| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
In die nacht heerste in alle hoofdsteden ter wereld: Amsterdam, Brussel, Berlijn, Kopenhagen, Stockholm, Helsingfors, Moskou, Boekarest, Wenen, Rome, Genève, Parijs, Madrid, in Washington en Tokio, Peking en Jakatra een drukke bedrijvigheid.
Auto's reden af en aan en voor het eerst maakten de heren van de G.E.O. gebruik van de nieuwste soort Raket-vliegtuigen, die, vanaf Parijs door de stratosfeer vliegend, in minder dan geen tijd langs alle hoofdsteden der wereld naar Parijs terugkeerden met vertegenwoordigers van alle staten aan boord. Al deze heren waren toegerust met de meest uitgebreide volmachten en diep onder de indruk van de bijzondere positie, waarin zij verkeerden.
Het was helemaal niets buitengewoons, dat men als plaats van samenkomst de Franse hoofdstad had uitgekozen, want hier was het instituut gevestigd, waaraan geleerden met een wereldreputatie waren verbonden, met aan het hoofd professor Belforte, de grootste natuurkundige onderzoeker van die tijd.
Op dit ogenblik hield de kleine geleerde een uiteenzetting over de toestand voor de samengekomen leden der G.E.O. en de gasten uit Azië, Australië, Afrika en Amerika. Want er was geen land, of het had vertegenwoordigers gestuurd.
‘De zetel der dreiging bevindt zich in Manbutti,’ verklaarde de geleerde met grote zekerheid. ‘Sinds maanden zijn wij bezig om een onderzoek in te stellen om- | |
| |
trent hetgeen daar gebeurt. Naar de binnengekomen rapporten te oordelen,’ hierbij tikte hij op een voor hem liggend stapeltje papier, ‘is M'Boeri volkomen te goeder trouw. In het Zuiden van zijn gebied ligt een bergketen, bekend onder de naam “de Dode Rotsen”. Van daaruit moet de dreiging komen. Het kan niet anders, of daar leeft iemand, wiens kennis van verborgen natuurkrachten de onze ver overtreft. En, mijne heren, ik geloof, dat ik weet wie of deze geheimzinnige is.’
Een opgewonden gemompel steeg op. Ieder wilde weten, wie of deze man kon zijn en hoe men hem onschadelijk kon maken.
De Professor verzocht om stilte en deed dan een verbazingwekkend verhaal, gebaseerd op onderzoekingen, verricht naar aanleiding van een radiografisch verzoek, gedaan door den heer Swarts, detective bij de G.E.O. en die op dit ogenblik in Manbutti een onderzoek instelde. De detective dan had om opsporing van namen verzocht van geleerden, die omstreeks twintig à vijf en twintig jaren geleden bij hun onderzoekingen in Afrika waren verdwenen. Heel wat telegrammen waren verzonden. Op aanwijzing van Toewadekiko, den eersten tovenaar van Manbutti, had men zelfs in Liberia leden van een vroeger in Manbutti wonende stam ondervraagd. En nu was gebleken, dat in 1947 een op Kreta wonende natuuronderzoeker, Psiloriti genaamd, met zijn vrouw, een Hollandse, uit zijn land naar Afrika was vertrokken om zogenaamd een bodemonderzoek in te stellen. In Griekenland had men hem het heilige kruis nagegeven, want de man was, hoewel een groot geleerde, buitengewoon lastig. Hij voerde zijn stamboom terug tot den legendarischen koning Minos van Kreta en was er vast van overtuigd, dat hem de eer toekwam koning van Kreta te wezen. Op eigen kosten liet hij de opgravingen voortzetten, die in het begin dezer eeuw verricht werden en verbazingwekkende resultaten opleverden, maar na
| |
| |
enige jaren, wegens geldgebrek, stopgezet moesten worden. Er waren geleerden, die beweerden, dat het hem gelukte de vele beschreven aardewerken plaatjes, in grote massa's bij tempel- en paleisopgravingen gevonden, te ontcijferen, een prestatie, die hem tot heden niemand had nagedaan. De Kretenzen, van wier koning hij beweerde af te stammen, waren een hoogst ontwikkeld volk, waarvan de oorsprong zich in het donker der tijden verliest. Even geheimzinnig als zij opgedoken waren, verdwenen zij ook weer spoorloos, alsof de oceaan hen had opgeslokt.
De bewoners van Kreta stonden ontegenzeggelijk op een veel hoger peil van ontwikkeling dan de Grieken, die pas duizend jaar later op het wereldtoneel verschenen.
Psiloriti noemde de Grieken nooit anders dan onbeschaafde barbaren en het was daarom te begrijpen, dat de autoriteiten blij waren hem kwijt te raken, temeer daar hij op het eiland vele aanhangers telde, die vast besloten schenen niet eerder te rusten, alvorens zij hem de kroon van zijn voorvaderen op het hoofd hadden gezet.
Zoals leden van een in Liberia wonende Afrikaanse stam mededeelden, kwam in 1947 een blanke man met zijn vrouw naar hun grondgebied en werd prompt door den toenmaligen koning gevangen genomen. Men was in die tijd niet erg op de aanwezigheid van blanken gesteld.
Jarenlang hebben de zwarten die familie op een eiland, genaamd het ‘slangen-eiland’ gevangen gehouden. Daar moest, als de zwarten de waarheid spraken, zelfs een meisje geboren zijn. De blanke, die de stam verschillende malen, door zijn geneeskundige kennis, goede diensten bewees, scheen niet ongaarne daar te vertoeven en de mensen zeiden allen hetzelfde, n.l. dat hij, toen ze naar Liberia vertrokken, niet met hen mee wilde, maar zijn in trek nam in het bos der geesten, een
| |
| |
stuk rimboe, dat alleen betreden mocht worden door een tovenaar en een heel enkele keer ook door den koning.
Ja, en over dit stuk bos wilde ik het nog in het bijzonder hebben,’ sprak Professor tot de aandachtig luisterende aanwezigen. ‘Zo net kwamen de protocollen binnen uit Liberia omtrent de ondervraging van den enigen, nog levenden zoon van den tovenaar van de stam. Hetgeen van bijzonder belang is, omdat hierdoor duidelijk blijkt, dat deze stam er een geheel eigen godsdienst op na hield. En in het licht der nu pas bekend geworden feiten, kan het niet anders, of zij moeten de godsdienst der oude Kretenzen beleden hebben. Zoals deze zoon van den tovenaar beweert, stond in het woud der geesten een tempel, gewijd aan de moeder-godin “Diktyma”, de beroemde slangengodin van Kreta, de voorzaat van de aan ons bekende godinnen als: Aphrodite, Astarte en Cibele. De heer Swarts had deze tempel en verschillende daarbij behorende gebouwen reeds in het bos der geesten ontdekt, toen hij zich geheel toevallig, zoals hij telegrafeerde, daar in de buurt bevond. Het kan niet anders, of de verdwenen geleerde, Dr. Psiloriti, is met een bepaald doel, n.l. om deze nederzetting van zijn voorvaderen te vinden, naar Afrika getrokken. Zo verklaart zich ook het feit, dat de Kretenzen zo plotseling verdwenen zijn. In het licht van hetgeen wij nu weten, kunnen wij vrij aannemen, dat het hele volk naar Afrika evacueerde, waar het een nieuw bestaan zocht en vond. Maar dit doet natuurlijk niets ter zake en stip ik maar even aan.
Vanaf het ogenblik, dat Psiloriti naar het bos der geesten trok, ontbreekt van hem elk spoor. Maar het kan niet anders, of daar moet hij huizen. Sinds enige tijd reeds trok het de aandacht der autoriteiten in Tunis, Cairo en Alexandrië, dat een zekere Abraham d'Alvarez in alle steden langs de kust een grote menigte kostbare
| |
| |
meubelen, tapijten en radio-onderdelen opkocht, waarmede hij zogenaamd in het binnenland handel dreef. Geen een blanke echter heeft ooit bezoek van den handelaar gehad en het is ook niet mogelijk, dat hij die artikelen in Manbutti kon verkopen, want de man heeft geen handelsvergunning van M'Boeri en het is volmaakt uitgesloten, dat de bevolking daar zulke luxe-artikelen koopt. 's Konings verspieders zouden in minder dan geen tijd weten, wie zich clandestien van deze waren voorzag. Neen, die artikelen kwamen ergens anders terecht en volgens mijn inzicht in het gebied der “Dode rotsen”, waar Dr. Psiloriti op de dag wacht, dat hij de macht over de wereld kan aanvaarden.’
‘Maar wat helpt ons deze wetenschap, indien wij niet in staat zijn den man onschadelijk te maken,’ interrumpeerde de zaakgelastigde van Amerika opgewonden. ‘Mijne heren, wij moeten iets doen, praten helpt ons hier niet.’
‘En wat zoudt U willen doen?’ informeerde professor Belforte rustig. ‘Bent U vergeten wat of er met onze schepen gebeurd is?’
‘Nee, natuurlijk niet, maar waarom sturen wij niet enige eskaders vliegtuigen naar de “Dode rotsen” en laten die plek bombarderen? Is de G.E.O. niet in staat om de orde in een gebied te handhaven, dat zij zelf onder haar bescherming genomen heeft' In dat geval zullen de Verenigde Staten van Amerika graag genegen zijn om U met hun vliegtuigen ter zijde te staan.’
‘Het is natuurlijk heel vriendelijk van U om ons hulp aan te bieden, doch dit is absoluut overbodig, daar Europa zeker wel in staat is orde op zijn eigen zaken te stellen,’ luidde het rustige antwoord, ‘en wij sturen geen vliegtuigen, omdat het een nodeloze verspilling van mensenlevens zou betekenen. Denkt U, dat iemand, die in staat is om oceaanreuzen te dwingen hun koers naar welgevallen te wijzigen, zich laat verrassen door
| |
| |
een aanvalsactie van nog zoveel vliegtuigen? Neen immers. De toestellen zullen vernietigd zijn voor zij het aan te vallen gebied maar benaderen. U begrijpt toch zeker wel, dat Dr. Psiloriti even goed op de hoogte is van wat er in de wereld gebeurt als ik dat ben? En het weigeren van mijn toestel, naar de oorzaak waarvan ik maandenlang gezocht heb, schuilt alleen maar in de sterkere energie, welke Dr. Psiloriti voor zijn toestel gebruikt en welke die van het mijne verzwakt.’
‘Dus U bent van plan om de gehele wereld maar zonder meer aan dezen tyran over te geven? Nooit of te nimmer zullen wij dat toestaan,’ bulderde de Amerikaan.
‘Er zijn nog andere manieren om iemand tot rede te brengen,’ diende de geleerde heer van repliek, ‘Uw plan zou al onze kansen bij voorbaat vernietigen. Ik wilde de geachte vergadering het volgende voorstellen. Wij geven verschillende radiostations de opdracht om elk half uur een boodschap uit te zenden, dat ik als gevolmachtigde van de landen der wereld, om een onderhoud met den groten onbekende verzoek, omdat wij pas na een gedachtenwisseling in staat zullen zijn ons standpunt te bepalen.’
Nadat men nog meer dan twee uur lang vergaderd en van gedachten gewisseld had, werd besloten volgens het voorstel van den geleerde te handelen, tegen de wil van den Amerikaan overigens, die zich ten zeerste bleef verzetten en een hardhandig optreden prefereerde, teneinde dadelijk een exempel te stellen. Maar zijn verzet baatte hem niet. En om het half uur werd de boodschap aan doctor Psiloriti de wereld ingezonden.
‘Wat heb ik je gezegd?’ sprak de geleerde, zijn handen wrijvend, in de vallei van de ‘Dode rotsen’, ‘die Belforte is vast niet gek, d'Alvarez. Ik moet eerlijk
| |
| |
zeggen, dat ik er van sta te kijken hoe gauw hij achter mijn identiteit gekomen is. Nu, hij weet nu ook in ieder geval, dat ik met recht aanspraak maak op de titel “Minos, den heerser der wereld”. Wij zullen hem een boodschap zenden, dat wij hem ontvangen willen.’
‘Maar heeft dat nu wel enige zin,’ waarschuwde de Griek ongerust, ‘U hoeft toch niet te onderhandelen, doch verkeert in de gelukkige positie om voorwaarden te kunnen stellen.’
‘Juist daarom kunnen wij het ons permitteren lankmoedig te zijn. Wij zullen hem precies inlichten, hoever onze kunde strekt, d'Alvarez. En ik twijfel er niet aan, of dien man kunnen wij aan onze zijde krijgen. Wij zullen hem een positie aanbieden, waarop hij krachtens zijn kennis recht heeft. De rechte man op de rechte plaats, ziehier het A B C van de kunst, een wereld goed te regeren. En dat willen wij toch, mijn vriend. Kan ik de macht overnemen zonder de opgewonden gemoederen nog meer te verontrusten, des te beter. Professor Belforte is de man, aan wiens woord men geloof zal hechten. Wij zullen hem enkele dingen laten zien, waardoor hem het onnutte van tegenstand duidelijk zal worden.’
‘Bij voorbeeld de toepassing van de dodende golf,’ knikte de Griek.
‘Zo iets. Dan hebben wij ook nog de installatie, waarmee wij de aantrekkingskracht der aarde opheffen. Er is nog zoveel anders. Maar kom, ik zal een antwoord aan professor Belforte opstellen. Jij zorgt er dan wel voor, dat deze op het zendstation uitgezonden wordt. Apropos, d'Alvarez, hoe staat het met mijn troepen?’
‘Uitstekend. Zij weten met de wapenen om te gaan als de beste beroepssoldaten. Maar neem mij niet kwalijk, mijnheer, waarvoor hebt U hem feitelijk nodig? Een compagnie, al is zij nog zo kundig en dapper, is toch niet in staat een wereld te veroveren.’
| |
| |
Doctor Psiloroti glimlachte. ‘Dat ben ik niet met je eens, mijn vriend. Desnoods kan één man haar veroveren, indien hij daartoe maar geschikt is en wat in zijn mars heeft. Voorbeelden te over, mijn beste. Mijn soldaten heb ik uitsluitend als lijfwacht nodig. Je weet hoe gevaarlijk het is om de dodende golf in onmiddellijke nabijheid in te schakelen. Hij is geheel onpartijdig en vernietigt vriend en vijand. Daarom moeten de wapenen van mijn soldaten mij beschermen, als ik gedwongen ben om mij naar de hoofdsteden der wereld te begeven. Fanatici leven overal en ik voel er niets voor om door hun handen te vallen. Weet je, d'Alvarez -’
Op dit ogenblik werd de deur woest opengesmeten en stond er een jonge Nubiër op de drempel. ‘Mijnheer,’ hijgde hij opgewonden, ‘of U alstublieft onmiddellijk wilt komen. De centrale meldt het naderen van vele Amerikaanse vliegtuigen, bommenwerpers, mijnheer.’
Doctor Psiloriti was opgerezen. ‘Wat zeg je,’ vroeg hij ongelovig, ‘bommenwerpers? Kom, kom, zij zullen het toch niet in hun hoofd halen om ons te bombarderen en toch zeker niet, nadat professor Belforte om een onderhoud verzocht heeft. Enfin, laat ons eens kijken wat zij van plan zijn.’
Daarover behoefden zij niet lang in het onzekere te verkeren, daar op dit ogenblik een half dozijn sirenes hun oorverdovend concert aanhieven.
Tegelijkertijd kwamen Hilkje, Dr. Staats en Jan Prinsen de gang ingerend.
‘Om 's hemels wil, papa, wat gaat er gebeuren?!’
‘Wind je niet zo op, mijn kind. Het schijnt, dat wij visite van de heren Amerikanen krijgen. Gaat allen mede naar het laboratorium, dan zullen wij daar eens kijken en buitendien is het er absoluut bomvrij.’
Hij ging hen voor naar een lift, waarmede zij in enkele minuten naar het innerlijke van een rots afdaalden. Toen
| |
| |
de kooi stopte, bevonden zij zich in een gewelfde gang, van waaruit verschillende deuren naar de daarachter liggende vertrekken voerden.
Doctor Psiloriti opende er één en ging zijn gasten voor naar een kamer, waarin zich tal van vreemd gebouwde machines en instrumenten bevonden.
Aan een klein toestel zat een jonge man met een koptelefoon op door een sterke lens te turen. De doctor tikte hem op de schouder.
Zat een jonge man mei een koptelefoon.
‘Nu, Willem, wat gaat er gebeuren?’
‘Bombarderen, mijnheer. De piloten hebben de opdracht in hun zak, uitgevaardigd door het Amerikaanse Ministerie van Oorlog.’
‘Natuurlijk op eigen houtje, die dwazen,’ mompelde de oude heer, ‘enfin, laat Haili inschakelen en geef mij het zendapparaat eens.’
‘Mijnheer,’ rapporteerde later een totaal van de kook
| |
| |
gebrachte piloot aan den minister van oorlog, dien hij verantwoording kwam afleggen, ‘wij weten niet wat er met de zeventien machines gebeurde, die reeds een zekere zône gepasseerd waren. Wij naderden de “Dode rotsen”, toen alle marconisten de waarschuwing ontvingen om onmiddellijk terug te keren. Wij vlogen in V-formatie. Voor mij zag ik het eskader van Kolonel Stevens, die ondanks de waarschuwing doorvloog. Zijn toestel werd als eerste vernietigd.’
En op de vraag van den functionaris, of er op geschoten was: ‘Neen, mijnheer, er is geen schot gevallen. Voor ons hing een vurige, rode streep in de lucht, die elk vliegtuig, dat passeerde, onmiddellijk vernietigde. We zagen het niet branden en niet vallen. Het was eenvoudig verdwenen. Zeventien keer zagen wij hetzelfde gebeuren en toen gaf ik commando terug te keren.’
Diezelfde avond, onmiddellijk nadat de aanvalspoging van de Amerikaanse luchtmacht in Parijs bekend werd, gaf een ijzig beleefde mijnheer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken den Amerikaansen ambassadeur te kennen, dat men in Parijs niet meer op de aanwezigheid van de heren gedeputeerden der Verenigde Staten gesteld was en of mijnheer maar de nodige stappen wou doen.
Daar een goed verstaander maar een half woord nodig heeft, vertrok de heetgebakerde heer, witgloeiend van woede, naar Washington, waar hem nog een zeer onaangenaam onderhoud wachtte. Een half uur later vertrok ook professor Belforte in een raket-vliegtuig naar Koetoersi om daar op instructies van doctor Psiloriti te wachten.
De jachtexpeditie, gewaarschuwd door een bericht, dat onder de vleugels van postduiven verborgen zat, was reeds in ijlmars teruggekeerd en wachtte nu op wat er gebeuren ging.
| |
| |
Zo zou de zaak door een onderhoud tussen de twee geleerden tot alle tevredenheid geëindigd zijn, ware het niet, dat een heel klein vonkje, dat al lang onder de as van de onderworpenheid van de inwoners smeulde, door een onbekende oorzaak aangeblazen werd en de gemoederen in lichter laaie zette.
Nauwelijks had de jachtexpeditie haar hielen gelicht, of een dodelijk vermoeid man strompelde op ongebaande wegen door de rimboe met alleen de gedachte in zijn hart gauw te handelen, voordat zijn twee kameraden er hun leven bij inschoten.
Het was namelijk overste Bambo, wien het gelukt was uit de gevangenschap in het dal der ‘Dode rotsen’ te ontvluchten en die nu op weg was naar het vissersdorpje, dat hun tot woonplaats had gediend.
Meer dood dan levend strompelde hij de hut van den hoofdman binnen, dien hij hijgend en fluisterend zijn verslag uitbracht en bij wien hij zich als voornaam krijgsman legitimeerde.
De hoofdman krabde eens zijn hoofd en schuifelde met zijn tenen over de vastgestampte kleigrond van zijn hut.
‘Wat wil je, dat ik doen zal?’ informeerde hij voorzichtig, want hij was een kalm man en voelde er niets voor ‘om zich in de brandnetels te zetten,’ zoals hij later zijn eersten wethouder meedeelde.
Maar Bambo, die intussen iets bijgekomen was, onthief hem van elke verantwoording en deelde zelf de lakens uit.
Nog geen half uur later snelden lopers naar alle richtingen om de langs de grens gestationeerde regimenten te waarschuwen onmiddellijk op stap te gaan naar een duidelijk omschreven doel.
Bambo ging van het standpunt uit, dat hij, die snel toeslaat, het best handelt.
In dezelfde nacht nog begaf Bambo zich op weg om
| |
| |
de plaats van samenkomst, die hij zelf aan den boodschapper had opgegeven, te bereiken. En deze keer legde hij de lange weg af, gezeten op de rug van een paard. De jonge overste, die erg met zichzelf en met zijn slimheid was ingenomen, leefde in de vaste overtuiging, dat de koning hem minstens generaal zou maken, als hij terugkeerde. Want het was toch maar een feit, dat hij, Bambo, nu een eind ging maken aan het bestaan van het lugubere genootschap, dat zich de volgelingen van de ‘Blatende Geit’ noemde.
De jarenlange terreur zou nu gebroken en Manbutti weer vrij worden. In triomfantelijke toekomstgedachten verdiept, reed Bambo over het vrij golvende veld.
Tussen het groen stonden hier en daar cactussen verspreid. Verschillende keren moest de jonge krijgsman de, om deze tijd droog liggende rivierbeddingen doorkruisen, die een lange diepe vallei in het landschap sneden.
Regelmatig deinde Bambo mee op de rug van het rijdier en smeedde zijn krijgsplan, waarin hij, zoals professor Belforte later bewonderend zeide, aan het toeval geen enkele kans gegeven had.
Tegen de ochtendschemering bereikte hij de afgesproken plek en steeg af om een vuurtje te stoken en nog even te rusten, daar hiervan de eerstvolgende vier en twintig uur naar hij veronderstelde wel niet veel meer zou komen.
De zon had reeds haar rose ochtendsluiers laten vallen en rees als een kopergloeiende bal aan de horizon, toen een zesde zintuig Bambo uit zijn slaap deed opschrikken. Onmiddellijk klaar wakker, rees hij overeind en zag een groep krijgslieden, tegen de horizon afgetekend, snel naderen. De zon liet hun wapenen glinsteren en het was een mooi gezicht hen daar zo rechtop in ganzenpas te zien naderen. De aanvoerder begroette Bambo en verzocht enige inlichtingen. Dan kregen de soldaten de tijd
| |
| |
om te rusten, terwijl de twee oversten kalm bij elkaar zaten, op de andere nog onderweg zijnde afdelingen wachtend.
Tegen zonsondergang maakte het intussen tot twaalfhonderd man aangegroeide leger zich op, om de vallei der ‘Dode Rotsen’ binnen te vallen.
Terwijl doctor Psiloriti al zijn aandacht geconcentreerd hield op de aanval der Amerikaanse vliegtuigen en Jan Prinsen, dokter Staats en Hilkje met machteloze woede in hun hart aanschouwden, dat zeventien vliegtuigen zonder de kans te krijgen zich te verdedigen, vernield werden, naderden Bambo en de zijnen langs het Zuiden de vallei. Zij slopen vanuit de arena door de gewelfde gang naar de tempel, waar een beeld van de slangengodin hen met stomme ogen gadesloeg en vandaar naar het wapenmagazijn, waaronder ook de gevangenis was ondergebracht. Dank zij hun buitengewoon handige manier om met knotsen om te gaan, gelukte het hun de twee wachters onschadelijk te maken en de gevangenen te bevrijden. Bambo wees hun verder de weg naar het vertrek, waar de munitie bewaard werd en zijn eerste daad was de munitievoorraden grondig te vernietigen. ‘Want,’ zoals hij terecht opmerkte, ‘vecht eens met een speer tegen een machinegeweer.’
Andere soldaten maakten de wapenen onklaar, bewaakten de deur en bezetten de lege, houten barakken, die de lijfwacht van den doctor tot kazematten dienden. En het is een feit, dat geen der bruine krijgers zich ook maar enigszins lieten verontrusten door de vliegtuigen, die met donderende motoren de lucht doorkliefden. Zo verdiept waren zij in hun bezigheden.
‘Zou het nu niet beter zijn, als U eerst eens een uurtje ging rusten, mijnheer?’ vroeg dokter Staats, toen de Amerikaanse vliegtuigen afdropen, ‘vergeet niet, dat U morgen een drukke dag te wachten staat.’
‘Ja, kom vadertje,’ smeekte Hilkje, ‘ik zal met U
| |
| |
meegaan.’ En zij hoopte vurig, dat haar vader de raad zou opvolgen.
Dokter Staats zou er dan voor zorgen, dat de oude heer voorlopig bleef slapen.
Aanvankelijk scheen het, of deze de raad werkelijk op zou volgen. Dan, misschien door iets in hun ogen gewaarschuwd, weigerde hij, beweerde koppig geen rust nodig te hebben, wond zich al pratende ontzettend over de aanval der Amerikaanse luchtstrijdkrachten op.
‘Ik zal hun leren mij, hun Minos, aan te vallen,’ schuimbekte hij woedend, ‘dat gehele continent moet verdwijnen. Bij stukjes en beetjes zal ik hun land vernielen, te beginnen bij Washington, waar die hoofd-opruiers zetelen, die denken mij te kunnen vernietigen. En ik zal hun nu onmiddellijk een lesje geven. d'Alvarez laat een waarschuwing aan allen omroepen: ‘Wie niet mee vernietigd wil worden, moet de stad binnen twee uren verlaten hebben.’
‘Vadertje,’ smeekte het meisje, doodsbleek wordend, ‘dat kunt en zult U toch niet doen?’
‘Kan en mag ik dat niet doen, jongedame? Wie zal mij dat beletten, als ik vragen mag?’
‘Ik,’ zei dokter Staats zich naast den spreker plaatsend, ‘U bent overspannen, mijnheer. Sta mij toe U naar Uw kamer te brengen. Morgen zullen de dingen er heel anders uitzien en zult U berouw hebben nu Uw zin te hebben doorgedreven.’
De oude heer stak gebiedend zijn arm uit. ‘Ga alle twee en wel onmiddellijk. Hoe durf jullie mij tegen te spreken. Ga heen, voor ik iets doe, waarvan ik later spijt zou hebben.’
‘Vadertje,’ waagde Hilkje nog een keer, maar de deur werd reeds geopend en zes leden der Nubische lijfwacht traden binnen.
‘Breng die twee naar hun kamer,’ gelastte de doctor. ‘Geen van beiden mag die voorlopig verlaten en voor
| |
| |
elke deur moeten twee wachters geposteerd worden, be grepen? Je kunt gaan.’
Zonder de vertrekkenden nog een blik waardig te keuren, knoopte de geleerde een gesprek aan met den heer d'Alvarez, die de hele scène onbewogen had gadegeslagen. Voor hem bestond er maar één wezen, dat onder alle omstandigheden gehoorzaamd moest worden, n.l. doctor Psiloriti.
Intussen zocht Jan Prinsen koortsachtig naar een middel om het den geleerde onmogelijk te maken zijn voornemen uit te voeren. Kon hij maar in de instrumentenkamer komen, van waaruit de dodende golf zou worden uitgezonden. Met een blik had hij reeds in het voorbijgaan de geweldige dynamo's, accumulatoren en hoogspanningsdraden waargenomen, de sproeiende vonkenregen horen knetteren, waartussen de figuren der electriciens, die in op duikerkleding gelijkende pakken de smalle jacobsladders naar het eerste aangebrachte platform op en af klauterden. Ook had hij reeds gehoord, dat het den doctor gelukt was, de electrische kracht der atomen dienstbaar te maken. Zodoende had hij het in zijn macht om over ongekende energieën te beschikken, en deze op elke gewenste plaats te ontladen.
Maar wat kon hij, Jan, nu doen om deze ramp te voorkomen? Vandaag bedreigde de dodende golf Washington, morgen wellicht een andere stad in het land, welker regering niet snel genoeg op de voorstellen van den ouden heer inging. De jonge reporter dacht aan hetgeen dokter Staats Hilkje en hem meegedeeld had en het angstzweet brak hem aan alle kanten uit. Goede hemel, was er maar een uitweg, kon hij maar iets doen!
Op dit ogenblik stoorde de heer d'Alvarez hem in zijn gepeins.
‘Mijnheer Prinsen, de doctor wenst, dat U voor de microfoon een ooggetuige-verslag uitbrengt. U moet zich naar barak I begeven. Haili gaat met U mee en zal
| |
| |
Washington inschakelen. Dan zult U zelf kunnen zien, hoe de golf werkt en er verslag over uitbrengen. Doet U Uw best, opdat ik er geen spijt van krijg U meegenomen te hebben.’
De ogen van heel de wereld richtten zich met angstige spanning op Washington, want reeds had de zender van den Minos de voorgenomen vernietiging van de stad bekend gemaakt.
Duizenden auto's zochten een weg om de stad te verlaten en wanhopige politieagenten beproefden tevergeefs om enige orde in de chaos te scheppen.
In het Witte Huis krioelden de ambtenaren door elkaar en poogden de gewichtigste akten in zekerheid te brengen. De lucht was gevuld met gezoem van ontelbare vliegtuigen, daar de aristocratie der stad de kans benutte om door middel van particuliere machines weg te komen.
Onophoudelijk stegen de blanke vogels van de platte daken der huizen, welke als vliegvelden gebruikt werden, op en ontvluchtten de dood en verderf brengende golf.
Militairen trachtten de scholen en ziekenhuizen ordelijk te doen ontruimen om een groot verlies aan mensenlevens te voorkomen en boven al dit tumult schreeuwden de schelle stemmen der luidsprekers om de tien minuten de waarschuwing ‘aan de burgerij’ en maakten de mensen nog nerveuzer dan ze reeds waren.
Haili had het wonder-instrument reeds ingeschakeld en langzaam schoven de stadsbeelden aan Jan Prinsen voorbij. Voor hem stond de microfoon, waardoor hij de wereld zijn ooggetuige-verslag moest brengen.
‘Over tien minuten kom ik nog eens kijken, mijnheer,’ waarschuwde de Nubiër. ‘U redt het voorlopig wel.’
| |
| |
‘Ja, ga maar,’ wenkte de jonge man en veegde zich het zweet van het voorhoofd. Geen mens kon onbewogen blijven bij het zien van de hartverscheurende tonelen in de straten van de, ten ondergang gedoemde, stad.
Tien minuten had hij, Prinsen, de tijd om deze ramp te voorkomen. Tien minuten, een zeer korte tijd om nog iets te kunnen uitrichten. Het was natuurlijk uitgesloten het zendapparaat zelfs ook maar te benaderen. Zonet had hij nog gezien, dat de deur zwaar bewaakt werd. Wist hij maar hoe of die helse machine werkte. Doch wacht eens! Boven op de rots, in welks inwendige het zendstation zich bevond, stak een hoge mast omhoog. Die moest iets te maken hebben met de uitzending van de dodende golf. Zijn enige kans bestond hierin, dat hij deze mast vernietigde, om zodoende tenminste tijdelijk de uitzending onmogelijk te maken. Wat dan gebeuren ging, moest hij natuurlijk afwachten.
Hij liet de microfoon staan en haastte zich naar de deur. Gelukkig was deze niet afgesloten. Buiten leek het doodsstil. In het grote, grijze huis waren twee ramen helder verlicht, waarachter de twee gevangenen zaten, die het hadden aangedurfd zich tegen de plannen van den geleerde te verzetten. De geneesheer, dokter Staats, en Hilkje. Hij moest die twee te spreken zien te krijgen. De geneesheer wist hier beter de weg dan hij en was zeker in staat hem een raad te geven. Jan sloop door de tuin en klopte zachtjes tegen de verlichte ruiten. Het gordijn werd even opgelicht en het gezicht van dokter Staats zichtbaar.
‘Goddank, dat U het bent. Is het al gebeurd?’ vroeg. hij opgewonden.
‘Neen, over tien minuten zal de golf gaan werken. Wij moeten het zien te verhelpen. Klim uit het raam, ik heb een plan.’
Met een angstige blik naar de deur, waarvoor de twee wachters met elkaar stonden te praten, zwaaide de grote
| |
| |
man zijn benen over het kozijn en stond even later in de tuin.
‘Zo, en laat nu Uw plan eens horen.’
Klim uit het raam, ik heb een plan.
Jan zette het hem uiteen en vroeg, of de ander een bijl en gereedschappen wist te vinden.
Dokter Staats schudde het hoofd. ‘Neen, dat heeft ook in het geheel geen zin. Men zou onmiddellijk de
| |
| |
slagen horen en nog voor wij de mast enigszins konden beschadigen, ons pakken. Maar wacht eens, daar schiet mij iets te binnen. Wij zouden het kunnen proberen, want alles hangt er van af, of men in het tunnelhuis ook al weet, dat ik in ongenade gevallen ben.’
Zwijgend haastten zij zich voort, bereikten het kleine gebouw, waarin dag en nacht een wachter zat om op te letten, of er ook ongewenste personen langs de tunnel, die de vallei met de buitenwereld verbond, binnen probeerden te dringen.
Jan herinnerde zich, dat hij, toen hij met d'Alvarez en de karavaan de vallei voor het eerst betrad, het huisje was gepasseerd. Het licht straalde helder uit het kleine raam, waarachter de portier hoorde te zitten. Maar thans was het vertrek geheel ledig.
‘Des te beter,’ mompelde de dokter, ‘geluk moet een mens hebben. Wacht even, hier worden die dingen bewaard, geloof ik. Ha, kijk, daar liggen vier stuks. Dat zal wel voldoende zijn. Hier pak aan, jij twee en ik twee. En nu er van door.’
Hijgend bereikten zij de berg. Jan kon zich niet herinneren ooit in zulk een recordtijd de helling te zijn opgeklauterd. In de vallei werd het onrustig. Men scheen de vluchtelingen ontdekt te hebben. Zwarte figuren snelden over het terrein. Er werd van alle kanten gefloten, een sterk zoeklicht zocht met zilveren baan de hellingen af.
‘Neerwerpen, laat je toch vallen, kerel!’ schreeuwde dokter Staats, maar Prinsen was zo verbouwereerd, dat het niet eens tot hem doordrong en op dat moment had de straal hem te pakken.
Een gejuich steeg op uit vele kelen. ‘Daar is hij, ga hem na, jongens.’
‘Lopen!’ schreeuwde de dokter, ‘kerel, word wakker.’ Hij vloog omhoog naar de top, waar de hoge mast, vastgebonden door ontelbare kabels zo vast verankerd
| |
| |
stond alsof hij van plan scheen er ten eeuwige dage te blijven staan.
Een geweldige detonatie volgde.
Vijftig meter misschien scheidde hen nog van de top, toen de dokter staan bleef en diep ademhalend riep: ‘Nu zal ik de eerste gooien, dan jij de tweede, daarna ik weer en jij maakt er een slotvers aan. Kan je er mee omgaan? Nu, vooruit dan. Een twee drie, in Gods naam.’
| |
| |
Hij gooide het gevaarlijke projectiel weg en beide mannen lieten zich, dekking zoekend, op de grond vallen.
Suizend vloog de handgranaat door de lucht.
Een geweldige detonatie volgde. Nog eens en nog eens. De grond beefde en schudde. Een gekraak weerklonk, een slag, een stofwolk spoot omhoog en van de trotse mast en de geweldige kabels was niets meer overgebleven dan een ruïne van smeulend hout, ijzer en staal.
|
|