen zijn geslacht. Ik wil nu verder gaan.’ | |
[pagina 53]
| |
[pagina 55]
| |
omah ènèng wong mangku bojoné presiḏèné. Anaming bojoné presiḏèné karo eerste ministeré banjur prakséri: ora wurung aku bakal dibeḏil karo presiḏèné, awit jalaran saqiki aku konangan karo si Muljo. Sejatiné Muljo kèlingan ujaré bapaqé, saqkecap ora ngrembug bab prekârâ sing barang brahâlâ. Banjur pirang-pirang dinâ lan pirang-pirang minggu eerste ministeré karo bojoné presiḏèné soso plakséri soso feganḏeringan waé. Ora wurung aku bakal dipatèni utâwâ kowé yâ bakal mbuh nemu sing kepiyé. Iki ènaqé kepiyé? Bisané awaqé ḏéwé bisâ vrij ora éntuq alangan âpâ-âpâ. Enaqé saqiki si Muljo perlu dipatèni waé. La negârâ kono kuwi ora peduli anaqé sâpâ ora peduli wong âpâ, ananging nèq eerste minister ngomong perlu digantung salah ora salah perlu digantung. Perlu éntuq hantékené eerste ministeré. Eerste ministeré ngomong: ‘Yâ Muljo, kowé taq-kongkon ngeteraké layang nèng nggoné Djamaludin. Layang iki âjâ sampèq mboq-gâwâ ñimpang anèng dalan. Perlu terus mboq-jujugné nggoné Djamaludin. Temenan âpâ wangsitku âjâ ngampèq lali.’ ‘O yâ minister, taq-tekaqké layang iki nang nggoné Djamaludin.’ Muljo buḏal ngeteraké layang mlaku karo mlayu. Tekâ tengahing dalan kesurupanGa naar voetnoot1. sengéngé banjur wongé nékat mlaku karo mbengi. Isuq-isuq paḏang wayah jam setengah pitu bocahé nèng dalan weruh ènèng wong mlayu-mlayu. Wong iku arepé perlu slametan ñlameti sing wédoq sing mati. Naming pitiqé ucul pâḏâ mblayu anèng dalan, mulané wong iku mlayu-mlayu ngoyaq-oyaq pitiq nèng dalan. Muljo weruh nèq ènèq wong mlayu-mlayu terus tékon: ‘Paman, koq kowé mlayu-mlayu nèng dalan iku perlu âpâ?’ Wongé ñauri: ‘O yâ lé, léku mlayu-mlayu iki arep mragad pitiq. Bojoku ninggal doñâ. Iki wayah ñelamati ñatusé. Nanging pitiqé pâḏâ ucul ting slebar dadi aku mlayu-mlayu ngoyaq-oyaq.’ ‘Paman, mungguh taq-réwangi âpâ kirâ-kirâ kowé sorju taq-réwangi ñekel pitiqé?’ | |
[pagina 56]
| |
‘Je hebt me geweldig geholpen,’ zei de man, ‘want dankzij jou heb ik de kippen weer te pakken gekregen. Als je weg wilt, mag je gaan. Ik houd je niet tegen. Maar ik heb je nog helemaal niet gevraagd hoe je heet en waar je naartoe gaat.’ ‘Als u dat graag wilt weten, ik ben Muljo. De eerste minister heeft me uitgezonden om een brief naar Djamaludin te brengen.’ ‘O, je heet dus Muljo. Wel, luister Muljo, het is beter dat je morgenvroeg vertrekt want je bent nu moe van het rennen. Ik zou graag willen dat je de slametan voor mijn vrouw bijwoont en samen met mij de zegen van de Allerhoogste voor haar afsmeekt. Je kunt dan morgen in alle vroegte van hier vertrekken.’ Muljo dacht aan de woorden van zijn vader dat hij Gods zegeningen niet mocht afslaan. Als hij de slametan niet zou bijwonen, zou hij dat doen, en daarom besloot hij te blijven. | |
[pagina 57]
| |
‘O yâ lé, nèq kowé arepé ngréwangi yâ sukurlah hamdulillah, supâyâ ndang bisâ kecekel pitiqé.’ Sangking déné Muljo kaidèn kanggoné lakuné lan nggugu ujaré bapaqé, ora antârâ suwé pitiqé pâḏâ kecekel kabèh. Banjur pitiqé digâwâ nang nggoné kaumé dibelèh saqènèng-ènèngé pitiq kanggo seḏekah sing wédoq. Bar pitiqé disembelèh banjur Muljo ngomong karo si paman: ‘Paman, wirèhdéné pitiq wis dipragad karo kaumé banjur saqiki aku arep taq-teruské lakuku.’ Ujaré paman: ‘Ora lé, aku iki wis mboq-tulung anèng dalan, pitiqku ucul ketulungan kowé banjut pitiq isâ slamet kecekel kabèh bisâ kebelèh kabèh. Mung saqiki koq kowé arep pamitan, saqkarepmu. Ning pisan aku durung tékon sâpâ jenengmu lan bocah sângkâ ngendi lan kowé arep meñang ngendi, âpâ perluné kowé.’ ‘O paman, nèq arep tékon karo aku, yâ aku iki Muljo. Aku diutus karo eerste minister kon ngeteraké layang nggoné paq Djamaludin.’ ‘O sukur, saqiki aku wis ngerti jenengmu nèq kowé Muljo. Mung saqiki kâyâ mengkéné Muljo. Yèn kowé arepé buḏal nang nggoné Djamaludin buḏalâ sésuq-isuq, awit kowé wis kangèlan ngréwangi ngoyaq-oyaq pitiq ucul anèng dalan. Aku réwangânâ nenuwun nggonku arep ngirim bojoku supayané bisâ ketâmpâ karo sing gawé urip. Diréwangi réyalatGa naar voetnoot1. mbengi iki. Sésuq isuq-isuq kowé taq-lilani lungâ sângkâ nggonku.’
Ujaré paman kâyâ mengkono. Si Muljo wis diomongi karo bapaqé penging ninggal rejeki. Saqnalikâ kèlingan penging ninggal rejeki iki mau, tegesé rejeki ora ditinggal awit ngko bengi bakal kenḏurènan. Banjur ngentèni lé kenḏurèn, si Muljo kèri nang kono. Banjur râdâ ngantuq terus paman ngomong: ‘Muljo, gawanamu kuwi âpâ?’ ‘Layang, paman.’ ‘Layangé taq-simpené mengko nḏaq ilang.’ Si layang dijaluq karo paman. Paman ora pati permânâ, ora pati ngugemi awit wis mangerti lan wis krungu nèq layang | |
[pagina 58]
| |
Toen hij later op de avond slaap kreeg, zei de man: ‘Wat heb je daar bij je, Muljo?’ ‘Een brief, meneer.’ ‘Laat me hem voor je bewaren, anders raak je hem nog kwijt.’ De man wilde de brief hebben omdat hij het niet vertrouwde. Hij had namelijk gehoord dat iedereen die een brief naar Djamaludin bracht, onthoofd werd en nooit meer terugkwam. De kans was groot dat Muljo hetzelfde zou overkomen en daarom wilde hij wel eens zien wat er in die brief stond. Toen hij de brief had opengemaakt, las hij: Hierbij stuur ik u een jongen. Hij heet Muljo en heeft zich erg misdragen. U moet hem binnen een uur na aankomst onthoofden Toen de man dit las, kreeg hij medelijden met Muljo. Wat zou zo'n jongen misdaan kunnen hebben? Hoe kon iemand zoiets schrijven. Weet je wat, ik geef hem gewoon een andere brief mee. Moge God hem beschermen en hem een behouden thuiskomst geven.
Vervolgens schreef hij een andere brief met de volgende inhoud: Deze jongen die Muljo heet, komt alleen deze brief afgeven. U moet uw mannen opdracht geven om de eerste minister op te halen, desnoods met geweld. Hij heeft erg veel misdaden begaan. U moet hem binnen een uur onthoofden. De man deed de brief in een enveloppe en zette er het adres op. Toen de zon opkwam, maakte hij Muljo wakker. Hij gaf hem de brief en drukte hem op het hart om hem aan niemand te laten zien en persoonlijk aan Djamaludin te overhandigen.
Muljo verscheen voor Djamaludin en gaf hem de brief. Toen Djamaludin hem openmaakte en las, riep hij uit: ‘Ik heb het altijd al geweten maar de president had het nog niet in de gaten. Mannen, haal de eerste minister op en breng hem hier, of hij wil of niet. Zodra hij hier is, zal ik hem onthoofden.’ De mannen gingen op weg en troffen de eerste minister in | |
[pagina 59]
| |
temekâ nggoné Djamaludin temtu sing ngeteraké layang ora bakal bali. Iku bakal dipotong guluné karo si Djamaludin. La si Muljo koq dikongkon karo eerste minister, makaqné iku pentingan geḏé lamun kanggoné sâpâ waé sing ngeteraké layang pesṯiGa naar voetnoot1. ora bali. Iku nèng kono wis temtu ora dadi manungsâ manèh. Jajal taq-tiliqané saqjeroning layang. Ditiliqi karo si paman kepârâ ñâtâ temen lamun si layang uniné: ‘Iki aku ñuguhaké bocah, namané si Muljo. Iku banget dosané anèng dèsâ kono. Nèq temekâ kéné ora kenâ inah saqjam perlu dikeṯoq guluné.’ O, nèq layang uniné kâyâ mengkono aku koq melas banget. Sângkâ rumangsaku sing jenengé Muljo kuwi kâyâ bocah temen-temening bocah. Anaming koq surasaning layang lan tembungé koq kâyâ mengkono. La saqikiné taq-gantiné layang waé. Taq-tulisaké layang liyané waé iku luwih déning utâmâ. Sukur bejâ yèn gusti Allah bisâ bélâ marang si Muljo dadi bisâ jati-jati tekaning waluyâ ora ènèng alangané sing kepiyé waé.
Saqwisé iku ditulisaké layang liyâ karo si paman. Si paman nulis: ‘Iki si Muljo temekâ kéné nekaqaké layang mung saqdremâ nekaqaké. Mung ora liwat si eerste minister digawaqké wong sângkâ kéné iku peṯoten sângkâ dèsané. Iku nduwé dosâ geḏé banget. Ora inah saqjam perlu dipotong guluné.’ Wis digawèqké dileboqké nang saqjeroning angklop menèh dièdrèsi karo si paman. Banjur tibâ isuq manèh sengéngé njeḏul banjur si Muljo digugah kon ngeteraké, âjâ sampèq éntuq dideloq karo wong liyan, perlu disuguhaké karo Djamaludin ḏéwé. Banjur temekâ nèng ngarsaning Djamaludin. Saqikiné si layang dipeṯuqaké karo si Djamaludin, dibukaq koq surasaning layang kâyâ mengkono. Saqnalikâ mbengoq: ‘Kèt mbiyèn mulâ aku wis râdâ mangerti sângkâ laguning eerste minister, ananging mung presiḏèn hurung patiâ permânâ hurung pati ngerti. Saqiki pârâ mantri-mantri, | |
[pagina 60]
| |
zijn woonplaats aan. Toen ze tegen hem zeiden dat hij bij Djamaludin moest komen, vroeg hij verontwaardigd: ‘Ik heb toch Muljo een brief voor hem meegegeven? Is hij er dan niet geweest?’ ‘Ja, Djamaludin heeft de brief van Muljo ontvangen maar u moet nu onmiddellijk bij hem komen. We hebben de opdracht gekregen om u te halen, desnoods met geweld.’ Met zijn vieren overmeesterden ze de eerste minister. Ze duwden hem in een auto en reden hem naar Djamaludin.
Djamaludin had de taak om mensen op te hangen of te onthoofden. Dat was zijn werk. De eerste minister ging een gewisse dood tegemoet want niemand zou hem nog kunnen redden of gratie kunnen verlenen. Hij werd dan ook kort na aankomst door Djamaludin onthoofd.
Muljo keerde naar het paleis terug. De vrouw van de president was stom van verbazing, want iedereen die een brief naar Djamaludin bracht werd opgehangen of onthoofd. Maar nu was Muljo heelhuids teruggekomen en de eerste minister onthoofd! Hoe was dat mogelijk? De eerste minister had niet in beroep kunnen gaan of om gratie kunnen vragen. Het was nu eenmaal zo dat wie met een brief naar Djamaludin gezonden werd, gedood werd, of hij nu een prins of een zoon van de president was of wat dan ook. De vrouw van de president was erg bang dat de president haar zou straffen als hij te weten kwam dat ze met de eerste minister een verhouding had gehad. Muljo zou het vroeg of laat zeker vertellen, dacht ze. Maar in werkelijkheid wist de president van niets, want Muljo had zich aan de woorden van zijn vader gehouden en gezwegen als het graf. De vrouw van de president was ten einde raad. Toen er niemand in de buurt was, ging ze bij haar man zitten, streelde zijn voorhoofd en zei: ‘Je bent mijn man, maar houd je echt van me?’ De president antwoordde: ‘Ik zou bijna denken dat je ijlt, maar dat kan niet want je | |
[pagina 61]
| |
eerste minister iku gawanen réné karo wong papat, peṯoten gawanen mréné. Yèn gelem yâ digâwâ, ora gelem yâ digâwâ. Iku bakal taq-keṯoq guluné nang dèsâ kéné.’ Saqnalikâ pârâ mantri buḏal marani eerste minister. Ora ènèng alangan âpâ-âpâ anèng dalan temekâ nang dèsâ sing dipanggoni eerste minister. Banjur si eerste minister diomongi yèn éntuq timbalanéGa naar voetnoot1. Djamaludin. La eerste minister mbengoq seru banget: ‘Kapan aku ñuguhaké layang printah karo si Muljo, âpâ Muljo ora tekan kono?’ ‘Djamaludin yâ suguhané surat sângkâ Muljo anaming ora kenèng inah saqjam âpâ menèh koq jenengé saqjam limang menit waé ora kenèng. Kowé gelem yâ taq-gâwâ ora gelem yâ perlu kegâwâ ing dinâ iki, ora ngentèni jam mengko-mengko manèh.’ Banjur si eerste minister direbut-waniGa naar voetnoot2. karo wong papat dileboqaké nang saqjeroning montor, digâwâ nang dèsâ kono. Pancèn kono kewajipané nggantung wong, motong guluné wong. Djamaludin kerjanané mung iku. Wis pinèkstinéGa naar voetnoot3. si eerste minister iku patiné nang dinâ kuwi. Ora ânâ wong sing bisâ ngrebut menèh ora ânâ wong sing bisâ ngapurâ menèh. Saq-nalikâ eerste minister tekâ banjur ora antârâ suwé dipotong guluné karo Djamaludin.
Banjur si Muljo bali menèh nang panggonané presiḏèn. Bojoné presiḏèn banget ngungunéGa naar voetnoot4. karo si Muljo kuwi. Kamângkâ sâpâ-sâpâ sing ngeteraké layang nggoné Djamaludin yâ iku sing dikeṯoq guluné lan digantung. Muljo temekâ nggoné Djamaludin koq palah-palah eerste minister sing dikeṯoq jangganéGa naar voetnoot5. iku kepiyé bisané kâyâ mengkono? Ananging wis ora ânâ apèlé ora ânâ pangapurané menèh, awit jalaran wis tinaqdir yèn tâmpâ layang ora perduli anaq ratu ora perduli anaq presiḏèn ora perduli sâpâ waé perlu nèq temekâ perlu dipotong guluné. Banjur si Muljo slamet ora ènèng alangané âpâ-âpâ. Saqiki bojoné si presidèn iku banget nggoné rumângsâ lamun bakalé mbuh éntuq ganjaran sing kepiyé waé karo presiḏèné awit wongé nglakoni ora apiq nglakoni èlèq karo eerste minister. | |
[pagina 62]
| |
bent wakker. Je bent ook niet gek want je praat normaal. Als ik niet van je hield, had ik je allang kunnen wegsturen en een andere vrouw kunnen nemen. Ik had ook drie of vier vrouwen kunnen nemen. Veel vrouwen zouden graag met me willen trouwen en ik ben nog niet echt oud. Maar ik begrijp niet hoe je zoiets kunt zeggen. Ben je soms op andere gedachten gekomen?’ Zijn vrouw antwoordde: ‘Ik houd zielsveel van je en wil alleen iets met je bespreken. We hebben een dochter en hebben er nu nog een zoon bijgekregen. Ik ben daar heel blij mee en vind het niet erg dat het maar een kind van de straat is. Ik weet dat je van hem houdt als van je eigen kind en daarom wil ik je voorstellen om hem met onze dochter te laten trouwen. Het lijkt me beter dat onze dochter met hem trouwt dan met een vreemde.’ De vrouw van de president zei dit omdat ze Muljo dood wilde. Haar dochter had namelijk al elf mannen gehad en allemaal waren ze dood gegaan. Maar de president had met Muljo te doen en zei: | |
[pagina 63]
| |
Ora wurung suwéning-suwé bakal diomongaké karo Muljo yèn bojoné nglakoni èlèq, bojoné presiḏèné nglakoni ora apiq karo eerste minister. Sejatiné ora bakal ènèng wong krungu awit Muljo wis éntuq janjiné karo wong tuwané. Ananging praksériné bojoné presiḏèné mesṯi waé bakal diomongké karo sing lanang. Sangking kerépotané wong loro pâḏâ jejagongan, si presiḏèn karo bojoné tanpâ kâncâ tanpâ kanti. Karo ngelus-elus baṯuqé presiḏèné ngomong: ‘Deloqen, kowé iki raq bojoku. Apâ kowé iki yâ seneng tenan karo aku?’ Presiḏèné sing ñauri karo sing wédoq: ‘Kowé iku mungguh taq-arani wong nglindur kowé iku ora turu, taq-omongaké kowé édan kowé bisâ omong apiq. Nèq aku ora pancèn seneng karo kowé pesṯi aku sing duwé kuwâsâ nglungaqné kowé. Aku nèq ora seneng karo kowé arepâ nggolèq bojo telu utâwâ menèh papat mesṯi aku kelakon, wong aku didadèqké presiḏèn karo wargâ. Mesṯi okèh wong sing seneng karo aku lan aku tuwané yâ durung nemen. Koq kowé bisâ nduwé tembung sing kâyâ mengkono kuwi âpâ kowé iku ngen-ngenmu wis gèsèh âpâ kepiyé?’
Sing wédoq banjur ñauri: ‘O yâ, nèq aku lahir temekaning batin dinâ iki aku seneng tenan karo kowé anaming jenengé aku arepé ngomong karo kowé. Aku karo kowé nduwé anaq wédoq. Saqiki nemu anaq menèh, iku sângkâ rumangsaku aku yâ wis seneng lahir temekaning batin. Ora taq-itung anaq nemu nèng dalan lan kowé prasaku yâ wis seneng karo anaqmu kuwi kâyâ lému seneng karo anaqmu ḏéwé. La saqikiné kâyâ mengkéné. Tenimbang anaq iku soso siji saqiki didadèqké loro, timbangané keliyâ aṯuq yâ mèn dadi siji. Saqiki dikawinké waé.’ Bisané bojoné presiḏèné ngomong kâyâ mengkono supayané Muljo bisâhâ mati awit jalaran anaqé wédoq kuwi wis nduwé bojo kaping sewelas anaming bojoné mati kabèh. Dadiné terus ngomong karo presiḏèné nèq arepé dikawinké supayané mèn Muljo mati. Banjur presiḏèné sangking senengé karo bojoné éman karo si Muljo: | |
[pagina 64]
| |
‘Als ik Muljo met onze dochter laat trouwen, zal hij spoedig de dood vinden. Dat zou toch verschrikkelijk zijn. Als dat gebeurt, word ik gek van verdriet.’ ‘Nee, daar hoef je niet bang voor te zijn. Muljo zal beter oppassen, dus je kunt hem met een gerust hart met onze dochter laten trouwen. Als je er niet mee instemt, wil ik niet langer je vrouw zijn.’ ‘In dat geval zal ik je verzoek wel moeten inwilligen. Man en vrouw zijn immers één. Ik zal Muljo met onze dochter laten trouwen, maar op voorwaarde dat hij me opvolgt als ik oud ben. Je moet dan niet klagen of erop terugkomen.’ ‘Nee hoor, daar hoef je niet bang voor te zijn. Het is een goede zaak dat je zoon je opvolgt als je oud bent. Ik juich dat alleen maar toe.’ ‘Ik zal Muljo straks bij me roepen en hem naar zijn mening vragen. Het is beter ons eigen kind als echtgenoot van onze dochter te hebben dan een vreemde. Maar ik wil niet dat je erbij bent als ik Muljo vraag of hij wil.’
De vrouw van de president was blij en opgelucht want nu zou Muljo niet lang meer leven. En als hij dood was, zou niemand erachter komen dat ze haar man ontrouw was geweest. Ze was ervan overtuigd dat Muljo het niet zou overleven.
De president ging naar Muljo toe en zei: ‘Ik ben hier gekomen om iets met je te bespreken. Wat ik je nu ga zeggen moet je goed overdenken. Het is mijn wens dat je met mijn dochter trouwt. Zeg me of je dat wilt. Maar of je nu wel of niet wilt, het zal toch moeten gebeuren.’ ‘Vader, als het zo is zal ik me bij uw wens neerleggen.’ ‘Ik ben blij dat te horen. Ik beschouw je als mijn eigen zoon en je toont je dat waardig. Je moet nog een maand wachten. Dan zal ik een huwelijksbeambte roepen en je huwelijk met mijn dochter in het bijzijn van santri'sGa naar voetnoot* en kaums laten inzegenen. Als je je vader en moeder in ere houdt, zul je later al onze bezittingen erven. En als ik oud ben geworden, moet je me opvolgen en het land met wijsheid besturen.’ | |
[pagina 65]
| |
‘Mengko nèq taq-kawinké banjur si Muljo mati. La kepiyé nèq Muljo mati? Nèq ngampèq Muljo mati aku bisâ édan. Nèq aku édan kepiyé?’ ‘Ora. Sângkâ prasaku si Muljo koq luwih awas dadi saqiki apiqé yâ dikawinké waé. Ning nèq kowé dereng kami-dereng ora éntuq dikawinké yâ aku ora dadi bojomu.’ ‘O yâ, nèq kâyâ mengkono aku yâ manut âpâ sing dadi karepmu awit wong lanang iku timbangané wong wédoq, wong wédoq ugâ yâ timbangané wong lanang. Yèn kâyâ mengkono yâ taq-nut âpâ ujarmu. Saqiki bakalé si Muljo taq-kawinké karo anaqé ḏéwé. Mung ora liwat bésuq lamun aku tuwâ Muljo nggentèni perlungguhku. Ajâ sampèq kowé ngresulâ âjâ sampèq kowé terus gelâ mburi.’ ‘O nèq iku ora pisan-pisan awit wis kewajipan yèn kowé wis tuwâ perlu anaq sing nggentèni. Iku palah aku matur sèwu kesuwun. Yâ mengko bakal taqceluq taq-jagongaké bakal taq-tarèni. Timbangané anaq sambungan beciqé anaq taq-dadèqnâ siṯoq, dadi ati loro dadi siji. Saqikiné kâyâ mengkono. Nèq kowé sing nglegani kâyâ mengkono yâ bakal taq-ḏaupnéGa naar voetnoot1.. Nanging kowé âjâ ceḏaq-ceḏaq aku yèn aku bakal nari karo si Muljo.’
Saqwisé iku banjur sing wédoq bungah lan legâ banget nang saqjeroning pikirané. Wis pesṯi yèn si Muljo diḏaupné karo anaqé wédoq ora bakal urip manèh. Pesṯi bakal mati, dadi ora pinter konangan nggonku duwé wadi kelakuan èlèq. Wis ditemtoqakéGa naar voetnoot2. karo bojoné presiḏèné lamun Muljo bakalé ora urip manèh, temtu bakal mati. Muljo banjur dipeṯuqi karo presiḏèné terus diomongi: ‘Deloq nggèr, mulâ aku mârâ nèng panggonamu kéné iki mergâ kowé bakal taq-jaq jagongan saquntârâ. Tapi perlu disurâsâGa naar voetnoot3. kepiyé karepku iki. Kowé bakal taq-ḏaupké karo anaqku wédoq. Kira-kirané sângkâ saqjeroning pikirmu kowé legâ lan âpâ kowé seneng lan âpâ kowé gelem. Anaming kowé gelem yâ perlu taq-ḏaupké, kowé ora gelem yâ perlu kowé ḏaup.’ ‘Lo râmâ, yèn kowé nduwé omong sing kâyâ mengkono | |
[pagina 66]
| |
‘Ja vader, ik neem uw woorden ter harte. Maar wat ik nog vragen wil, vindt uw vrouw het goed als ik met haar dochter trouw?’ ‘Ja hoor, zij zou het heel fijn vinden. Ik heb het al met haar besproken en wilde het alleen nog met jou bespreken. Ik zal nu aan haar doorgeven wat je hebt gezegd.’ ‘Ik ben blij dat u het er samen over eens bent en zal aan uw wens voldoen.’ Alles was voor elkaar. Muljo had ermee ingestemd en de president en zijn vrouw waren akkoord.
De president deelde zijn ministers mee dat hij Muljo met zijn dochter zou laten trouwen. Het huwelijksfeest zou op woensdag de vijftiende van de volgende maand plaatsvinden. De mensen waren verbaasd dat de president plotseling Muljo met zijn dochter wilde laten trouwen. Ze hadden er nooit eerder iets over gehoord. | |
[pagina 67]
| |
karo aku, aku garèq miturut sângkâ ujar lan karepé bapaq lan ibuku.’ ‘Sukur nggèr Muljo yèn kâyâ mengkono. Kowé wis lahir temekaning batin taq-aku anaq, kowé taq-surâsâ ngéstoqké banget kanggoné kowé dadi anaqku. Mung entènânâ suq sesasi menèh kowé bakal taq-undangké pengulu supâyâ ñikum kowé mèn disesèni pârâ kaum pârâ santri, neksèni âpâ sing dadi karepku lan kowé wis ñorjoni. Ing tembé yèn kowé bisâ mituhuGa naar voetnoot1. saqtuhu ngawulâ karo ibumu lan ramamu nèng kéné bésuq ora ânâ menèh sing nduwé bagéan saqdarbèqé ibumu lan ramamu mung kowé karo bojomu. Yâ nggèr. Naming nèq aku isiq urip âjâ pisan-pisan koq-siyâ-siyâ utâwâ menèh ibumu. Anaming nèq aku wis wayah tuwâ kowé kudu manut ngrénahné negârâ sing klawaning beciq.’ ‘O yâ râmâ, aku wis krungu ujaré râmâ lan kanḏaning râmâ. Anaming kirâ-kirâ ibu âpâ yâ sorju lamun aku diḏaupné karo anaqé ibu?’ ‘O nèq ibu wis banget panrimané. Kari kowé sing durung éntuq pengomongan. Nèq ibumu wis seleséGa naar voetnoot2. lé nduwé pengomongan karo aku. Mung aku garèq ngalurké âpâ ujarmu.’ ‘Yâ sukur bagé sèwu jemurungGa naar voetnoot3. yèn râmâ ibu wis sorju marang sliraku kâyâ mengkono, yâ bakal taq-tindaqi âpâ kersaning râmâ ibu.’
Wis kedadéan kabèh. Muljo wis gelem, bojoné presiḏèné wis akurt. Terus presiḏèné ngomong karo ministeré lamun bakalé ḏèqé arep ñikumaké anaqé, arep kawinan mangan ènaq. Mbésuq sasi ngarep tanggal limâlas malem kemis iku bakal ngawinké anaqé wédoq éntuq bocah kabur kanginan jenengé Muljo. Okèh wong geḏé-geḏé lan wong ciliq-ciliq kawulané presiḏèn iki pâḏâ nggumun kabèh. La koq anaqé presiḏèné arep kawin koq brejogan waé. Ora krungu kabar sângkâ wingi-wingi. Presiḏèné terus nimbali ministeré kon ngabari sekèhing minister sekèhing pârâ geḏé-geḏé kabèh iku pâḏâ éntuq suruhan sasi ngarep tanggal limâlas malem kemis iku bakal mangan ènaq kabèh saqdésâ kono perlu temekâ nggoné presiḏèné. | |
[pagina 68]
| |
Toen de datum van de plechtigheid naderde, begon men te koken. Er werden allerlei gerechten bereid met vele soorten vlees. Men maakte ambengsGa naar voetnoot* klaar en schikte een gagar mayangGa naar voetnoot*. De santri's en kaums kwamen en de huwelijksinzegening vond plaats. Na de inzegening aten de mensen gezamenlijk. Ze maakten plezier, dronken sopi en dansten drie dagen en drie nachten achtereen.
Na het feest ging iedereen weer naar huis. Men had een schitterend bed voor Muljo en zijn vrouw klaargemaakt waar ze zich zouden kunnen terugtrekken als ze slaap kregen. De slaapkamer was prachtig versierd met groene, gele en rode lichtjes die aan en uit flikkerden. Muljo en zijn vrouw gingen naar bed. Ze verklaarden elkaar hun liefde, maakten plezier en stoeiden met elkaar. Djoko Muljo leek een stralend licht te verspreiden. Hij was buitengewoon mooi en zijn vrouw was wonderschoon. Ze verlangden erg naar elkaar en waren dolverliefd. Maar Muljo liet zich niet verleiden want hij was de laatste woorden van zijn vader niet vergeten. Ze maakten nog een tijdje gekheid en stoeiden met elkaar, maar toen het nacht geworden was, zei Muljo: ‘Vanaf nu behoren we aan elkaar toe. Maar ik mag nog geen gemeenschap met je hebben en wil daarom nu gaan slapen.’ Hij deed het licht uit en vervolgens, gingen ze slapen. Toen hij hoorde dat zijn vrouw rustig ademhaalde en hij er zeker van was dat ze sliep, deed hij de lamp weer aan en ging bij haar waken. Het laken was van haar dijen gegleden waardoor haar schaamdeel bijna te zien was. Ze had nog wel iets aan, maar het leek alsof het niet zo was. Muljo kon zich bijna niet meer beheersen maar hield zich aan de woorden van zijn vader. De nacht ging voorbij zonder dat er iets gebeurde. Toen de dag aangebroken was, zei Muljo tegen zijn vrouw: ‘Nu is de wens van mijn ouders dat ik met jou verenigd zou worden in vervulling gegaan. Ik wil vandaag de plaats opzoeken waar mijn navelstreng en nageboorte begraven liggen.’ | |
[pagina 69]
| |
[pagina 71]
| |
Presiḏèné perluné arep ngawinké anaqé wédoq éntuq bojo jenengé Muljo. Banjur nèng kono wong réwang-réwang wong olah-olah panganan sembarang, masaq iwaq sembarang wis kedadéan, gawé ambeng gawé sembarang pirantining gagar-mayang saq-panunggalané wis kedadéan kabèh. Si santri wis pâḏâ tekâ kaum pâḏâ tekâ pâḏâ tekâ ñikum ñesèni âpâ karepé presiḏèn iku sing ñikumké anaqé. Saqwisé wis disikum wis dikawinaké banjur mangan ènaq pâḏâ kepungan pâḏâ mangan ènaq kabèh sakèhing pâḏâ geguyon ngombé araqGa naar voetnoot1. saq-penunggalané. Nèng kono pâḏâ sukâ-sukâ dansi-dansi nanggap tayub sampèq telung dinâ telung bengi.
Saqwisé bubaran kabèh wis rampung banjur digawèqnâ pasaréanGa naar voetnoot2. ḏéwé luwih déning blowirâGa naar voetnoot3. pesaréané anaqé wédoq lan Djoko Muljo. Dipasrahaké lamun wis pâḏâ karipan perlu nèq arep turu nduwé panggonan ḏéwé. Panggonané luwih déning blowirâ pating kerlop pating kerlip lan diyané yâ ugâ semanger ènèng ijo ènèng abang ènèng kuning. Banjur wong loro kuwi pâḏâ senengé tresnan katresnanan, pâḏâ geguyon pâḏâ gegelutan nang saqjeroning paturon kono. Si Djoko Muljo katon sulaqing mencorong bagusé ngluwih-ngluwihi lan anaqé si presiḏèn sing wédoq iku mau semono ugâ kéton ayuné ora kétoq èlèqé. Pâḏâ waé, sing lanang bagus sing wédoq ayu. Iku pâḏâ ngelakoni brântâ, seneng kepatipati nggoning seneng. Anaming Muljo kèmutanGa naar voetnoot4. âpâ janjining bapaqé mauné, dadi ora nglanggatiGa naar voetnoot5. karepé bojoné, mung soso guyon waé. Banjur wayah bengi diomongaké: ‘Deloqen wong wédoq. Mbésuq kowé yâ duwèqku saqiki yâ duwèqku lan aku mbésuq yâ duwèqmu saqiki yâ duwèqmu. Wirèhdéning dinâ iki aku éntuq sengkeran geḏé iku sângkâ karepku ḏéwé ora karepé sâpâ-sâpâ. Mung waé saqiki ayo pâḏâ turu, mung turu-turuan waé.’ Banjur dimar pâḏâ dilered terus pâḏâ gléṯaqan, turon. Wis krungu lamun sing wédoq lé ambekan wis dâwâ, wis ketârâ | |
[pagina 72]
| |
‘Waarom moet je daar nu ineens naar toe? Je bent vast vergeten waar die begraven liggen want je bent er al zoveel jaar niet meer geweest.’ ‘Nee hoor. Een ander zou het misschien wel vergeten maar ik niet. Ik wil er alleen naar toe, ik wil niet dat je meegaat.’ ‘Ik wil met je mee. Ik volg je waarheen je ook gaat.’ ‘Nee, je moet thuisblijven. Ik blijf niet lang weg.’ Muljo had aan de woorden van zijn vader gedacht: ‘Ik kan je geen schatten nalaten. Het enige wat ik heb is een oude dolk die in een hoek van mijn huis ligt. Neem die mee.’ Nu pas waren die woorden hem te binnen geschoten. Het leek dat nu de tijd gekomen was om te gaan kijken of die dolk nog in een hoek van het huis te vinden was. Hij zei hierover niets tegen zijn vrouw. Hij zei alleen dat hij naar de plek wilde waar zijn navelstreng en nageboorte begraven lagen. Het duurde zes dagen voordat het hem lukte om weg te gaan zonder dat zijn vrouw het merkte. Al die tijd bracht hij de nachten wakend door. Hij zag niets bijzonders aan zijn vrouw en begreep niet hoe het kwam dat elf mannen doodgegaan waren. Hij kon dat ook niet weten want hij was nog niet in het bezit van de dolk. Na zes nachten lukte het hem eindelijk om weg te glippen. Hij kon zonder moeite de plaats vinden waar zijn navelstreng en nageboorte begraven lagen. De dolk leek als vanzelf te voorschijn te komen zodat hij hem zo gevonden had. Hij | |
[pagina 73]
| |
nèq turu, diyan dipaḏangaké menèh. Anaming ditunggoni njenggruq. Muljo weruh lamun awer-aweré sing wédoq semilaq sângkâ pupuné banjur mèh katon kewadonané. Yâ ugâ kewadonan iku yâ diawer-aweri naming kâyâ ora awer-aweran. Si Muljo banjur kâyâ ora tabah-tabahâGa naar voetnoot1.. Ananging kèmutan ujaré wong tuwané. Bengi kuwi ora ânâ âpâ-âpâ temekané ésuq. Banjur dinaning awan Muljo omong menèh karo sing wédoq: ‘Deloqen wong wédoq. Saqiki wirèhdéning aku wis anèng kéné, ujaré bapaq lan ibu aku wis dadi siji karo kowé, wis menunggal karo kowé. Mung waé saqiki aku taq-niliqi pupaq puserku lé menḏem ari-ari iku saquntârâ.’ ‘Lo la koq semangGa naar voetnoot2. kowé niliqi awit mboq-tiliqânâ yâ menâwâ kowé wis lali mergâ wis semono taun kowé ora ndeloq.’ ‘Kenâ lali tapi liyâ-liyané, naming nèq aku yâ ora lali. Ora kétang saqpaḏang saqpenginangGa naar voetnoot3. aku kepéngin weruh ḏoḏoq-sèlèhé, ndi nggoné lé menḏem ari-ariku. Ora kétang soso saqlongoqan aku perlu ndeloq. Ananging aku buḏal ḏéwé tanpâ kowé.’ ‘Ora, aku perlu mèlu. Kowé arep nang ndi lungané aku perlu mèlu.’ ‘Wong wédoq, ora perlu mèlu, kowé perlu nang omah. Aku taq-lungâ ora suwé nggonku lungâ, soso seḏéloq aku wis bali.’
Saqwisé kuwi banjur si Muljo kèlingan lamun kowé mbésuq winayah arep nduwé bojo ngelakoni punâkrâmâGa naar voetnoot4.. Aku ora ninggali âpâ-âpâ mas picis râjâbrânâ, aku nduwé condriq lawas iku gawanen. Naming aku lali, la ing saqiki aku koq kèlingan. Taq-tiliqané menâwâ ijiq ujaré nang pojoqing omah. Iku tanpâ ngomong karo sing wédoq mung batinané si Muljo mbatin kâyâ mengkono. Mung ora bakal arep niliqi bekas baturan utâwâ menèh ora niliqi pupaq pusering wongé mung arep niliqi panggonané condriq sing wangsité wong tuwané iku mau. Wusânâ ngono bojoné ora kenâ ditilapaké ngantèq nem dinâ. Ngantèq nem dinâ wongé sing melèq nunggoni sing wédoq | |
[pagina 74]
| |
was oud en verroest door vocht en hitte. Muljo stak hem tussen zijn riem en ging naar huis. Hij haastte zich en was precies in de zevende nacht weer terug. Hij voegde zich bij zijn vrouw op bed, maakte plezier en stoeide met haar als nooit tevoren. Tot nu toe was Muljo niet verder gegaan, hoe graag hij dat ook had gewild. Hij had steeds aan de woorden van zijn vader gedacht. Op een gegeven moment zei hij tegen zijn vrouw: ‘Vannacht moet je helemaal naakt gaan liggen.’ Ze besefte dat het die nacht zou gebeuren en dat ze nu eindelijk het liefdesgenot met Muljo zou smaken. Toen ze zijn woorden opgevolgd had, zei hij: ‘Laten we deze nacht nog alleen maar slapen. Na vannacht kunnen we doen wat we willen. Ik wil het nog één nacht uitstellen.’
Ze legden zich ter ruste. Toen Muljo hoorde dat haar ademhaling regelmatig was en hij er zeker van was dat ze sliep, deed hij de lamp aan. Hij zag haar nu helemaal naakt; geen enkel lichaamsdeel was nog bedekt. Hij haalde zijn dolk te voorschijn en hield die op haar schaamdeel gericht. Het schaamdeel leek zich te openen en hij zag de kop van een slang te voorschijn komen. Met zijn dolk leidde hij de slang naar buiten. Toen de slang er wat verder uitgekropen was, sneed hij met zijn dolk de kop eraf, precies op de grens tussen de kop en de hals. Het was een welang-slangGa naar voetnoot*. Het bloed van de slang spatte alle kanten op en het bed kwam onder het bloed te zitten. Zijn vrouw schrok wakker en begon te schreeuwen toen ze al dat bloed zag. Er ontstond een geweldige opschudding. De soldaten en politiemannen werden gealarmeerd, en de president en zijn vrouw werden uit hun slaap gewekt.
Muljo was van schrik weggerend, maar werd door de soldaten en politiemannen die de wacht hielden gepakt en geboeid. De dokter die men had geroepen om de vrouw te onderzoeken kon niets vinden. Ze was niet gewond. Hij vond alleen de kop van een slang onder het bed. | |
[pagina 75]
| |
[pagina 77]
| |
tanGa naar voetnoot1. weruh âpâ-âpâ sângkâ awaqé sing wédoq. Preñakité anggoné pirang-pirang puluh ngantèq sewelas bojo mati kabèh sebab âpâ ora bisâ mangertèni, awit condriq durung kegâwâ karo si Muljo. Wusânâ nem bengi nggoné karipan banjur ñélong tanpâ omong karo sing wédoq buḏal nang kebaturané. Saqwisé temekâ ora ènèng alangan âpâ-âpâ ora lali nggon kebaturané ora susah digolèqi wis kétoq ḏéwé si condriqé. Lawas, pancèn yâ wis tèyèngen awit wis kudanan lan kepanasan. Banjur condriq digâwâ dislempètaké nang lempèng banjur bali menèh. Sangking banteré si Muljo lé mlaku banjur nggâwâ condriqé wayah pitung bengi presis. Terus mapan turu menèh gegojègan gegelutan ora nggenah-nggenah nèng kono sangking pâḏâ senengé. Anaming ngantèq pitung bengi mungguh panganan urung ngelakoni mangan panganané. Anaming wis ora kâyâ-kâyâhâ si Muljo lé arep nekani sing wédoq, mung kèmutan âpâ wangsité bapaqé. Si Muljo banjur ngomong karo sing wédoq: ‘Bengi iki perlu uculânâ tutuping muratmu.’ Banjur sing wédoq nggraitâ saquntârâ menâwâ ing wengi iki bakal ngerti kepiyé kahanané kanggoné samben benginé anggoné brântâ karo sing lanang. Menâwâ bengi iki bisâ ngelakoni, mungguh cârâ panganané bisâ mangan. Sing wédoq banget manuté karo sing lanang. Banjur sing lanang ngomong: ‘Inah bengi iki ayo pâḏâ turu simiq. Nèq sésuq-sésuq menèh kenâ maGa naar voetnoot2. bengi iki aku inah soso sebengi iki menèh.’
Banjur pâḏâ gléṯaqan. Wis krungu lamun sing wédoq lé ambekan wis dâwâ pesṯi wis turu, terus diyan digeḏèqké. Banjur kétoq wélâ-wélâ ngéglâ saqsembarangé wis ora kawer-kaweran âpâ-âpâ. Terus si condriq ditoqaké sângkâ lempèngé si Muljo diṯuqaké nang kewadonané sing wédoq. Banjur katon kâyâ kewadonan mengâ, dideloq katon nḏas ulâ nang saq-jeroning kewadonan. Dituntun karo sing jenengé condriq banjur si ulâ metu sângkâ saqjeroning kewadonan. Dituntun-tuntun sâyâ dâwâ banjur kétoq wates tenggoqé. Si ulâ ditetepaké banjur ditenggel condriqé, pas gulu temekaning | |
[pagina 78]
| |
Nu bleek dat Muljo niets misdaan had. Integendeel, hij had de ziekte van de dochter van de president genezen. Het was nu voor iedereen duidelijk dat ze aan een ziekte geleden had. Er had een slang in haar vagina gezeten die haar elf vorige mannen had doodgebeten. Toen ze de liefde met haar bedreven hadden, was hun penis door die slang gebeten, en dat overleeft natuurlijk niemand. De dokter vertelde dit aan de president en zei: ‘Uw schoonzoon Muljo heeft uw dochter genezen.’ De president was erg blij en gaf voor de tweede keer een groot feest. Er was een danspartij die zeven dagen en zeven nachten duurde en er werd weer heerlijk gegeten, net als toen ze trouwden.
De president ging na deze gebeurtenis nog meer van Djoko Muljo houden en gaf hem steeds meer verantwoordelijkheden. Op een dag besloot hij om alle mensen bijeen te roepen. Hij was van plan om Muljo als zijn opvolger aan hen voor te stellen. Zijn ministers en ambtenaren kregen opdracht om iedereen van hoog tot laag en uit alle delen van het land op te roepen om naar het paleis te komen. Hij zou hen dan zijn opvolger tonen. Muljo zou het land uitstekend kunnen besturen en ervoor zorgen dat alles keurig onderhouden werd. | |
[pagina 79]
| |
enḏas. Si ulâ kenâ didaraniGa naar voetnoot1. ulâ welang. Banjur getihé si ulâ ñiprat-ñiprat saqturon kebeq soso getih, getihé si ulâ. Banjur sang déwi bojoné si Muljo kagèt njenggirat tangi weruh getih nggembor-nggembor. Iku ndadèqké gègèré surâḏaḏu, kompeni lan skaut lan wong tuwané kabèh pâḏâ tangi. Sangking gilané si Muljo mlayu. Arepâ mlayu wong sing njâgâ iku mau pirang-pirang dadi si Muljo dibândâ karo pârâ surâḏaḏu lan pârâ polisi, dibândâ ditelikung. Banjur diceluqaké ḏokter. Si ḏokter tekâ banjur ora ènèng cirining âpâ-âpâ weruh yèn ènèng nḏasé ulâ welang anèng ngisor turon kono. Dadi Muljo ora nduwé dosâ ora nduwé plekârâ, pancèn ngilangi perñakité anaqé presiḏèné. Kétoq ngéglâ yèn si anaqé presiḏèné iku nduwé perñakit, nang saqjeroning kewadonan iku ânâ ulané. Mulané nduwé bojo kaping sewelas mati kabèh awit yèn disenengi karo sing wédoq pelanangané sing lanangé dicaṯèq karo ulané, yâ sâpâ wongé sing bisâ urip. Presiḏèné banget bungahé éntuq omongané karo si ḏokter: ‘Sing bisâ nambani perñakité anaqmu wadon yâ iku mantumu si Muljo.’
Terus saqnalikâ saking bungahé si presiḏèn terus nggawé sukâ-sukâ dipinḏoné menèh, tayupan pitung dinâ pitung bengi luwih déning geḏé nggoné sing mangan ènaq kâyâ gèq wayah kawinan, ngawinké anaqé wédoq. Sangsâyâ tambah gumatinéGa naar voetnoot2. sangsâyâ tambah pasrahé saqsembarangé. Pati uripé dipasrahké karo si Muljo. Saqjané bapaqé durung winayah ginantiGa naar voetnoot3. kanggoné presiḏèn. Ming saqnalikâ wong saqnegârâ iku kabèh diceluqi diklumpuqké perlu kongkon neksèni yèn saqiki bakal ganti presiḏèn anom jenengané presiḏèn Muljo. Banjur presiḏèné ngomongi kabèh pârâ minister, pârâ penggeḏé kabèh, antenar kabèh, saq-penunggalané. Wasi sing geḏé wasi sing ciliq kabèh kon pâḏâ tekâ ora ming saqdèsâ pirang-pirang dèsâ, ngendi dèsâ sing kerèh karo presiḏèné perlu tekâ kabèh ora kenâ kèri. Geḏé lan ciliq perlu tekâ kabèh, arepé diḏuḏuhi yèn ânâ gegantining presiḏèn yâ iku anaqé mantu jenengé Muljo. | |
[pagina 80]
| |
De ministers gingen op weg om de mensen hiervan op de hoogte te stellen en hen te vragen of ze ermee akkoord gingen dat Muljo de nieuwe president werd. Ze moesten maar eerlijk zeggen hoe ze erover dachten. Toen de mensen zich voor het paleis verzameld hadden, sprak de president hen toe: ‘Als u het goed vindt zal ik de man aan u voorstellen die ik als mijn opvolger wil aanwijzen.’ Alle mensen zeiden: ‘Ja, ja, ja!’
Vervolgens had hij een onderhoud met Muljo: ‘Muljo, ik heb alle burgers van het land, van hoog tot laag en van jong tot oud hier laten komen. Ik wil weten of ze ermee akkoord gaan dat je president wordt. Als ze er niet akkoord mee gaan, moet je wachten. Maar als ze er wel mee instemmen, ben je van nu af aan president. Ga nu gauw naar buiten.’
Muljo verscheen op het balkon. De mensen beneden zagen dat hij een stralende glans verspreidde en waren het er dadelijk over eens dat hij de nieuwe president moest worden. Voortaan zou hij het land besturen, want de president was al op leeftijd. De nieuwe president was jong, knap en beschaafd. De mensen wilden hem graag als president en juichten en dansten van blijdschap. Muljo sprak hen toe: ‘U kunt nu allen naar huis gaan. Maar er moeten vier mensen achterblijven. Vannacht heb ik gedroomd dat Miskin dood is. Mag ik u vragen: Zou u Miskin herkennen als hij in zijn dorp terug zou zijn of zich in uw midden zou bevinden?’ De mensen zeiden allemaal dat Miskin voorzover ze wisten niet meer leefde. Hij was vast en zeker door de president gedood, want hij was door een minister opgehaald en nooit meer teruggekomen. ‘O gelukkig maar. Ik ben blij dat Miskin niet meer bestaat. U bent er toch zeker van dat ik Muljo ben?’ ‘Ja.’ | |
[pagina 81]
| |
[pagina 83]
| |
Iku luwih-luwih déning bakal bisâ ngrénahaké negârâ luwih déning beciq luwih déning apiq. Ora ânâ sing bakal èlèq utâwâ menèh bakal kotor ora ânâ. Bakal diresiqi sing kelawaning beciq kabèh waé. Saqtemené banjur minister-minister pâḏâ lungâ ngabari kabèh, wongé pâḏâ sorju âpâ ora. Sing ora sorju perlu ngomong ora sorju, sing sorju perlu ngomong sorju. Banjur kabèh tekâ nang ngisoré falèis. Presiḏèné ngomong: ‘Nèq kowé ngersaqké taq-kèqi weruh sâpâ sing bakal nâtâ negârâ kéné iki.’ Banjur kabèh pâḏâ sumaur: ‘Yâ, yâ, yâ, yâ, yâ,’ kabèh saqènèngé wong ngomong ‘yâ’.
Banjur si Muljo ditimbali karo mârâtuwané. ‘Gèr Muljo, saqiki deloqen, kawulamu kabèh iku mau wis taq-tekaqaké saqènèng-ènèngé geḏé ciliq tuwâ enom kabèh wis taq-tekaqaké nèng kéné. Saqiki deloqen. Mung kari milih âpâ kirâ sorju karo kowé âpâ ora sorju. Iku garèq kowé sing ngrungoqaké ḏéwé. Nèq durung sorju kowé yâ isiq ngentèni, nèq kirâ wis sorju iku pancèn kowé sing nduwé bagéan ing dinâ iki. Saqiki réné ndang metuâ.’
Banjur si Muljo metu anèng penḏâpâGa naar voetnoot1.. Disawang sângkâ ngisor kétoq sulaqé mencorongé si Muljo. Banjur kabèh ñorjoni perlu sing ngganti presiḏèné si Muljo. Iku sing bakal nâtâ negârâ, sing ngekèqi wèt negârâ awit mârâtuwané wis tuwâ, si presiḏèné wis râdâ tuwâ. Saqiki éntuq presiḏèn moro enom lan moro bagus, moro apiq alus tandaq-tanduqé. Iku kabèh pâḏâ sorju. Banjur suraq kabèh pâḏâ suraq gembirâGa naar voetnoot2. nèng kono, bungah-bungah suraq-suraq pâḏâ jogètan pâḏâ sembarang-barang sangking déné bungahé presiḏèné diganti anom. Wis sorju kabèh banjur si Muljo nduwé pengomongan: ‘Iki kabèh kenâ pâḏâ bali anaming aku gari ngenḏeg wong papat cacahé. Aku iki koq rikâlâ bengi ngimpi jaréné koq kâyâ mengkéné. Saqiki sing jenengé Miskin iki, dinané saqiki wis mati, wis ora nânâ menèh. Si Miskin iku wis mulih nang ajalé. Mung ora liwat âpâ pâḏâ pangling âpâ ora nèq sing | |
[pagina 84]
| |
‘Ik droomde verder dat vier mensen na de dood van Miskin bij elkaar zouden komen en vier koeien zouden slachten. Ze zouden dan een slametan houden opdat het hen goed zou gaan in de handel en niemand de markt meer zou komen vervuilen. Is dat ook echt gebeurd? Wie heeft dat voorgesteld? Willen de personen die dat afgesproken hebben nog even blijven? Ik wil hen belonen met geld, koeien en kleren, want ik ben ook blij dat Miskin niet meer bestaat.’
Er kwamen vier mensen naar voren om de beloning in ontvangst te nemen. Zij waren het geweest die niets van Miskin moesten hebben omdat ze dachten dat hij het land in armoede zou dompelen. Ze wisten niet dat degene die tot hen gesproken had Miskin was, maar nu Muljo heette. Een van hen nam het woord: ‘Ik ben het die voorstelde om als Miskin dood was met zijn vieren bij elkaar te komen en koeien te slachten en een slametan te houden.’ ‘O, dus dat ben jij. Hoe heet je?’ ‘Ik heet Suto.’ ‘En die ander?’ ‘Nojo.’ ‘En die?’ ‘Bungkring.’ ‘En die daar?’ ‘Manis.’ | |
[pagina 85]
| |
jenengé Miskin menâwâ mulih menèh nang dèsané utâwâ nèng ndi, iku pangling âpâ ora?’ Iku kawulané kabèh ngomong nèq Miskin wis ora ènèq manèh saqweruhé. Iku mesṯi waé wis dipatèni karo presiḏèné mbuh digantung karo presiḏèné mbuh nèng endi. Awit ilangé Miskin digâwâ karo minister, wis ora baliq menèh, wis mati. ‘O yâ sukurlah hamdulillah. Aku yâ pâḏâ waé mèloq bungah. Kowé wis ngerti saqiki nèq sing ngganti ngrékâ negârâ iku jenengé Muljo?’ Wongé ñauri: ‘Yâ aku wis ngerti nèq jenengé Muljo.’ ‘Anaming aku ngimpi koq jaréné kâyâ mengkéné. Nèq Miskin wis ora ânâ menèh, wis mati, wong papat arep pâḏâ kumpulan dadi siji, arep ñembelèh sapi papat arep ngruwah rasui slametan supayané dagangané bisâ payu lan ora ènèng sing ngotor-ngotori pasar. Iku pancèn yâ âpâ ora? Sâpâ-sâpâ sing nduwé omong kâyâ mengkono âjâ bali. Iku bakal éntuq ganjaran, bakal taq-kèqi ḏuwit taq-kèqi sapi taq-kèqi pakéan taq-kèqi sanḏangan, awit aku ugâ mèloq bungah, munḏaq-munḏaq negârâ kéné dadi kéré.’
Banjur kabèh ngomong ‘Ora’ ‘Ora’ ‘Ora’. La saqikiné ènèng wong papat mârâ sangking bakal éntuq balèn, awit wongé ḏéwé ora seneng kanggonan Miskin munḏaq negarané dadi kéré. Anaming sing ngomong kâyâ mengkono yâ sejatiné Miskin tapi ganti jeneng Muljo. Mung wong papat iku ora ngerti terus sing siji ngomong: ‘Pancèn aku mbiyèn sing nduwé ujar kâyâ mengkono. Nèq Miskin mati aku pancèn arepé kumpulan wong papat arepé ñembelèh sapi arepé slametan.’ ‘O dadi kowé. La kowé sâpâ jenengé?’ ‘Aku Suto.’ ‘La siṯoqé?’ ‘Nojo.’ ‘La siṯoqé?’ ‘Bungkring.’ ‘Siṯoqé?’ ‘Manis.’ | |
[pagina 86]
| |
‘O, dus Suto, Nojo, Bungkring en Manis?’ ‘Ja.’ ‘En hebben jullie een slametan gehouden?’ ‘Ja. We hebben vier koeien geslacht, ambengs gemaakt en met het gehele dorp een slametan gehouden. Alle mensen uit ons dorp hadden we uitgenodigd. We hebben die vier koeien verdeeld. Dat hebben we gedaan omdat we blij waren dat Miskin dood was.’ ‘O, fijn zo. Ik moet ook niets van Miskin hebben. Maar nu is Miskin er niet meer, er is nu Muljo. Je zou kunnen zeggen dat rijkdom in de plaats van armoede gekomen is. Armoede komt altijd eerst en pas daarna rijkdom.’ ‘Maar vergeet niet dat armoede en rijkdom in Gods hand zijn. Ik zal jullie nu de vier koeien vergoeden die jullie geofferd hebben en ieder een valies met geld en mooie kleren geven. Maar zeg eens eerlijk, hebben jullie me al eens eerder gezien?’ Suto en Nojo antwoordden: ‘Nee, echt niet. We zien u nu voor het eerst.’ ‘Het geeft niets dat jullie me niet herkennen. Jullie geloven dus dat Miskin dood is. Goed, neem dan deze beloning mee naar huis.’ | |
[pagina 87]
| |
‘O dadi Suto, Nojo, Bungkring, Manis?’ ‘Yâ, yâ aku.’ ‘La wis slametan âpâ urung?’ ‘O wis sabené, wis pancèn taq-sembelèh sapi papat kumpulané wong papat, sembarangé papat. Aku wis nggawé ambeng, slametan wong saqdèsâ. Ora pirang-pirang dèsâ mung saqdèsâ taq-celuq kabèh. Sapi papat kuwi taq-bagèqké sâpâ sing doyan iwaqé. Iku sangking bungah-bungahé aku si Miskin mati.’ ‘O yâ sukurlah hamdulillah yèn kâyâ mengkono. Pancèn aku yâ ora seneng karo si Miskin. Saqiki si Miskin wis ora nânâ. Saqiki si Muljo sing ânâ, dadi kenâ didarani sugih lan miskin. Anaming arepâ sugih perlu miskin simiq.’ ‘O dadi kâyâ mengkono.’ ‘Yâ kuwi wis dadi khodrating gusti Allah, sugih miskin. Iku diwaliq menèh, saqjané miskin sugih. Saqiki nèq kowé wis kèlangan sapi yâ taq-ganti sapimu. Saqiki pâḏâ taq-kèqi ḏuwiq saqpalis-saqpalis wong papat, taq-kèqi sanḏangan sing apiq-apiq. Anaming kowé pangling âpâ ora karo aku?’ La Suto karo Nojo: ‘Aku weruh kowé, ngerti kowé lagèq iki.’ ‘O nèq kowé pangling yâ ora dadi âpâ. Wis, iki gawanen nèq si Miskin wis mati.’ |
|