| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
‘Meneer zal U gaarne ontvangen,’ zeide het kwieke secretaresje van Professor Belforte en bracht de gasten zelf bij den groten geleerde.
Deze, een tengere kleine man met een goed verzorgde puntbaard en een paar bijziende, grijze ogen, achter de glazen van een ronde bril, rees van achter zijn met papieren overladen schrijftafel omhoog.
‘Van harte welkom, beste vrienden,’ riep hij enthousiast uit en stak den bezoekers beide handen toe. ‘Kijk eens aan, allen oude bekenden. En Hein Gerlach, hoe maakt de DO 23 het, klopt alles naar wens? Wat zegt onze heer Berkhof wel van deze machine? Een beetje gecompliceerder dan onze goede oude “Merel”, is het niet? Maar wat heeft U ons daarmee menig bravourstukje vertoond. Wedden, dat U gauw een der beste gezagvoerders van onze nieuwste machines wordt? Ja, ja, die Nederlandse piloten, daar zit wat in. Een bewonderenswaardig volk is dat toch, beste vriend Swarts. Kijk, daar hebben wij den heer Verheul ook. Nu, het was te begrijpen, dat de baas U niet thuis zou laten. U werkt al zo lang samen en een goede medewerker is zijn gewicht in goud waard. Maar wat zie ik, hebt U geen verslaggever meegebracht, heeft men vergeten U daarom te verzoeken? Ja, daar zal dan toch dadelijk......’
‘Welzeker heeft men ons verzocht een verslaggever aan onze reis deel te laten nemen,’ onderbrak de heer Swarts de woordenstroom van den drukken, bewegelijken en vrolijken gastheer, ‘maar de journalist, die
| |
| |
ons voor dit werk werd toegewezen, kreeg helaas een ongeluk en moest een paar weken in het gasthuis vertoeven. Jimmy herinnerde zich toen een vriend, dien wij opzochten om hem te verzoeken met ons mede te gaan. De jonge man stemde hierin toe en bleek nu gisteren spoorloos verdwenen.’
‘Weet hij waarom het ging en wat het doel van de reis was?’
‘Maar natuurlijk niet, Professor.’
‘Nu, dan zal zijn verdwijning ook wel niets met Uw reis te maken hebben. Misschien kreeg de jongeman wel spijt van zijn belofte, of wenste zijn verloofde, dat hij thuis bleef. Enfin, er is niets aan te doen. De heren van de andere legaties nemen allen hun eigen verslaggever mee. Wij hadden graag voor het werk ook een Nederlander erbij gehad. Een Spanjaard ziet de gebeurtenissen natuurlijk van een ander standpunt dan bijvoorbeeld een Italiaan of een Griek en wij hebben het liefst dat de thuisblijvers, door één van hun eigen landgenoten worden ingelicht. Ja, wat doen wij dan nu?’
Professor, staande op de punten van zijn schoenen, knipte met zijn vingers en zei: ‘Ach wat, ik weet het al. Misschien kan de gevolmachtigde van de Boerenrepubliek ons helpen. Die heren zijn toch als het ware familie van U, nietwaar? Nu, dat komt dan wel in orde. Maar wat ik vragen wilde, heren, U zult zich wel willen verfrissen na de reis en dus zal ik U naar Uw apartementen laten brengen. Om zeven uur vanavond verwachten wij U aan het diner. Tot ziens, waarde vrienden.’
Professor wuifde hen met zijn hand toe.
De gasten van de G.E.O. konden niet klagen over hun huisvesting, daar ieder een mooie, grote zitkamer met bad werd toegewezen.
Tom Berkhof, Hein Gerlach en Jimmy Verheul ontmoetten elkaar een uurtje later in de hal van het reus- | |
| |
achtige gebouw en slenterden de stad eens in, om oude herinneringen op te halen en in de ‘Dome’ en in de ‘Rotonde’ te kijken of er zich ook nog oude kennissen bevonden.
‘Als je maar tijd van wachten hebt, ontmoet je hier vroeg of laat eenvoudig iedereen uit je kring,’ zei Tom Berkhof, terwijl hij zich zijn biertje liet smaken.
‘Nu, dan zou je toch wel eens heel lang kunnen wachten, voordat je hier bijvoorbeeld Jan Prinsen ontmoette,’ lachte Jimmy Verheul, ‘die zal het wel nooit zo ver gebracht hebben, dat er een reis naar Parijs af kon.’
‘Mis, beste jongen,’ Tom wenkte den kellner om een vers glas, ‘als ik het goed heb, heeft Prinsen zelfs jaren in Parijs bij zijn grootmoeder gewoond.’
‘Wel verdraaid, daar heeft hij mij nooit iets van verteld.’
‘De jongen draagt zijn hart nu eenmaal niet op zijn tong,’ zeide Tom gemoedelijk, ‘hij is altijd bang om voor een opschepper versleten te worden. Maar iets anders, Jimmy, snap jij er nu iets van, waarom dat jongmens gisteravond niet op het appèl verscheen? Mij dunkt, dat hij deze kans om naam te maken, niet voorbij had mogen laten gaan.’
‘Daarom zit ik juist zo over zijn verdwijning in, Tom. Ik weet zeker, dat hij door overmacht verhinderd is om te komen. Jan heeft altijd gewenst een verre reis te kunnen maken, om dan volgepropt met nieuwe ideeën naar zijn werk terug te keren.’
‘Hebben jullie de politie van die verdwijning in kennis gesteld?’ informeerde Hein Gerlach.
‘Welnee, kerel, de politie zou wel dagwerk hebben, als zij dat ook al moest gaan uitzoeken, daar er ook geen enkele verdachte reden achter zijn verdwijning schuilt. Hij had net van te voren nog gezellig met zijn hospita staan bomen. De goede ziel gaat even naar haar keuken
| |
| |
om, ik weet niet wat, te doen, komt terug - en weg is Prinsen.’
‘Misschien kreeg hij wel een spoedboodschap om ergens heen te gaan,’ meende Hein.
‘Dan had de hospita de bel toch moeten horen. Zij had notabene de keukendeur, die op de gang uit komt, open staan.’
‘Dat wil nog niet veel zeggen,’ meende Hein, die de hospita's in Amsterdam kende en wist, dat voor de keuken meestal een veranda lag, die alleen door een laag schot van die der buren gescheiden was.
‘Misschien moest in die tijd net de buurvrouw van rechts of links een beetje thee of koffie lenen en hebben de dames via het balkon hun tijd verpraat. Die vriend van jullie zal toch niet voor ieder wissewasje zijn hospita gewaarschuwd hebben.’
‘Neen, natuurlijk niet, verbeeld je. Maar ik vraag me af, waarom hij ons dan niet even een seintje heeft gegeven. De baas had hem toch zijn adres en telefoonnummer laten weten.’
‘Misschien was hij wel vast van plan mee te gaan, maar werd pas op het laatste ogenblik, toen het al te laat was nog bericht te zenden, verhinderd. Wie weet, komt hij jullie nog wel achterna en zoekt hij jullie in de “Dome”, als je maar tijd van wachten hebt.’
‘Maar die hebben wij nu eenmaal niet. Vooruit, jongens, wij moeten opstappen, anders komen wij te laat aan het diner.’
De drie vrienden betaalden hun vertering en gingen op stap.
Net toen zij door de ene draaideur naar buiten verdwenen, kwam een blond jongmens door de andere naar binnen wandelen. Onderzoekend liet hij zijn blikken langs de druk bezette tafeltjes gaan, nam dan een stoel en plaatste deze zo, dat hij zittend de draaideuren in het oog kon houden.
| |
| |
‘Het moet toch al gek lopen, als de jongens niet direct naar de “Dome” komen als ze in Parijs zijn,’ mompelde Jan Prinsen, ‘wist ik hun adres maar.’
Doch dat had de glazenlapper, die bij den heer Swarts de ruiten zeemde, hem niet kunnen vertellen. Alleen had hij gehoord, dat die mijnheer naar Parijs was vertrokken.
‘Enfin, als ik maar lang genoeg wacht, dan zullen ze wel op komen dagen,’ mompelde de jongen, een cigaret opstekend.
In de blauwe salon, welke voor de eetzaal lag, waar professor Belforte gewend was de gasten van de G.E.O. een officieel diner aan te bieden, verzamelden zich even voor het afgesproken uur de genodigden.
Hier verscheen de gevolmachtigde van Spanje met zijn secretaris en een gedelegeerde persman, een journalist van wereldbekendheid; in de laatste twintig jaren had er niets in de wereld kunnen plaats hebben, waarover hij zijn landgenoten niet op de hem eigen lichtelijk ironische manier had ingelicht.
Deze Spaanse heren waren lang en slank, op het magere af, en droegen een klein donker snorretje. Don Alfonso del Gonzago, de secretaris en de verslaggever Giau Capello, bezaten in tegenstelling met het dunne grijze hoofdhaar van den gevolmachtigde, zwarte haardossen.
De Spaanse heren werden op den voet gevolgd door hun Belgische collega's. De gevolmachtigde Marcel Duroise, een roodharige, zware man met een week wit gezicht, korte scherpe neus en stekende ogen, de secretaris Jacques Verleen met zijn Oosters uiterlijk en charmante glimlach en de journalist Felix Breugel, aan wien men kon zien, dat hij veel aan sport had gedaan. Tegelijkertijd maakten de heren gevolmachtigden uit
| |
| |
Italië en Frankrijk hun opwachting. Alle zes behoorden zij tot het kleine, bewegelijke Zuidelijke type.
Zij schenen elkaar langer dan vandaag te kennen, want de twee gevolmachtigden kwamen druk pratend de salon binnen, monsieur Simon du Jardin, bij wien het zilverglimmende hoofdhaar en de prachtige gesoigneerde snor opvallend waren en seigneur Zavalla met zijn, als een biljartbal zo kaal hoofd met de kleine bruine ogen, die haast schuil gingen onder de zware oogleden.
De twee secretarissen, senor Toscanum en monsieur de Rochelleau, beiden nog jonge mannen, leken met hun rechte neuzen, glad achterover geborstelde haren en bruine ogen zoveel op elkaar, dat vreemden hen dikwijls voor broers versleten, hetgeen voor hen een voortdurende bron van vreugde was.
De journalisten senor Rozas en monsieur Leskin schenen pas kennis met elkaar gemaakt te hebben en keken een weinig onwennig rond, alsof zij zich in dit milieu nog niet helemaal thuis voelden. De eerste beschikte over een weelderige haardos, terwijl de tweede hier al aardig doorheen begon te groeien en een bril met scherp geslepen lenzen droeg.
Men maakte kennis met elkaar, besprak de vooruitzichten van de reis, informeerde, of iemand reeds eerder M'Boeri's rijk bezocht had en vertelde elkaar de laatste nieuwtjes. Het wachten was alleen nog op enkele andere heren, die juist op de drempel verschenen, toen de vergulde empireklok op de schoorsteenmantel zeven heldere slagen liet horen. De leider van het drietal, von Cosak, een man van het gemoedelijke Duitse type, groot en zwaar gebouwd met blond haar en een paar kinderlijke, blauwe ogen, stelde zich en zijn begeleiders aan de heren voor. Als secretaris had hij zijn neef, Heinz-Peter von Oirschütz en diens besten vriend Kurt Fischer als journalist uitgekozen.
| |
| |
De majordomus van professor Belforte verscheen in de open deur om mede te delen, dat het diner geserveerd zou worden.
De hoge witgelakte deuren naar de eetzaal werden door onzichtbare handen opengeschoven en voor de gasten vertoonde zich de grote, met sneeuwwit damast gedekte tafel, fonkelend van zilver en kristal.
In lage schalen geurde een overvloed van ‘Maréchal-de-Niel’-rozen, terwijl een achter een palmengroep verborgen strijkje vrolijke Weense muziek ten beste gaf.
De champagne parelde in de fijngeslepen glazen en de goede stemming bereikte haar hoogtepunt toen de gastheer opstond en een dronk uitbracht op het welslagen van de reis en een behouden thuiskomst.
‘Waarom zouden wij in vredesnaam niet behouden thuiskomen?’ vroeg Heinz-Peter von Oirschütz den naast hem zittenden Jimmy Verheul.
‘Geen notie van,’ antwoordde deze, de schouders ophalend. ‘Zover ik weet, reis je tegenwoordig met de DO 23 veiliger dan met een D-trein, rampen zijn practisch uitgesloten.’
‘Ik ben werkelijk benieuwd, dat technische wonder van U eens van nabij te mogen bekijken,’ riep monsieur Duroise van de overkant der tafel. ‘Nu, mijnheer Gerlach, wat denkt U van een ritje naar het vliegveld?’
‘Die moeite kunt U zich sparen, monsieur, want de DO 23 bevindt zich dichter bij ons dan U wel vermoedt.’
‘Maar hoe heeft U dat klaar gespeeld, Heer Gerlach, er bevindt zich hier toch geen landingsterrein?’
‘Dat heeft de DO 23 ook niet nodig, tenminste niet wat U daaronder verstaat. Elke plek, één keer zo lang als onze machine, is reeds voldoende om te landen.’
‘Maar als U weer op moet stijgen, Heer Gerlach?’
‘Ook dan kunnen wij met dezelfde ruimte volstaan. Het zou mij te ver voeren, heren, om U in alle technische
| |
| |
bijzonderheden in te wijden. Morgen zult U het zelf ondervinden.’
‘En kunnen wij allen met Uw beroemde DO meereizen?’
‘Monsieur Duroise is bang, dat zijn gewicht overbelasting veroorzaakt,’ merkte don Alfonzo glimlachend op.
‘Ho, ho,’ sprak von Cosak, ‘dan zou ik met mijn honderd kilo vast ook niet mee kunnen. Nu, mijn waarde Duroise, dan zullen wij tweeën als te gewichtig om met een vliegtuig vervoerd te worden, de reis per trein moeten maken.’
‘Dat zal wel loslopen,’ lachte de eerste piloot, ‘U heeft er geen idee van wat voor enorme lasten onze DO 23 kan vervoeren.’
‘Wij vonden het al vreemd, dat wij onze bagage naar hier moesten zenden,’ zei de Italiaan, ‘maar wij dachten, dat ze misschien gezamenlijk van hier naar het vliegveld vervoerd zou worden. Wie had nu kunnen denken, dat wij hier vandaan zouden opstijgen. Een vliegveld in het hartje van Parijs, dat is toch een ongekende sensatie. Onze heren verslaggevers hebben hun lezers wel iets heel nieuws aan te bieden.’
‘Als dat zo door gaat,’ grinnikte Kurt Fischer, ‘maken wij een interessante reis mee en kunnen onze lezers smullen van een ongehoorde romantiek.’
Allen lachten en niemand vermoedde welk een moment van helderziendheid aan Kurt Fischer geschonken was, toen hij die woorden bezigde.
Na het diner, terwijl de jongeren van het gezelschap gezamenlijk de stad ingingen, begaven de gedelegeerden zich naar Professors studeerkamer, waar men onder het genot van een goede sigaar de daar reeds geserveerde koffie zou gebruiken. Dit vertrek, waar de geleerde tal van besprekingen had gevoerd en hij reeds zo menig- | |
| |
maal een gewichtig besluit had genomen in het welzijn van de G.E.O., bood den geïnteresseerden gasten de meest uitgezochte gemakken, die er maar te bedenken vielen. Niet die, welke pas de wereld in opschudding hadden gebracht en vele bewonderaars het hoofd had doen schudden, oh neen, in de ogen van den geleerde hadden die al geen waarde meer. Want professor Belforte leefde zijn tijd jaren en jaren vooruit, steeds zoekend en speurend naar iets beters.
Wanneer de staf zijner medewerkers, nog geheel onder de indruk van de prestaties van een splinternieuw ingevlogen vliegtuig, na het experiment enthousiast in zijn studeervertrek verschenen, om de Professor te feliciteren, bromde de kleine, bewegelijke man in het fluwelen jasje: ‘Maar, mijne heren, waarom stoort U mij nu weer? Is er niets te werken? Wat zegt U, die vlucht geslaagd, ach, maar kom toch, mijn beste, wat naïef. Twijfelde U daar nog aan? Kom, kom, ik had U voor wijzer gehouden. En laat U mij nu met rust. Die machine is al weer verouderd. Ik ben aan iets interessantere bezig.’
Schuin in de hoek van het vertrek stond een fraai met snijwerk versierde schrijftafel, waarop een blocnote en een presse-papier, het laatste in de vorm van het nieuwst ontworpen vliegtuig.
Ingebouwde boekenkasten, gevuld met zware, dikke, kostbare werken, die met hun oude mooie bruinlederen ruggen de kamer een indrukwekkend aanzien gaven, besloegen de hele achterwand, terwijl de donkere eikenhouten lambrisering van de tegenovergelegen muur geen enkele andere versiering bevatte, dan twee oude familieportretten. Een zwaar, dik tapijt, dat het geluid der voetstappen dempte, dekte de grond, terwijl grote, gemakkelijke fauteuils met smaakvolle tafeltjes rond de geweldige schouw stonden geschaard.
‘Gaat U zitten,’ nodigde de geleerde, met een klein
| |
| |
scherp mesje de punt van een sigaar snijdend, zijn gasten uit.
Monsieur du Jardin greep haastig naar zijn lucifers, doch voor hij er één kon aansteken, begon tot grote hilariteit van de aanwezigen de punt van het mesje te gloeien. De kleine geleerde stak hiermee zijn sigaar aan, knipte onder het uitblazen van fijne rookwolkjes het mesje weer dicht en stak het in zijn vestzak. De grote, zware, Franse gedelegeerde bleef verbouwereerd midden in het vertrek staan en pas nadat de Professor zijn uitnodiging om plaats te nemen herhaald had, dook ook hij snel in een fauteuil.
Het gesprek werd algemeen. De heren bleven niet naar nationaliteiten gescheiden, doch maakten nader kennis met elkaar, terwijl men de toestand ernstig besprak. De Spanjaard en de Italiaan schenen geneigd de kwestie van de lichte kant op te nemen.
‘Ik geloof, dat wij ons zorgen voor de tijd maken,’ verklaarde senor Zavalla. ‘Ik heb alle berichten uit Manbutti grondig bestudeerd en kon er niets verontrustends uit opmaken.’
‘Ik hoop, dat U gelijk heeft, waarde vriend,’ sprak von Cosak, ‘mijn secretaris, Heinz-Peter von Oirschütz, is verleden jaar ook naar Manbutti geweest en weet heel wat te vertellen over de lastige incidenten, die de reis naar het Zuiden onmogelijk maakten.’
‘In het Zuiden liggen toch uitsluitend verschillende onherbergzame bergketens,’ wees don Rodrigo de Zapada en liet zijn smalle wijsvinger op een punt van de globe, op een laag tafeltje naast hem, rusten.
‘Gedeeltelijk wel,’ Monsieur du Jardin koos een nieuwe sigaar uit, ‘maar 'n stuk er van stonden onze Belgische buren destijds aan M'Boeri af, is 't niet, Duroise?’
‘Jawel, wij hebben op onze koloniale afdeling alles ondersteboven laten keren, om zeker te zijn, dat er niets over dit geheimzinnige gebied bekend is.’
| |
| |
‘Bij ons is het al van hetzelfde laken een pak,’ knikte de Fransman, ‘er is bij ons niets anders bekend, dan dat daar een ontoegankelijk oerwoudgebied ligt.’
Plotseling brak don Rodrigo de Zapada het onderwerp af en zich tot den Professor wendend, zeide hij: ‘De centrale verwarming geeft in een comfortabel huis als het Uwe toch maar heel wat geriefelijkheid, Professor. Maar waar heeft U de radiatoren verborgen?’
Nu viel het den anderen heren ook pas op, dat, hoewel het studeervertrek goed verwarmd en helder verlicht was, er geen spoor van radiatoren of lampen te bekennen viel.
De geleerde nam den Spanjaard scherp door zijn brilleglazen op en, zijn gesprek met von Cosak onderbrekend, vroeg hij: ‘Centrale verwarming, wat bedoelt U?’
Professor scheen werkelijk verontwaardigd. ‘Mijnheer, wie gebruikt nu nog in hemelsnaam die oude manier van verwarming. Wat een ongemak! Ik moet niet denken aan de steeds weer versteende ketels, doorgeroeste pijpen, lekke verpakkingen en het eeuwigdurende kabaal van monteurs met combinatietangen en sleutels in je huis. Om nog niet eens te spreken van de kapitalen, die er mede gemoeid zijn.’
‘U vergeet, dat onze Professor duizend jaar vooruit leeft,’ merkte Duroise, de Belgische gedelegeerde op.
‘Ik geloof,’ antwoordde doctor Renaud, Professors assistent, met een onverschillig schouderophalen, ‘dat men nog niet beslist zijn tijd duizend jaar vooruit moet zijn, mijn waarde heer, om van natuurkrachten gebruik te kunnen maken door deze, zo goed als met onze primitieve middelen mogelijk is, productief te laten zijn. Wanneer we over duizend jaar nog eens op de wereld konden kijken, zouden we perplex staan.’
‘Daarvoor hoef ik geen duizend jaar te wachten, doctor. Hetgeen dat ik hier al zo te zien krijg......’
‘Ach kom,’ lachte Professor, ‘wat heeft dat nu te
| |
| |
betekenen? Een beetje licht, daterend uit 1940 en wat warmte van een tiental jaren terug -’
‘Die mij toch zeer aangenaam aandoet, Professor,’ zo mengde de heer Swarts zich in het gesprek.
‘Dus U is het toch met me eens, dat centrale verwarming het aangewezen middel is?’ vroeg de Spaanse gedelegeerde.
‘U heeft mij het woord centrale verwarming in het geheel niet horen noemen, mijn waarde heer.’
‘Wat is dit dan?’ informeerde senor Zavalla.
‘Dit is niets anders dan een beetje opgespaarde warmte van vijftien jaar terug, honderd negen en veertig millioen kilometer hier vandaan gehaald,’ verklaarde professor Belforte.
‘Een sterke wagen moet dat geweest zijn,’ merkte monsieur du Jardin op, ‘kunt U mij misschien ook van het merk op de hoogte brengen, Professor?’
De aanwezigen, die den geleerde met ongelovige blikken hadden zitten aankijken, lachten.
‘En toch is het niet anders dan de waarheid, die U hoort,’ antwoordde Professor.
Maar de Belgische gedelegeerde merkte lachend op: ‘Straks gaat U zeker ook nog vertellen, dat U het licht, dat hier tot nu toe op onverklaarbare wijze binnendringt, in een of ander blikken sigarettendoosje heeft verzameld. Neen, neen, Professor, hoezeer wij ook Uw ongeëvenaarde capaciteiten schatten, sprookjes kunt U ons niet meer vertellen.’
Professor haalde zijn schouders op. ‘U zult straks wel anders spreken, wanneer wij eerst maar eens door de laboratoria zijn gegaan.’
‘Gaarne,’ antwoordde de Fransman, ‘maar om op ons verhaal terug te komen, gelooft U ook niet, dat wij ons zorgen om niets maken, Professor?’
‘Ik ben er van overtuigd, dat er iets niet pluis is,’ zei de geleerde, in zijn baardje woelend.
| |
| |
‘Mogen wij ook weten, waarop deze overtuiging gegrondvest is?’ informeerde de Belgische gedelegeerde nieuwsgierig. ‘Dat moet U ons vertellen, Professor.’
‘Dus U weet reeds, wat er aan de hand is!’ riepen verschillende heren dooreen. ‘Vooruit Professor, vertel op!’
‘Zeker heren, natuurlijk. Als U mij volgen wilt.’
Professor schoof zijn stoel achteruit en op hetzelfde ogenblik stonden de aanwezigen op.
‘Ik zal U iets in het laboratorium laten zien. Doctor Renaud wacht daar reeds.’
Nu eerst bemerkten de heren, dat de jonge assistent geen deel meer van het gezelschap uitmaakte. Doch zij volgden Professor, die nu met een ‘Gaat U dan maar mee,’ opstond.
Meteen schoven geluidloos twee zware, tot nu toe onzichtbaar gebleven deuren opzij.
De geleerde verliet, gevolgd door zijn gasten, het vertrek en even geluidloos als zij waren opgeschoven, sloten de deuren zich ook weer en het gezelschap bevond zich thans in een lange, brede, geheel uit blinkende tegels bestaande, helverlichte tunnel.
Don Rodrigo de Zapada slaakte, evenals de andere heren, een kreet van verbazing.
‘Waarom heeft U hier achter Uw studeerkamer een tunnel laten bouwen? Wat vreemd, dat ik daar niets van gemerkt heb,’ zei hij.
‘We zijn hier vlak bij de laboratoria,’ legde Professor glimlachend uit.
‘Maar ik leefde in de vaste overtuiging, dat Uw laboratoria verder onder den grond lagen,’ merkte senor de Zavalla op.
Professor knikte. ‘Dat is ook zo.’
‘Maar dan......!’ Monsieur du Jardin bette zijn verhit voorhoofd.
‘Jawel, ik weet wat U zeggen wilt, - dan moeten wij
| |
| |
ons hier niet boven de grond, maar er onder bevinden. Dat klopt, waarde heer, wij zijn er nu ook ruim twee honderd meter onder.’
Kreten werden geslaakt: ‘Hoe is dat mogelijk, we gingen toch onmiddellijk naar Uw werkkamer?’
Senor Zavalla keek achterom en bleef op hetzelfde ogenblik verbijsterd staan. ‘Daar, daar,’ stootte hij er met moeite uit, op de plek wijzend, waar men even van te voren Professors werkkamer had verlaten en in de tunnel was gestapt, maar waar nu op dezelfde plaats tot ieders onuitsprekelijke verbazing een grillige rotswand zichtbaar was geworden.
De heren keken elkaar verschrikt aan, doch Professor bracht zijn gasten met de woorden: ‘Zolang ik bij U ben, hoeft U zich niet angstig te maken,’ weer op hun gemak. ‘U zult in het laboratorium nog wel wat interessanters kunnen zien.’
Zwijgend liep men met Professor de lange gang door, waarvan het einde geheel uit een metalen muur scheen te bestaan. Een enkele druk op een ogenschijnlijk onzichtbare knop, deed het scherm wijken en nu zagen de bezoekers, die zich voor hadden genomen zich nooit meer over een en ander te verbazen, de matglazen deuren, welke toegang tot het laboratorium verschaften.
Professor ging zijn gasten voor.
Een verblindend licht stroomde de bezoekers tegen. Bij de ingang kwam doctor Renaud hun tegemoet. Hevig geïnteresseerd wandelden de heren door de geweldige zalen, met de lange met glas overdekte tafels, waaraan laboranten onophoudelijk proeven stonden te nemen. Grote rekken met reageerbuizen, tafels waarop kolven en stomende retorten met geheimzinnige zuren een ondefiniëerbare, scherpe geur verspreidden. Glazen platen, waarop preparaten voor het microscopisch onderzoek, vulden de glazen kasten van boven tot onderen.
| |
| |
Doctor Renaud verklaarde oppervlakkig de reactie van verschillende stoffen op de preparaten, terwijl zijn nieuwsgierige toehoorders hem bijna de woorden uit de mond keken. Langzaam wandelde men verder, zag op de microscopische afdeling geleerden ingespannen door de prachtige instrumenten turen, die reeds zo menigmaal de geheimen der natuur onthuld hadden.
‘Gelooft U maar, dat alleen het stroomverbruik een slordige duit zal kosten,’ fluisterde don Rodrigo de Zapada den Belgischen gedelegeerde in.
Marcel Duroise, die had lopen berekenen, dat dit jaarlijks zeker duizenden en duizenden Francs moest belopen, knikte toestemmend. Over het gezicht van Herr von Cosak, die blijkbaar meer van Professor's geheimzinnigheden af wist, gleed een medelijdende glimlach. En de geleerde, die de opmerking heel goed had verstaan, zeide:
‘Mijne heren, voordat ik U wil laten zien, waarom ik gegronde redenen heb M'Boeri er van te verdenken, dat hij iets verborgen houdt, wil ik eerst voor U het raadsel, op welke manier mijn huis van warmte en licht voorzien wordt, oplossen. U zult zien, dat het idee, dat zo iets misschien wel in een blikken doosje kan worden bewaard, nog zo dwaas niet is.’
Een gemompel ging onder de aanwezigen op, doch Professor ging rustig verder: ‘Laat ik U beginnen te zeggen, dat de veronderstelling, die sommigen van U maakten, dat het verbruik van electriciteit wel duizenden Francs per jaar zou kosten, zeer juist gezien is, wanneer men ditzelfde kwantum in laboratoria en fabrieken zou gebruiken, welke niet aan mij toebehoren. Want hoe vreemd het U misschien mag schijnen, het gebruik van stroom en warmte in mijn fabrieken en laboratoria voor het aanwenden van licht en kracht, kost jaarlijks geen sou. Hier, doctor Renaud, zal zo goed zijn U dit te verklaren.’
| |
| |
Professor bleef staan bij een grote, vierkante, glazen met blauwe stof afgedekte vitrine.
‘Jaren en jaren terug,’ zo ging de kleine man verder, ‘hebben doctor Renaud en ik gezocht naar een middel om warmte en licht van de natuur, die met deze, zo voor de mensheid voortreffelijke kwaliteiten zo roekeloos omgaat, te stelen, of beter gezegd, te lenen. Want hetgeen wij de natuur afnemen, geven wij haar weer terug, alleen met dit verschil, dat wij de energie eerst in dienst van de mensen stellen. Jaren en jaren zijn mijn waarde collega en ik bezig geweest met het nemen van proeven en het uitwerken van formules. Maanden zijn wij niet uit onze laboratoria en werkjassen geweest om de schier onoverwinnelijke berg van moeilijkheden over te trekken, zoekend naar de oplossing van het probleem, hoe de natuur deze krachten te ontnemen. En het resultaat? Voilà, mijne heren.’
Professor wees met zijn hand naar de vitrine. ‘Thans zijn wij zover gevorderd, dat wij binnenkort de wereld kleine, eenvoudige kastjes aan kunnen bieden, die door een enkele knopomschakeling een warmte kunnen verspreiden, groot genoeg om een, op het Noord-Oosten gelegen, geheel uit glas bestaande kamer bij een strenge vorst van twintig à dertig graden onder het vriespunt te verwarmen tot negentig graden Fahrenheit.’
Professor stapte op de vitrine toe en vervolgde onder het losmaken van een der zijkanten, tot de aandachtige toehoorders zijn uiteenzetting: ‘Dit dus, mijne heren, is de onbegrensde warmtegever. Het lukte doctor Renaud en mij, de warmte door de zon uitgestraald, op te vangen en te conserveren. Wat een enorme vooruitgang dit in de wereld te betekenen heeft, is niet te beschrijven. Niet alleen kunnen wij de warmte van jaren en jaren en jaren terug door de zon uitgestraald, door deze vinding in dienst der mensheid stellen, doch wij hebben
| |
| |
hierdoor meteen ook de oplossing voor het steeds weerkerende brandstoffenvraagstuk gebracht.
Wij weten, dat de zorg, of wij genoeg steenkolen uit de schoot van moeder aarde kunnen delven, ieder jaar nijpender wordt. Dit is nu afgelopen en de gedolven steenkolen, die nu niet langer voor brandstoffen behoeven te dienen, kunnen nu ter vervaardiging van oliën, naphtaline, benzine, aniline, antiperine, luminal, lysol en noemt U maar op wat U wilt, gebruikt worden. Dat betekent, dat een enorme productiestijging is te verwachten. Het volgend jaar reeds kunnen in Europa de verwarmingsapparaten in dienst van de mensheid worden gesteld.’ De grote geleerde zweeg en een applaus van zijn toehoorders steeg op.
Thans nam doctor Renaud het woord en het gedeelte der glazen vitrine door professor Belforte losgemaakt, geheel opzij schuivend, toverde hij voor de ogen van de verbaasde toeschouwers een wonder mechanisme van fijn geslepen draden en lenzen.
‘Dit,’ legde doctor Renaud uit, daarbij wijzend op drie spiraalvormige krullen, die met grote snelheid ronddraaiden, ‘zijn de warmteontvangers. Als kind zult U wel eens een uit papier geknipte spiraal op een omgebogen pen of breinaald boven de kachel geplaatst hebben. De spiraal ging dan onmiddellijk door de uitgestraalde hete lucht om zijn as te wentelen. Hier is de werking een weinig anders, want deze geheel uit platina bestaande spiralen, die omhuld zijn door een spiraalvormig geslepen lens, rusten bovenaan op een kleinere, doch duizenden malen sterker geslepen lens. De plaats, waarop dit geheel rust, dus de voet, bestaat eveneens uit een kostbare, ietwat gebogen lens. De zich boven bevindende lenzen, ook wel aslenzen genoemd, vangen de door spiegels gereflecteerde zonnestralen, dus ook de warmte, op. Wat gebeurt nu? De lenzen gooien de stralen onmiddellijk naar omlaag, doch nu heeft er een ver- | |
| |
andering plaats gehad, want de opgevangen hittegraad, laten wij een willekeurig getal nemen en zeggen, dat deze honderd graden Fahrenheit bedraagt, heeft om hier door de spiraaltriller door te dringen eerst de draailenzen moeten passeren, welke de hittegraad duizendvoudig verhoogd heeft. Er komt hier dus een hitte van honderdduizend graden Fahrenheit, die onmiddellijk door de reflectorlenzen naar omlaag wordt geprojecteerd en nu op de nog sterkere plaatlenzen valt. Deze plaatlens voert, door haar grote sterkte de warmtegraad weer omhoog, waardoor de spiraaltreffers om hun as beginnen te wentelen. Nu gebeurt er iets eigenaardigs. De stralen worden heen en weer gegooid en daar de trillers nu gaan draaien door de verzamelde energie, begint de wrijving van aslens tegen spiraallens, die de hitte wederom honderd vijftig duizend graden opvoert. Door de enorme hitte, die aan de trillers blijft hangen, kunnen deze, wanneer in tien jaren tijds geen zonnestraal meer op de aarde zou vallen, daar zij genoeg reserve hebben gemaakt, al die tijd door
blijven wentelen. Maar waarom smelt bij zulk een enorme warmtegraad deze vitrine dan niet, zal waarschijnlijk een of andere opmerkzame toehoorder onder U vragen.
Dit is nu juist het punt, mijne heren, waarom het gaat en dat ons in staat stelt, de wereld de geconserveerde warmte te presenteren.
Immers,’ zo ging doctor Renaud verder, ‘gaat Uw echtgenote inmaken en zijn de boontjes, die zij gekocht heeft, reeds in huis, dan bevinden zij zich nog niet in het vat. Zo is het hier ook. U begrijpt, wanneer een millioenste warmtegraad van een dezer spiraaltrillers in de vitrine bleef hangen, niet alleen de vitrine, de laboratoria en fabrieken, doch ook Parijs en geheel Frankrijk onmiddellijk door de opgespaarde hitte zouden verzengen. Hierboven ziet U immers die grote glazen buizen en kolven? Dit zijn de geleiders en zoals bij een
| |
| |
hoogspanning een transformator nodig is, zo hebben wij hier de weg, die door de trillers gebaand wordt, nodig om de enorme hitte naar de geleiders te voeren, ze daar te laten opzuigen en onderverdelen. Langs het buizen- en dradensysteem wordt de hitte weggevoerd en hiervoor zijn tien duizend pijpen, twintig duizend kolven en vier en veertig duizend retorten nodig, die zich diep onder de grond bevinden. De uitgezonden warmte kan door een vernuftig verpakkingssysteem daarheen gevoerd worden, waar wij wensen.’
‘Het klinkt allemaal erg eenvoudig,’ merkte senor Zavalla op, ‘maar als U me nu vraagt, of ik er iets van begrijp, moet ik ontkennend antwoorden.’
Dr. Renaud glimlachte. ‘Het is ook allemaal niet zo eenvoudig als deze oppervlakkige uiteenzetting, senor.’
‘Maar,’ begon monsieur du Jardin, ‘ik zou nu toch wel eens willen weten, wat U met de warmte, welke al die jaren nog niet gebruikt is, gedaan heeft. U is toch zeker niet altijd aan het conserveren geweest?’
‘O monsieur, U moet niet precies alles willen weten, maar, wanneer ik U vertel, dat men in een apart laborarium al jaren en jaren bezig is deze warmte in capsules en ampulles te pakken, staat U misschien vreemd te kijken.’
‘En welk nut heeft dit?’ vroeg de Belgische gedelegeerde.
‘In de eerste plaats stellen de warmte-capsules de poolreizigers in staat tot een gebied met grote koude door te dringen, zonder het dragen van de tot nu toe hinderlijke en onpractische, doch noodzakelijke zware kleding. Van bevroren ledematen is geen sprake meer. Een opengeprikt ampulletje in een vestzak, stelt den poolreiziger in staat door en door verwarmd te blijven. Daarbij kunnen vastgevroren schepen met behulp van enige sterke capsules snel weder vrij komen, daar het ijs onder de invloed van hun werking zal smelten. Wij
| |
| |
zijn zelfs zo ver gevorderd, dat wij warmtetabletten hebben kunnen fabriceren.’
‘Maar waarvoor is dat nu nodig?’ wilde monsieur Duroise weten, ‘om in te nemen?’
Doctor Renaud schoot evenals Professor in een lach.
‘Dat zou U slecht bekomen, waarde heer, doch laat ons verder gaan, want er valt nog veel meer te zien.’
Het gezelschap volgde den geleerde en bij een spoelbak gekomen, greep doctor Renaud een glas, dat hij aan een assistent verzocht met ijs te vullen. De man voldeed onmiddellijk aan het verzoek.
‘Als het U belieft,’ en doctor Renaud overhandigde het door koude beslagen glas aan monsieur Duroise met het verzoek dit even te willen vasthouden.
‘Met het grootste genoegen,’ antwoordde de Belgische gedelegeerde en de andere bezoekers keken belangstellend toe, wat er nu zou gaan gebeuren.
Doctor Renaud haalde een doosje uit zijn zak met kleine witglanzende tabletjes, die aan saccharinetabletten deden denken, deed een er van in het glas en wandelde kalm door.
Maar de verbaasde toeschouwers bemerkten, dat onmiddellijk de koude damp van het glas wegtrok en luchtbelletjes en schuim zich op de ijsklompjes aftekenden.
‘Hè, wat gebeurt er nu!’ riep Marcel Duroise, het glas in de andere hand nemend. ‘O, o,’ kreet hij, het glas verwisselend. Daarbij danste de grote zware man nu eens op het linker, dan weer op het rechterbeen heen en weer, terwijl hij onder de uitroepen van ‘Au, help toch!’ het glas, waaruit thans een sliert stoom dwarrelde, zo snel als het hem mogelijk was, verwisselde.
De omstanders lachten.
‘Maar waarom helpt U me niet!’ riep de Belg uit.
‘Waarom zet U het glas niet liever op de grond, me dunkt dat is de beste oplossing,’ merkte don Rodrigo de Zapada op.
| |
| |
Marcel Duroise volgde deze verstandige raad op en het gezelschap wandelde, na dit kleine intermezzo, waarbij men even was blijven stilstaan, geamuseerd verder.
‘Zo iets lijkt mij geweldig gemakkelijk om op een uitgestorven plek snel heet water te kunnen maken.’
‘In een necessaire bij een scheerétui zou zo'n doosje warmtetabletjes ook lang geen gek figuur maken,’ vond de heer Swarts en zich tot den geleerde wendend: ‘Zijn deze tabletjes al in de handel, doctor?’
‘Nog niet,’ antwoordde deze, ‘doch dat duurt niet zo lang meer. Maar daarom kunt U wel zo'n doosje van mij krijgen. Alstublieft.’
De heer Swarts stak het doosje in zijn zak.
‘In het toestel, waarmee U straks vertrekt, bevinden zich genoeg kokertjes met deze tabletten. Trouwens alles wat er voor zo'n expeditie nodig is, bevindt zich aan boord van de DO 23. U behoeft er den steward maar om te vragen.’
‘Ik ben buitengewoon nieuwsgierig om een vlucht met dat wondertoestel te maken!’ riep senor Zavalla en ook de andere heren waren zeer verlangend naar het ogenblik van vertrek.
De heer Swarts werd dan ook met vragen overstelpt en zo goed hij kon lichtte hij de heren der verschillende delegaties in.
De enige, die onder de rondleiding door de laboratoria nog geen woord had gesproken, doch oren en ogen des te beter de kost had gegeven, was de Duitse gedelegeerde von Cosak.
Professor, die zich even had verwijderd, sloot zich nu weer bij de heren aan en een ogenblik later hield men stil voor een cylindervormige huls, waar uit het midden een mansarm dikke buis recht omhoog voerde.
‘Dit,’ verklaarde professor Belforte nu, ‘is de onbekende gever van licht en kracht. Bij een andere gelegen- | |
| |
heid, heren, hoop ik U de werking hiervan nog wel eens duidelijker uiteen te zetten en vooral ook te kunnen laten zien, maar daar het thans een prachtige nacht is, met een fonkelende sterrenhemel kan ik U niet datgene laten aanschouwen, wat U misschien wel verwacht zou hebben. Met dit toestel,’ Professor ontsloot een kleine deur voor de nieuwsgierige blikken der grage toehoorders, die nu een warreling van dikke, dunne, lange en korte draden, spoelen, platen en accumulatoren ontdekten, ‘weten wij de electrische energie op te vangen.’
‘Maar, dat is een transformator,’ riep senor Zavalla uit.
‘Neen, mijne heren, dat is het, al moet ik inderdaad toegeven, dat het er veel op lijkt, toch niet. Met deze mast,’ Professor wees op de zware buis ‘die ruim tachtig meter boven het dak steekt, lukt het ons, zoals ik U daarnet al zei, de electriciteit uit de lucht te trekken. Tal van zijtakken hieraan verbonden, welke met een door onze geachte professor Büm uitgevonden, speciale stof zijn overgoten, zuiveren, of beter gezegd, ontladen regelmatig de lucht, zodat zelden of nooit hier in de buurt een onweersbui zich zal voordoen.’
‘De stof, welke die professor heeft uitgevonden, moet dus eigenlijk niet meer dan als lokaas dienst doen?’ informeerde monsieur du Jardin.
‘Juist, U heeft het goed geraden, mijnheer, mijn compliment. Ze moet de electrische spanning, die in warme maanden, als Juli en Augustus de atmosferische storingen veroorzaakt, animeren, een beetje dichter bij onze vangmast te komen.’
Een gelach steeg op, maar onverstoorbaar ging professor Belforte verder: ‘Wanneer een atmosferische storing dreigt te ontstaan, zoudt U des nachts, hier recht boven de mast een paars-rode gloed kunnen waarnemen. Buitenstaanders hebben daar al eens over gesproken, terwijl de kranten zelfs melding maakten van Noorderlicht.
| |
| |
Het is niets anders dan de stof mijner geleiders, die zich als een zwerm bijen verspreidt, om gevuld met electriciteit weer terug te keren en de elementen te laden. Grote transformatoren brengen de geweldige spanning omlaag en hierdoor ontvang ik gratis licht en kracht voor mijn laboratoria, fabrieken en arbeiderscomplexen.’
‘Natuurlijk,’ ging Professor gemoedelijk verder, ‘kijkt U teleurgesteld. U had van mij niet zulk een simpele uiteenzetting verwacht, doch waarschijnlijk gehoopt, dat ik U in een jampotje, gevuld met gelatine, waarin een gele streep, als een haring een gemarineerde bliksem zou kunnen tonen.’
‘Ja, zo iets verwacht men meestal wel van de heren professoren, die reeds zoveel stof hebben doen opwaaien,’ merkte von Cosak op, ‘want het publiek is, wat techniek aangaat, niet gauw tevreden te stellen.’
‘Zo is het,’ antwoordde Professor, ‘maar ik kan U verzekeren, dat deze uitvinding zeker even, zo niet moeilijker is geweest, dan die, welke ik U daarstraks liet zien. En nu nodig ik U uit in de cantine een verversing te gebruiken om U daarna het eigenlijke doel van deze rondleiding te laten zien.’
Men begaf zich naar een kleine, doch smaakvolle cantine, welke voor de laboranten beschikbaar was gesteld, om in vrije tijd rustig van lectuur te kunnen genieten, onderwerpen met elkaar te bespreken, of een sigaar te roken.
Weldra zaten de heren dan ook om de tafels geschaard, druk met elkander te spreken over hetgeen zij allemaal aanschouwd hadden, terwijl een goede kop koffie hen sterkte, daar de rondleiding veel van hun krachten had gevergd.
Professor maande echter tot spoed aan, zodat men na een kwartier de rondgang vervolgde.
‘Nu zijn we, waar we wezen moeten, heren. En U
| |
| |
zult mijn gevoelens omtrent M'Boeri delen, wanneer U dit vertrek weer verlaat. Gaat U maar mee.’
Professor haalde een sleutel uit zijn zak, opende een geweldige deur en men trad een kamer binnen, die niets bijzonders bleek te bevatten.
‘Hier,’ sprak professor Belforte, ‘heb ik een eigenaardig instrument, de ontdekking van het laatste jaar.’
‘Ik zie niets,’ sprak monsieur du Jardin.
‘Niet zo haastig, monsieur,’ antwoordde Professor en zich tot de overige gasten wendend: ‘Voordat ik er echter toe over ga, U hier het een en ander van mede te delen, wil ik er nog eens nadrukkelijk de aandacht op vestigen, mijne heren, dat dit onder de strengste geheimhouding geschiedt. Wanneer een van U het plan mocht koesteren over deze uitvinding te spreken, waarvan buiten mij alleen doctor Renaud en Professor Büm op de hoogte zijn, zou ik haar niet aan U kunnen laten zien.’
Men verzekerde den Professor op de algemene discretie te kunnen vertrouwen.
‘Doch nu zou ik dat wondertoestel wel eens willen zien, Professor,’ riep senor Zavalla opgewonden uit en ook de andere heren toonden blijken van grote nieuwsgierigheid.
‘Het is 't toestel, dat mij in staat stelt, om op elk uur van de dag of de nacht een kijkje te nemen in land of plaats welke ik wens,’ legde de professor uit.
Een gemompel steeg op en men volgde met belangstelling den geleerde, die met een zachte druk op een pedaal een klein kastje uit de vloer deed verrijzen. Professor klapte een deurtje omlaag en de heren zagen, zoals in een bioscooptheater, een wit projectievlak.
‘Dit,’ zo vertelde Professor, op het witglanzende vlak wijzend, ‘is een uiterst gevoelige plaat, die onmiddellijk na inschakeling het beeld, dat ik wil hebben, zo weergeeft, als het er in werkelijkheid uitziet, dus met dezelfde
| |
| |
tinten en kleuren. Opgelet, mijne heren: Duitslands hoofdstad.’
De geleerde schakelde een paar knoppen in, liet een naald in een cirkel ronddraaien. Een zacht gezoem werd hoorbaar, het licht floepte uit en voor de ogen der enthousiaste toeschouwers tekende zich het beeld van een monumentaal gebouw af.
‘Maar dat is de kanselarij!’ riep Marcel Duroise.
‘Juist,’ antwoordde de Professor. ‘Ik geloof zelfs, dat er een bespreking wordt gehouden, want de auto's rijden af en aan. Weer een ander beeld, heren. En wanneer ik me niet sterk vergis, kent iemand onder U deze plaats wel.’
Een laan met hoge palmbomen, met aan weerszijden geweldige witte gebouwen.
Nauwelijks was het tafereel op de plaat zichtbaar geworden, of don Rodrigo de Zapada sprong op.
‘Barcelona, mijn geboorteplaats!’ riep hij verrukt uit.
Professor knikte bevestigend en stelde vervolgens ieder der gasten in de gelegenheid, voor een ogenblik zijn geboorteplaats te aanschouwen. ‘De uitvinding is geweldig!’ riep monsieur du Jardin uit. ‘Maar, mijn waarde Professor, wat heeft dit nu eigenlijk met de verdenking welke U tegen M'Boeri koestert, te maken?’
‘Een heleboel, mijn waarde,’ sprak de geleerde ernstig, ‘let U maar eens goed op. Ieder beeld, wat U wenst te zien, van welk werelddeel ook, heb ik U zeer scherp en duidelijk weergegeven. Doch laten wij nu eens naar centraal-Afrika gaan.’
Professor zette de naald op de gewenste stand en het beeld veranderde in enkele klapperbomen, een wildernis, lianen, die zich vasthechtten en ondoordringbare gordijnen van boom tot boom spanden en van tak tot tak slingerende apen.
Men zag elkaar aan en schudde niet begrijpend het hoofd. Alleen de heren Swarts en Cosak, die ingespannen
| |
| |
toekeken, zagen, hoe heel langzaam en flauw, hoe dichter men M'Boeri's rijk, Manbutti, naderde, de tekening op de plaat onduidelijker werd, alsof er een waas overheen trok. De kleuren losten zich in elkaar op en toen de naald op het toestel de juiste plek aanduidde, die Manbutti moest weergeven, zagen de bezoekers niet meer dan enkele groene en blauwe vlekken.
‘Alstublieft,’ sprak Professor, toen men naar de reden van dit verschijnsel vroeg, ‘wanneer ik dit wist, mijne heren, dan hadden wij het raadsel opgelost. Ik heb met al de mij ten dienste staande middelen naar de oplossing gezocht, tot nog toe helaas zonder succes. Dus......’
‘......M'Boeri werkt met ons nog onbekende middelen, wat hij niet zou doen, wanneer zijn handelingen het daglicht konden velen,’ sprak von Cosak.
Ook de andere heren waren deze mening toegedaan en nadat Professor het toestel weer had laten verdwijnen, verliet men geheel onder de indruk de kamer.
‘Het vertrek is op vier uur vannacht gesteld,’ sprak Professor, nadat men het laboratorium had verlaten, ‘het is nu twee uur. Wanneer U de tijd, die U nog voor het vertrek rest, wilt gaan rusten, begeeft U zich dan naar het toestel, waar onze andere gasten zich ook wel zullen bevinden.’
Dus ging men naar Professors werkkamer, waar de geleerde afscheid van de heren der verschillende delegaties nam. ‘Natuurlijk zie ik U vertrekken, goede reis.’
Handen werden gedrukt.
‘En nu maar gauw nog wat rusten.’
Professor drukte op een knop en op hetzelfde ogenblik zakte een der wanden van zijn studeervertrek omlaag en vertoonde zich voor de onthutste blikken der toeschouwers een blinkende, glinsterende wand, die de romp van het toestel bleek te zijn.
Een deur werd geopend en een stem zei: ‘Stapt U in, heren.’
| |
| |
Zonder een woord te zeggen volgde men den hofmeester naar het inwendige der DO 23, waar, zoals nu bleek, de starttunnel naast Professor's werkkamer lag.
In waarheid lag de tunnel onder de grond, doch Professor, die zijn werkkamer zo had laten inrichten, dat hij deze als lift kon gebruiken, had zijn gasten heel eenvoudig naar de plaats van bestemming gebracht.
De reporters en secretarissen hadden reeds lang onder de goede zorgen van den hofmeester hun slaapvertrekken opgezocht.
Weldra rustten nu ook de andere heren uit van al hetgeen zij gezien hadden in de comfortabele slaapvertrekken van de DO 23.
En precies vier uur in de morgen stond de kleine gedaante van professor Belforte in witte jas naar de nog grijze lucht te staren waar als een zilveren stip de DO 23 zich aftekende.
De expeditie was vertrokken.
|
|