| |
| |
| |
Slot
Hetgeen volgde, nadat de laatste detonaties weggestorven waren, wist Jan zich naderhand niet meer helder voor de geest te halen.
Vaag herinnerde hij zich, dat drommen zwarte, lenige gestalten de helling opklauterden en hen in minder dan geen tijd, ondanks geweldige tegenstand, overrompeld hadden.
Een slag op het hoofd deed hem bewusteloos neerstorten en hij kwam pas weer bij, toen hij, evenals dokter Staats, stevig gebonden op de betonnen vloer van een kelder lag.
Het eerste geluid, dat weer tot Jans bewustzijn doordrong, was de klank van twistende stemmen in de ruimte, naast hun gevangenis gelegen.
‘En ik zeg je, dat ik deze keer onverbiddelijk zal toeslaan en die twee ellendelingen vernietigen. De dood, die zij de bevolking van Washington wisten te besparen, zullen zij duizendvoudig lijden. Ze zullen er om smeken als om hun verlosser.’
Een andere, Jan onbekende, stem antwoordde, pleitte, smeekte om het leven der twee, die reeds veroordeeld waren, voordat zij in staat gesteld werden zich te verdedigen.
Maar de trots van doctor Psiloriti scheen te diep gekrenkt om nog voor enige reden vatbaar te kunnen zijn.
Met een: ‘Laat Haili de gevangenen halen, over twee uur is het voedertijd, dat bespaart ons meteen vlees,’ zei hij terwijl hij heenging en de deur achter zich dichtsloeg.
| |
| |
Met veel moeite draaide Jan zijn hoofd om en keek, of dokter Staats reeds tot het bewustzijn teruggekeerd was.
‘Bent U wakker, dokter?’ fluisterde hij, bang dat misschien nog iemand in het daarnaast liggende vertrek aanwezig zou zijn.
‘Net lang genoeg om te horen wat zijn WelEdelzeergeleerde van plan is met ons te doen,’ luidde het antwoord. ‘Het spijt me voor jou, Prinsen, ik had je er niet in mogen betrekken. Nu vrees ik, dat je het gelag zult moeten betalen. Enfin, kerel, dat is krijgsmanskans. Nu rest ons niets meer dan ons lot moedig onder de ogen te zien en zo het einde af te wachten.’
‘Maar wat is die oude heer van plan?’
‘Het heeft geen zin om je iets op de mouw te spelden. Doctor Psiloriti wil ons door zijn luipaarden laten verslinden. Dat scheen in het oude Kreta een geliefkoosde manier te zijn om zich van ongewenste elementen te ontdoen en daar die oude heer er zich op beroemt van den Minos af te stammen, zal hij zich verplicht achten het hen na te doen.’
‘Ons voor de luipaarden werpen?!’ In Jans stem klonk geen angst, alleen ongeloof, ‘kom nou, dokter, wij leven niet meer in de eerste eeuwen na Christus, maar hopen binnenkort het jaartal 2000 te schrijven.’
‘Wij, maar de Minos leeft in een ander tijdperk. Hoe volkomen, besef ik nu pas. Neen, jongen, er zit niets anders op dan de toestand onder het oog te zien. Er is hier niemand, die den ouden heer van zijn voornemen af zal kunnen brengen.’
‘En juffrouw Hilkje dan? Zou die geen poging wagen om ons te hulp te komen?’
‘Hilkje is op dit ogenblik niet vrij in haar bewegingen en zal wel scherp bewaakt worden. Buitendien betwijfel ik heel sterk, of iemand haar van ons lot op de hoogte zal brengen.’
| |
| |
‘Dan moeten wij ons zelf zien te redden, dokter. Vooruit, probeert U eens, of U zich los kunt wringen.’
Maar nadat zij een half uur vruchteloos aan hun boeien hadden gerukt, moesten zij tenslotte het nutteloze van hun pogingen inzien. Wie hen dan ook gebonden mocht hebben, hij had zijn werk goed verricht.
‘Probeer eens, of U zich om kunt wentelen, dokter, dan zal ik trachten de touwen van Uw handen stuk te bijten,’ verzocht Prinsen den geneesheer.
Helaas werd, voor de pogingen der beide gevangenen succes konden opleveren, de deur geopend en trad Haili het vertrek binnen, gevolgd door enige knechts. Op zijn bevel werden de voeten der gevangenen los gemaakt en werden zij overeind gehesen en uit de kelder in een lange tunnel gebracht.
Een labyrinth van gangen scheen zich hier ver onder de grond uit te strekken en Prinsen dacht onwillekeurig, dat al zou het hem gelukt zijn vrij te komen, hij hier toch nooit de weg had kunnen vinden. Eindelijk schenen zij de plaats van bestemming te naderen, want een woedend gebrul wees er op, dat hier de roofdieren waren ondergebracht. Er hing trouwens ook een penetrante stank, die hem bijna onpasselijk maakte.
Halli opende de deur en toen stonden zij in een reusachtige ruimte, waarvan de achterwand geheel door verschillende kooien met zwarte panters in beslag werd genomen. De grote katten draaiden onrustig heen en weer, sloegen met hun poten naar elkander en sprongen woest brullend tegen de tralies op. Hun stinkende lucht verpestte de atmosfeer in het lage vertrek, waar het zo heet was, dat het zweet van de naakte bovenlijven der knechten liep.
Nu pas realiseerde Jan zich voor het eerst, dat hij aan het eind zijner dagen was, dat hij nu afscheid moest nemen van al zijn illusies en hij hier, midden in Afrika, op dit ogenblik een vreselijke dood tegemoetging. Even
| |
| |
greep een soort panische angst hem aan, die hem dreigde te overmeesteren. Toen wierp hij een blik op den kameraad, die zijn lot zou delen, zag hem lijkbleek, maar moedig naast hem staan en hoorde hem op de vraag, ‘Wie zal de eerste wezen?’ antwoorden: ‘Laat Prinsen eerst gaan, Haili, dan wordt hem tenminste dit verschrikkelijk tafreel bespaard.’
Zwarte handen grepen den jongen.
| |
| |
‘Zo U wenst, dokter. U begrijpt, ik moet mijn plicht doen. Het spijt mij voor U.’
Op een wenk van zijn hand greep één van de knechts een drietand en joeg de onrustige beesten een ander hok in. Een zware valdeur werd neergelaten. Dan zwaaide een traliedeur open.
Zwarte handen grepen naar den jongeman en duwden de eerste prooi de kooi in.
Toen commandant Cesar Hatti de lucht kreeg van de op handen zijnde executie, was het reeds te laat om deze te voorkomen. Want toen hij, gevolgd door dokter Jensen, naar de ruimte snelde, waar de gevangenen vertoefden, bemerkten zij, dat deze reeds vertrokken waren.
Zo snel zij konden, haastten zij zich, de zwaar geladen revolver in de hand, naar het roof dierenverblijf en juist stormden zij de ingang binnen, toen de eerste panter, een beetje schuw nog door de ongewone aanwezigheid van een mens in zijn kooi, door het valluik stapte.
Snel als de weerlicht haalde Hatti de haan van zijn wapen over. Het schot weerkaatste veelvuldig in de lage ruimte, toen dokter Jensen reeds op het touw afsprong, waardoor het luik geopend en gesloten kon worden. Een greep en de van angst wild geworden beesten, zaten veilig opgesloten, zodat Prinsen, die, nu het gevaar geweken was, bezwijmd ter aarde stortte, uit de kooi gehaald kon worden.
‘Dat was op het nippertje.’ Dokter Staats drukte hun redders de hand. ‘Laten wij den jongeman naar boven brengen. De emotie was te veel voor hem. Denkt U, dat wij nu, zonder gevaar van aangehouden te worden, hem kunnen vervoeren?’
‘U begrijpt natuurlijk wel, dat aan deze toestand een einde moet komen,’ zei de commandant ernstig. ‘Ik ben geen geneesheer, maar ik zou toch zeggen, dat de
| |
| |
geestesgesteldheid van onzen chef niet meer normaal te noemen is. Wij hebben heel wat van zijn uitzonderlijkheden, zoals de cult der slangengodin in oude luister herstellen en zelfs zijn dochter als hogepriesteres op te laten treden, zonder meer laten passeren. Waar veel licht is, is veel schaduw. En bij een man, die begenadigd is met zoveel en zo buitengewone kennis, kan men veel door de vingers zien. Toen wij van de voorgenomen vernietiging van een gehele stad hoorden, alleen omdat enige regeringspersonen hem tegenwerkten, trof ons dat zeer onaangenaam. Maar deze veroordeling van twee medewerkers, geheel achter onze rug om en de niet te beschrijven walgelijke manier, waarop de executie zou geschieden, heeft ons ten volle de ogen geopend voor het feit, dat doctor Psiloriti niet meer in staat is om welke verantwoordelijkheid dan ook op zich te nemen......’
‘O neen, mijn waarde, is hij dat niet? Zie eens aan, mijn beste commandant permitteert zich uitlatingen, die een majesteitsschennis beduiden. En weet mijn zeer wijze heer Hatti ook reeds welke straf op dat misdrijf staat?’
Geschrokken keerden de mannen zich om teneinde te zien vanwaar het geluid gekomen was en zagen hun chef in een tot nu toe onopgemerkte deur staan. Het witte haar lag hem wanordelijk om het hoofd en in zijn ogen brandde het vuur van de waanzin.
‘Verraders zijn jullie allemaal!’ schreeuwde hij woest, ‘jullie allen heb ik voedsel en onderdak, bescherming en weelde verschaft. Met jullie had ik een nieuwe wereld willen scheppen, je vooraanstaande posities willen geven. Nu gaan jullie echter allemaal in de panterkooi. Haili, vooruit, de deur open. Smijt ze allemaal voor de beesten.’
Dokter Staats ging rustig op den ouden man af. ‘Haili kan niet aan Uw bevel gehoorzamen,’ zei hij vriende- | |
| |
lijk, ‘want wij zijn gewapend. U hebt nu voor alles rust nodig. Gaat U met ons mee, mijnheer.’
De oude man week stap voor stap terug en stootte een schrille lach uit. ‘Met jullie meegaan?! Met een stelletje schurken en eerlozen? Nooit, liever nog stel ik mij onder de bescherming van mijn panters; die weten, dat ik hun heer ben en zullen mij geen kwaad doen. Maar jullie wilt mij opsluiten in een gesticht. Denken jullie, dat ik je gedachten niet lezen kan? Mij halen? Kom dan, als je durft!’
Voor dat iemand er op verdacht was, wat de ongelukkige wilde, liep deze de gang achter de kooien in.
Een gekletter, alsof een sleutel in een slot werd gestoken, weerklonk.
‘Om 's hemelswil, hij gaat de kooien in!’ schreeuwde dokter Staats en rende den geleerde na.
Op hetzelfde moment zagen de mannen zijn hoge figuur tussen de panters verschijnen, die eerst grommend terugweken voor de uitgestrekte handen van den waanzinnige.
‘Niet schieten!’ schreeuwde commandant Hatti, ‘Haili, haal de vorken. Wij moeten de beesten in een hoek zien te drijven. Den doctor moeten wij levend uit de kooi zien te krijgen. Als wij schieten, worden de panters razend.’
Haili en zijn knechts deden hun best het bevel op te volgen, maar de katten, onrustig geworden door al het ongewone, hongerig ook, omdat het uur van voederen reeds was verstreken, waren niet meer in bedwang te houden.
En om het levenloze lichaam van hem, die zich eens met trots ‘Minos’, dat is ‘Heerser der Wereld’, noemde, uit de kooi te krijgen, waren de heren Hatti en Jensen gedwongen alle panters neer te schieten.
Intussen hadden Bambo en zijn troepen ook niet stil gezeten.
| |
| |
Maar onmiddellijk nadat dokter Staats en Prinsen de hoge mast van het zendstation vernietigd hadden en daarna gevangen waren weggevoerd, waren op Bambo's bevel alle boven de grond liggende gebouwen bezet en de daar vertoevende inwoners, blank of zwart, gevangen genomen.
Maar Bambo, die lang niet dom was, besefte maar al te goed, dat hij tot dusver er niet in was geslaagd den baas van deze nederzetting te pakken te krijgen. Ook riskeerde hij het liever niet, om zich in de onbekende gevaren van het ondergrondse labyrinth te begeven. Eens moesten zij, die beneden vertoefden, weer verschijnen.
Hij en zijn troepen behoefden niet anders te doen, dan als een kat voor een muizengat op de loer te gaan liggen.
En zo gebeurde het, dat dokter Jensen en commandant Hatti uit de lift stappend, zich plotseling omringd zagen door een menigte kleine, bruine krijgers, die hen in naam van den koning van Manbutti gelastten zich onvoorwaardelijk over te geven, en die hun argumenten door de niet te miskennen taal van hun vlijmscherpe wapens kracht bij wisten te zetten.
De twee blanken, die net geheel hun munitie gebruikt hadden, bleef niets anders over dan aan het bevel te gehoorzamen. Zij vroegen alleen onmiddellijk voor den aanvoerder gebracht te worden.
‘Natuurlijk was ik buitengewoon verbaasd, toen ik de heren van hun ondervindingen hoorde vertellen,’ zei Bambo naderhand tegen zijn vrienden. ‘Wij zijn hun toen onmiddellijk met alles van dienst geweest. En was het niet verbazingwekkend hoe snel het me gelukte een boodschap aan den koning te sturen? Wat zullen jullie raar opgekeken hebben, zeg?’
‘Ja, natuurlijk, vooral omdat wij dachten, dat jij het geheim van de “Blatende Geiten” nu toch niet opgelost
| |
| |
had. Toewadekiko had juist die dag besloten “Hen die weten” te ondervragen. Tot grote spijt van de jonge, blanke heren ging toen de geestenbezwering niet door. Want toen we jouw boodschap kregen, moesten we halsoverkop opbreken.’
‘Eerlijk gezegd, was ik er ook eerst bang voor. Pas Toewadekiko kwam er achter, dat de oude tovenaar van de Koe'mani's uit Liberia teruggekeerd was en als opperpriester de diensten ter ere van de slangengodin leidde. En dat diezelfde mijnheer na afloop van de dienst de leden van de broederschap bijeenhield en zijn aanslagen op het leven en de goederen van de inwoners van Manbutti voorbereidde. De kerel is er schatrijk door geworden en ik moet zeggen, het was de mooiste dag van mijn leven, toen ik hem zag hangen.’
Maar toen dit gesprek plaats vond, waren reeds veertien dagen verstreken en in die tijd waren professor Belforte en de Heer Swarts ter plaatse verschenen en hadden de medewerkers van den zo rampzalig aan zijn einde gekomen geleerde ondervraagd.
Het bleek, dat deze geheel te goeder trouw waren geweest. De dochter van doctor Psiloriti hoorde nu voor het eerst, dat nergens ter wereld de dienst der slangengodin beleden werd, als wier priesteres zij de maandelijkse diensten leidde. Zij had er in het geheel geen kwaad in gezien, onder de dienst hasyisch te gebruiken om daardoor de gelovigen in extase dingen te suggereren, die in werkelijkheid niet gebeurden.
Vreemd keek het jonge meisje op, toen de heren haar het tegendeel duidelijk maakten. Het bleek, zo vertelden de heren haar verder, dat haar vader op verschillende Europese banken grote conto's had lopen en zij dus geheel onbezorgd een nieuwe toekomst tegemoet kon gaan.
Hilkje besloot het eerst naar Nederland te vertrekken, het land van haar moeder, die, toen zij kennis met
| |
| |
doctor Psiloriti maakte, als gouvernante in Athene werkte.
‘Ik ben geen psychiater,’ antwoordde dokter Staats op de vraag van professor Belforte, of hij dan niet eerder gezien had, dat doctor Psiloriti geestesstoornissen vertoonde. ‘Ik begreep pas, dat het verkeerd ging, toen hij mij, op mijn vraag, hoe of hij dan wist, dat de bewoners van Mars en Venus een aanval op de aarde willen doen, antwoordde:
“Door de radio, wist U dan niet dat ik een radio-ontvangstation ben?” Toen begreep ik, dat ik onmiddellijk in moest grijpen. Nog voor die avond de dienst begon, had ik juffrouw Hilkje van mijn vrees verteld. Want indien ik den zieke tegen zijn wil behandelen wilde, moest ik toch de toestemming van zijn dochter hebben.’
Hetgeen echter noch dokter Staats, noch Jan Prinsen gewild hadden, was tot professor Belfortes grote spijt geschied.
Tijdens hun bombardement met handgranaten was n.l. het instrument, dat de dodende golf moest uitzenden, zo beschadigd, dat zelfs een eminent geleerde als professor Belforte uit de overblijfselen niet meer wijs kon worden.
Ook de medewerkers van den gestorven geleerde bleken niet geheel in zijn geheimen ingewijd, zodat de kennis met den overledene ten grave daalde.
En ademde M'Boeri van een zware last bevrijd op, dit had niets te betekenen vergeleken bij de opluchting, die millioenen mensen voelden, toen de couranten onder grote, vette koppen het nieuws brachten, dat de dreiging voorgoed van de aardbol afgewenteld was en de op handen zijnde aanval van de bewoners der twee buurplaneten een hersenschim was geweest van een zieke.
| |
| |
Jan Prinsens grootste wens, n.l. een aanstelling te verkrijgen bij een der grootste dagbladen van Nederland, werd op slag vervuld.
En de heer Swarts?
Och op dien wachtten reeds andere plichten. Nauwelijks was hij in Parijs teruggekeerd, of hij moest zijn koffers weer pakken. Dit keer om een ander mysterie tot klaarheid te brengen, hetgeen later onder de titel ‘HET GEHEIMZINNIG LABYRINTH’ de kolommen van de dagbladpersvulde. Maar - dat is een ander verhaal.
|
|