| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
Zus Lena als bemiddelaarster. De nieuwe Pang-Pang. Lena moet zingen. De verongelukte post-verbinding en de brief van ‘de dikke mijnheer’.
Wat Tom nooit gedacht had was, dat hij in zijn straftijd, zoo'n hulp aan zijn zus Lena zou hebben. Nooit had hij zulks kunnen denken. Misschien had hij in de eerste dagen van zijn opsluiting z'n zus er wel van beschuldigd, dat hij den heelen tijd op z'n hok moest zitten. Toen Lena dan ook den tweeden dag haar hoofd om de hoek van Tom's kamerdeur stak, snauwde het nog steeds booze jongemensch: ‘Ga weg, wat moet je hier? Ga maar gauw aan je pappie vertellen, dat Tom nog zuur kijkt, misschien krijg ik dan weer net zoo, als de eerste keer. Eerder heb je toch je zin niet,’
Maar nu werd Lena werkelijk boos. Ze was met heel goede bedoelingen naar haar broer komen kijken en kwaad viel ze uit: ‘Dat is gemeen om dat te zeggen. Ik ben expres hier gekomen, om je te vragen of je een boek wilt hebben of misschien je figuurzaag,’
‘Hè....?’ Tom keek Lena eens aan, hij had wel graag wat te doen, want van dat stil zitten werd je bijna dol. ‘Meen je het?’ vroeg hij verbaasd. Maar toen Lena hem vlug een briefje in zijn hand duwde en fluisterde: ‘Van Fred, hij vraagt of je er op antwoordt,’ begreep Tom, dat Lena hem helpen wilde en dus besloot hij van haar aanbod gebruik te maken.
| |
| |
‘Doe me dan een lol en breng m'n gereedschapkist, die in het schuurtje staat, boven, wil je?’
‘Ik zal het doen hoor, maar hou je reuze stil, anders krijg ik. Tot straks, als ik je brood boven breng,’
Tom vouwde het briefje van Fred open. Een blaadje uit zijn meetkundeschrift en las: ‘Ouwe reus, ik mag niet bij je komen. Je vader was reuze boos en wist niet eens, dat die heldendaad van je in de krant stond. Vertel me eens alles of schrijf het me maar. Om zeven uur kom ik langs en zal fluiten, gooi het papiertje dan maar naar beneden. Heb je veel plezier gehad? Vooral niet vergeten te schrijven hoor! Saluut. Fred.’
P.S. ‘Siempie vond het ook reuze, dat je zoo maar weg dorst te kruipen. We hebben allebei straf gehad, omdat we onder de les over je zaten te praten. Saluut.’
Verdorie, had het nou nog in de krant gestaan. Even schrok Tom en wat bazelde Fred van een heldendaad, omdat hij dat vlammetje nu uitgemaakt had. Er was nog al wat aan geweest, hij zou het toch zeker ook gedaan hebben. Hij zou straks eens aan Lena vragen, wat er in de krant had gestaan, want die wist er natuurlijk meer van en nauwelijks was Lena met koffie en brood boven of Tom stormde op haar af en riep:
‘Zeg vertel eens, Fred schrijft, dat het in de krant gestaan heeft, is dat zoo?’
‘Gunst, wist je dat nog niet?’ Lena keek haar broer verbaasd aan. ‘Nou en reuze ook. Die vlieger moet nog gezegd hebben, dat het te wenschen was, dat er meer van zulke flinke hollandsche jongens waren.’
‘Hè....?’ Tom keek z'n zus met open mond aan. ‘Toe nou zeg, maak nou niet met mij de kachel aan. Daar heeft hij niks van gezegd. Wel, dat ik een pak rammel zou krijgen, als we terug waren.’
‘Is dat heusch waar?’
‘Tom knikte. ‘Heusch.’
‘En heb je gehad?’
‘Nee. Ze wilden me eerst nog met een parachute uit het toestel gooien, maar dat heb ik direct niet geloofd.’
| |
| |
‘Waarom niet?’ Lena zette het blad met brood en koffie neer.
‘Nou, ze moesten zoo lachen en terwijl ze me dat ding aanbonden, vloog die vlam uit die leiding en toen bluschte ik hem. Vinden ze dat nou zoo reuze? 't Is toch heel gewoon.’
‘Nou, maar de krant schrijft er heel anders over, het zal wel zoo zijn, de krant bedriegt alle man.’
‘Krijg een klap met een koekepan,’ rijmde Tom.
‘Je bent bepaald leuk geworden,’ vond Lena, waarop Tom antwoordde:
‘Krijg een rolberoerte van hier naar Coevorden. Maar heb je m'n gereedschapkist nou meegebracht?’
‘Ja, op het portaaltje staat hij. Maar vertel nou eens, hoe is het gegaan?’ vleide Lena. ‘Ben je zoo maar stiekum weggekropen, zonder dat iemand je zag?’
‘Ja, natuurlijk,’ lachtte Tom, ‘wat dacht je, dat ik eerst hard rond was gaan roepen: Menschen niet kijken als-je-blieft, want ik ga even wegkruipen.’
‘Je bent reuze helder geworden,’ vond Lena.
‘Ja hè, dat reisje heeft me geen kwaad gedaan. Alleen had vader me niet zoo moeten ranselen, dan was het reusachtig aardig geweest. Zeg Lena,’ vertelde Tom, ‘weet je dat het diezelfde vlieger was, die mij toen uit het water heeft gehaald?’
‘Hij....?’ Lena wees op het portret boven Tom's bed.
‘Ja.’
‘Wat leuk,’
‘O, zoo leuk,’ spotte Tom, ‘als je me nou een reuze plezier wilt doen, breng je m'n accu ook nog even naar boven, en een lang touw, wil je?’
‘Wat moet je met een lang touw?’
‘Nou, om briefjes aan Fred uit te laten en op te vangen in 'n busje, snappez-vous?’
Lena snapte er wel niet veel van, maar ze beloofde toch, dat ze voor het touw zou zorgen. Tom bleef alleen met z'n boterhammen, die hij op z'n gemak naar binnen
| |
| |
werkte. Toch was hij nieuwsgierig, om te weten wat er in de krant had gestaan. Wat zou hij nou eigenlijk eens gaan uitvoeren? Figuurzagen! Jémenee, dat kon hij zijn heele leven nog doen. Hij had nu juist den tijd om wat uit te vinden. Maar wat? De Pang-pang nog eens maken? Hè wacht es, wat was dat ook weer geweest met de Pang-pang, waaraan hij dien heelen nacht had liggen denken? Had de Pang-pang niet iets bijzonders gehad? Hoe was het ook weer gegaan? Ze waren naar beneden geweest om thee te drinken en toen gebeurde er iets. Maar wat? Tom dacht na. Verdorie, dat hij er nu riet achter kon komen. Dat was hij allemaal weer vergeten door die vliegbeweging. Het beste zou zijn, Fred eens een briefje te schrijven, die zou het nog wel weten. Maar hij was toch zoo stom niet, dat hij het zelf niet meer wist. Weer dacht Tom na. Wacht es, op de tafel stond 'n kisje en er lag een batterij bij .... oh .... verdorie nog-es toe, ja dat was het. Dat hij nou zoo stom had kunnen zijn, om dat te vergeten. Altijd had hij zich voorgenomen, om nog eens te onderzoeken, wat het eigenlijk geweest was. Uit het kistje waren stemmen gekomen en dat moest in verband zitten met de Pang-pang. Maar hoe, dat wist hij niet. Dat zou hij nu eens gaan onderzoeken. Misschien vond hij wel iets heel interessants uit. Hij zou dus maar aan het werk gaan en niet rusten, voor hij het raadsel had opgelost.
Den geheelen dag werkte Tom aan de Pang-pang. De oude wekker, die reeds jaren lang trouw zijn plicht had vervuld in huize Revers, werd nu ruw uit elkaar gesmeten en voor het inwendige van de nieuwe Pang-pang gebruikt.
Twee dagen werkte Tom onvermoeid door en eindelijk stond de nieuwe Pang-pang op den hoek van de kast klaar, op de dingen te wachten die komen zouden. Een oude groentenbus, waaraan een lang touw, die dienen moest voor brievenbus, was al verscheidene malen,
| |
| |
wanneer het bekende fluitje van Fred op straat had geklonken, naar de laagte gelaten. Fred gaf trouw alle inlichtingen, die hij kon verschaffen. Hij was buitengewoon nieuwsgierig te weten, wat zijn vriend nu weer uit zou spoken, maar veel liever nog had Fred nu eens het verhaal over de vlucht naar Engeland gehoord. Maar papa Revers, hoewel een beetje zachtzinniger tegenover zoonlief gestemd, dacht er voorloopig nog niet over, hem los te laten of vrienden toegang te verleenen. Den derden dag van zijn opsluiting had Tom al haast weer revolutie in huize Revers doen ontstaan, want de Pang-pang, die klaar was, zou proefstoomen en baas Revers, die zich van niets kwaads bewust, in de werkplaats bezig hield met het stikken van een paar schoenen, hoorde eensklaps boven zich een dreunenden slag, die hooren en zien deed vergaan en hem haast in de lucht deed springen van schrik. Vader Revers besloot direct, om eens poolshoogte te gaan nemen, waar dat vreemdsoortig geluid, dat hij in al die twintig jaar, dat hij nu hier al woonde, nog nooit gehoord had, plotseling vandaan kwam. Voor alle zekerheid nam de baas den riem maar mee. Je kon nooit weten, waar het goed voor was en gelukkig voor Tom, dat zus Lena, vaders bedoeling direct begrijpend, broerlief oogenblikkelijk gewaarschuwd had. Onmiddellijk was de geheele Pang-pang verdwenen en vond vader Revers, bij zijn komst op de allerhoogste verdieping, zoontje rustig lezend in een boek en toen vader met een onderzoekenden blik vroeg: ‘Heb jij niks gehoord?’ kwam er dood-onschuldig uit:
‘Wat bedoelt U, vader?’, zoodat vader Revers geen oogenblik twijfelde, of het was juist hier gebeurd.
Maar wat Tom nog veel beter had begrepen was, dat als hij zijn proefnemingen ongestoord wilde voortzetten, hij er een middel op moest vinden, de Pang-pang niet zoo'n kabaal te laten maken. Een proefneming, door de emmer op een paar kussens te zetten,
| |
| |
na eerst hier nog een deken omheen gewikkeld te hebben, slaagde uitstekend. Nu kon de Pang-pang zoo dikwijls werken als hij wilde, zonder dat papa er door gestoord zou worden.
Dienzelfden avond, nadat het gewone fluitsignaal weer was gegeven, ging het busje naar de laagte met een briefje erin, waarop geschreven stond: ‘Fred, wat lag er allemaal in dat kistje, dat bij je op tafel stond? Laat je soepele hersens nog eens extra goed werken, voor je lijdenden vriend in ballingschap.’
Baas Revers, die juist z'n krantje zat te lezen......... blz. 177
Een oogenblik later werd er twee maal gefloten, wat beteekenen moest, dat het antwoord in het busje lag, maar langs dezen weg heeft het Tom nooit bereikt. Nieuwe rampen stonden te wachten. Terwijl onze jeugdige vriend bezig was de brievenbus in te palmen, deed hij dit wel een beetje te vlug en een oogenblik later kwam het busje met een vervaarlijken slag tegen de ruiten van vaders werkplaats terecht. Baas Revers, die juist z'n krantje zat te lezen, schrok geweldig.
| |
| |
‘Hè, wat is dat nou weer,’ riep hij boos uit. ‘Het lijkt wel, of het tegenwoordig in huis spookt. Vroeger was er nooit kabaal en nu durf ik haast niet meer de werkplaats in te gaan.’
Tom had van schrik het touw losgelaten en een oogenblik later viel de arme brievenbus met een kletterenden slag op straat, waar het maar weinig scheelde of Fred had er op een onzachte manier mee kennis gemaakt.
‘Die stommeling,’ bromde de jeugdige van Duren. Maar Tom zat hoog en droog en kon het gemopper van zijn vriend niet hooren. Daar zou hij zich toch al heel weinig van hebben aangetrokken. En toen vader Revers boven kwam, zag hij zijn zoon over oude schoolschriften gebogen, zwoegende op een procenten-som. Nu waagde Tom het toch eens te vragen, wanneer hij weer eens uit mocht.
‘O,’ begon baas Revers boos, ‘dan kom je nou juist op de koffie. Zeker omdat er den laatsten tijd telkens zoo'n herrie in m'n huis is.’
‘Maar vader,’ riep Tom nu, ‘daar kan ik toch niks aan doen. Toe laat me nou weer eens uit?’
‘Nou, ik zal nog wel eens kijken,’ bromde baas Revers, ‘als ik niks geen lawaai meer hoor, mag je vanaf morgen iederen dag een kwartier op straat, maar dan moet je weer naar binnen. Ik zal je wel eens leeren, die ondeugende streken wat te laten.’ En daarmee werd het debat gesloten.
‘Hier,’ riep Lena, de deur voorzichtig openmakend, ‘Tom heeft nog een briefje voor je.’
Fred, die veel te nieuwsgierig was, om te weten hoe of deze mislukte postzweef-methode voor den ontwerper zou zijn afgeloopen, was als een trouw vriend voor het huis heen en weer blijven dolen. Wat zou er nu weer aan de hand zijn? ‘Dank je Lena.’ Haastig pakte hij het briefje aan. Misschien kreeg hij, Fred wel de schuld, dat het busje gevallen was. Wie weet,
| |
| |
je kon nooit weten, Tom was ook zoo'n rare signeur, maar hoe hij het zoo lang op dat zolderkamertje uithield, dat was Fred heelemaal een raadsel. Enfin, hij zou maar eens kijken, wat Tom nu weer te vertellen had. Bij het licht van een lantaren vouwde Fred het briefje open en las:
‘Beste jongen,
Vanaf morgen wordt Bello een kwartier gelucht.
TOM.’
Tom begon er de laatste dagen slecht uit te zien. Al een paar maal had moeder haar jongen eens onderzoekend aangekeken, maar ze kon niets uit Tom krijgen. Eerst dacht moeder, dat de jongen te weinig in de buitenlucht kwam en ze had er met haar man over gesproken. Baas Revers had dan ook besloten, om het kwartier dat Bello gelucht werd, zooals Tom het noemde, met een kwartier te verlengen. Ook kreeg Fred een enkele keer toestemming, om even bij Tom te komen. Den eersten keer, dat de jongens elkaar weer gezien hadden, raakten ze het eerste half uur niet uitgesproken, en vooral Fred, die precies wilde weten, hoe Tom was weggekropen, raakte maar niet uitgevraagd. Maar nu wist Freddy dan toch de geheele geschiedenis, en hoewel hij huiverde, als hij dacht aan het pak slaag dat Tom gekregen had, toch benijdde Fred zijn vriend in stilte.
Maar de bezoeken van Fred en het langere buiten spelen, wat Tom nu mocht, beletten toch niet, dat hij er slecht bleef uitzien en nadat moeder al een paar maal vet-druppels van een kaars op de tafel had gevonden, besloot zij er met Tom over te spreken. Maar het gaf allemaal niets. Tom bleef gesloten als een bus en zelfs aan moeder, voor wie hij niets verborgen hield, wilde hij nu niets vertellen.
Maar wanneer 's nachts vader en moeder allang
| |
| |
naar bed waren, zat Tom op z'n kamertje bij het licht van een kaars over een klein instrumentje gebogen, met een vel papier naast zich, allerlei figuren te teekenen en berekeningen te maken, die zijn aandacht zoo zeer in beslag namen, dat de klok soms al drie uur had geslagen, voor Tom opstond en er aan dacht, naar bed te gaan. Het was Tom met heel veel moeite en heel veel geduld nog eens gelukt dezelfde stem uit de nieuwe Pang-pang te halen en dit instrument te laten spreken, zooals dit bij Fred gebeurd was, iets wat Fred maar steeds bleef ontkennen. Nu, dat Tom wist, dat de mogelijkheid bestond om een sprekende Pang-pang te krijgen, waren groote plannen bij den jongen opgekomen. Hij wilde een instrument maken, dat ieder gesprek op kon nemen en weergeven, maar zoo, dat deze gesprekken steeds bewaard konden blijven. Kortom, Tom wilde een instrument met geconserveerde gesprekken maken. Het instrument moest zoo klein zijn, dat het overal mee naar toe genomen en neergezet kon worden, zoodat men gesprekken kon opnemen, zonder dat iemand er iets van behoefde te merken. En het denkbeeld iets te kunnen maken, waarmee hij de wereld misschien van nut kon zijn, wilde den jongen maar niet loslaten,
Dag in dag uit werkte hij aan de oplossing van het raadsel, en daar hij meer van zijn krachten vergde, dan goed voor hem was, ging Tom er slechter en slechter uitzien. Drie dingen wist Tom nu en dat was:
I. | dat door den slag, dien de kogel in de emmer deed ontstaan, trillingen in de ruimte, waar de kogel zich bevond in beweging werden gebracht; |
II. | dat die trillingen zich verplaatsen naar een punt, waar zich spanning bevond. Dat die spanning, wanneer zij met electriciteit in aanraking kwam, de oorspronkelijke klank weer terug gaf; |
III. | en dat het meer trillingen tot zich trok en deze volkomen in bedwang hielden, wanneer de elec- |
| |
| |
| trische spanning ook weer onmiddellijk afgeleid werd, waardoor het mogelijk zou zijn, geluiden te conserveeren. |
De eenige, die van Tom's plannen wist, was Lena, want op den avond, toen het Tom gelukt was de Pang-pang te laten spreken en hij niet wist op welke manier hij gesprekken in de kamer zou krijgen, besloot hij Lena, als deze thee kwam brengen, een beetje aan de praat te houden. En zoo gebeurde. Nauwelijks stond z'n zus in de kamer of Tom riep: ‘Zeg Lena, kan je me ook vertellen, of er vandaag nog klanten zijn geweest?’
‘Klanten?’ Lena keek haar broer verbaasd aan; wat zou er nu gebeuren?
‘Ja,’ begon Tom weer, ‘klanten.’
‘Gut, dat weet ik niet hoor. Wil je me soms een beetje voor den gek houden, dan moet je het maar zeggen.’
‘Ach nee, hoe kom je erbij, ik meen het.’
‘Nou, ik weet het niet.’ Lena keek haar broer wantrouwend aan en wilde weggaan, maar dit was heelemaal niet de bedoeling van Tom. Wat moest hij nu weer verzinnen, om zijn zus, te laten spreken? Jongens anders zei ze veel meer en nu leek het wel of ze expres haar mond dicht hield.
‘Mooi weer is het vandaag, hè?’ Nu moest Lena wel lachen.
‘Wat mankeert je toch, je doet zoo vreemd vanmiddag?’
‘Hè ja, goed zoo,’ riep Tom, ‘ga nou niet weg, Lena, blijf nou nog een beetje praten.’ Wacht daar had hij het gevonden. ‘Ik zit toch al zoo alleen en als jij komt, kan ik tenminste nog hooren wat er gebeurt, anders verveel ik me dood.’
‘Ja, dat is mijn schuld niet hoor. Ik kan hier ook niet blijven. Je weet hoe vader is.’
Tom dacht even na, wat moest hij nu weer zeggen? Jongens, het viel niet mee om je zus te laten praten.
| |
| |
‘Zing eens 'n versje voor me, wil je?’
‘Zeg, ben je nou heelemaal, ik geloof heusch, dat de dokter eens naar je moet komen kijken. Wat mankeert je toch? Hou me toch niet voor den gek.’
‘Nee heusch,’ drong Tom aan. ‘Ik houd je niet voor den mal en als je een versje voor me zingt, dan krijg je een dubbeltje uit m'n spaarpot.’
‘Nou, maar ik ga weg hoor.’ Lena, die van dat vreemde gedoe van haar broer niets begreep, en dacht, dat hij haar voor den mal wilde houden, maakte voor de tweede maal aanstalten om te verdwijnen.
‘Nee, toe nou, blijf nou nog even. Zing eens een liedje voor me, dan krijg je een kwartje van me.’ Lieve tijd, wat was het moeilijk, Lena aan het spreken te krijgen, anders hield ze haar mond niet en nu dat ze praten moest, kon ze niets zeggen. Het was bijna, om wanhopend te worden.
Een kwartje, nu dat was een mooi aanbod, maar toch vertrouwde Lena het niet heelemaal. ‘En waarvoor moet ik dan een versje zingen?’
‘Nou, zoo maar eens, omdat ik het leuk vind. Je krijgt heusch je kwartje wel.’
‘Wat ben je toch mal.’ Ze pakte het leege kopje beet.
‘Nee, ga nou niet weg, zing nou eerst.’
‘Lieve tijd jongen, wat ben je vervelend. Waarom en wat moet ik dan zingen?’
‘O, dat kan me niet schelen.’
‘Nou goed dan, maar eerst m'n kwartje. Ik weet wel, dat ik het anders toch niet krijg.’
‘Ik heb het niet bij me. Je krijgt het toch wel van me. Wees nou niet zoo flauw.’
‘Heusch?’
‘Ja heusch,’ verzekerde Tom, ‘maar dan moet je ook direct gaan zingen.’
‘Maar wat dan?’
‘Kan mij dat nou schelen, als je maar zingt.’
Lena keek haar broer nog eens onderzoekend aan,
| |
| |
maar toen zette ze in, en zong met een pieperige stem:
‘De pastoor die had een koe,
‘Mooi,’ riep Tom verrukt uit, nu het hem eindelijk gelukt was, zus Lena aan het zingen te krijgen, en om haar wat te helpen zong hij met haar het refrein mee:
De pastoor zijn koe ha ha
En op hetzelfde oogenblik zette Tom in, toen ze zoover gekomen waren:
‘De dominee van Lekkerkerk
Die werd niet lekker in de kerk
De dominee van Lekkerkerk,
Die werd niet lekker in de kerk.’
Maar toen ze zoover met hun mooie gezang gekomen waren, riep Lena plotseling: ‘Ik schei er mee uit, je houdt me toch maar voor den mal,’ waarna ze kwaad wilde wegloopen, en ze pakte het blad op. Maar Tom hield haar tegen.
‘Dat is niet waar wat je zegt, je zal zien, dat ik je niet voor den mal heb gehouden. Je kwartje heb je eerlijk verdiend en zal je ook van me hebben.’
Dat was Lena niet van haar broer gewend. Ze dacht beslist, dat Tom haar nu zou uitlachen, maar dit gebeurde tot haar groote verwondering niet.
‘Waarvoor heb ie me dan laten zingen?’
‘Dat zal ik je laten hooren,’ begon Tom, ‘onder deze voorwaarde, dat je me beloofd, er met niemand over te zullen spreken. Ik ben bezig, om iets uit te vinden.’
| |
| |
‘Hè, wat? Iets uit te vinden? Neem mij nou!’
‘Het is heusch waar en wanneer je daar gaat zitten zal je binnen vijf minuten alles wat we gesproken en gezongen hebben, weer hooren.’
Nu werd Lena toch nieuwsgierig. Ze zette het blad weer neer en keek naar haar broer, die een klein geheimzinnig kistje uit de kast te voorschijn haalde.
‘Wat is dat, Tom?’
‘Nergens aan komen hoor,’ beval de jeugdige uitvinder, ‘dit is de Pangograaf, die zal alles weergeven, wat jij daarstraks gezongen hebt.’
‘Heusch?’ Lena brandde van nieuwsgierigheid. ‘Mag ik eens zien wat erin zit?’
‘Nou even dan.’ Ze stond al bij de tafel. ‘Het is maar een gewoon sigarenkistje,’ merkte ze teleurgesteld op, ‘met wat rommel er in.’
‘Rommel, durf jij dat rommel te noemen.’ Tom maakte het ijzerdraadje aan de batterij vast. ‘Nu moet ik dat eerst laten werken.’
Lena zag het geheimzinnige wek-instrument, dat door haar broer opgewonden werd. ‘Pas op, daar gaat-ie.’ Op hetzelfde oogenblik kwam de knikker, dien Tom zoolang bij gebrek aan een kogel gebruikte, met een slag in de emmer terecht....
‘Waarvoor....’
‘Sttt,’ waarschuwde Tom en legde zijn vinger op z'n mond.
Lena zag, hoe Tom een hendeltje aan een ijzerdraadje verbonden, overhaalde en....
‘Daar, daar!!!’ Lena kon haar ooren niet gelooven. Stom verbaasd staarde ze naar het kistje, waaruit het heele gesprek, wat ze daarnet met Tom had gehad, te voorschijn kwam.
‘En waarvoor moet ik dan een versje zingen?’ klonk het uit het kistje, ‘nou, zoo maar eens, omdat ik het leuk vind. Je krijgt heusch je kwartje wel....’ sprak het kistje verder.
Tom keek lachend naar zijn zus, die nog steeds met
| |
| |
wijd open oogen naar het, door haar broer gemaakte geheimzinnig instrument, keek. ‘Nou, hoe vindt je het?’ vroeg hij nu.
‘Ach, dat kan me niet schelen,’ klonk het uit het kistje, en een oogenblik later hoorde Lena het lied van de pastoor z'n koe en van den dominee, die niet lekker werd.
.... naar z'n zus, die nog steeds met wijd open oogen naar het instrument keek. blz. 184.
‘Zie je nou wel, dat ik je niet voor den gek heb gehouden,’ riep Tom triomfantelijk uit, toen het kistje zweeg. ‘Daarvoor moest je nu zingen.’
‘Heb jij dat werkelijk gemaakt, Tom?’
‘Ja werkelijk.’
‘Maar hoe dan?’ Lena keek haar broer, voor wien ze nu wel een beetje ontzag kreeg, verbaasd aan.
‘Ja, dat is nu het geheim van den smid,’ vertelde Tom, ‘maar het is nog lang niet goed, dit is nog maar pas een begin, zoolang als ik die emmer erbij moet ge- | |
| |
bruiken is het nog niks. Ik wil het veel eenvoudiger maken.’
‘En kan je dat, Tom?’
‘Ik zal er naar zoeken, meer kan ik ook niet doen.’
‘Ik vind het reuze kranig van je Tom, maar hoe ben je er achter gekomen?’
‘O,’ vertelde haar jeugdige broer, ‘bij Fred al, toen zijn Pang-pang eens stuk was en ik kwam, om het te maken. Toen we na het thee drinken weer boven kwamen, liep de Pang-pang juist af en begon hij ineens bij een kistje, dat op tafel stond, en waar ik met Fred nog wat aan zou knutselen voor zijn radio, te spreken. Fred dacht eerst, dat ik hem voor den gek hield, maar dat was niet zoo en nu zelfs gelooft hij nog niet, dat het kistje gesproken heeft. Ik heb direct gekeken, wat er allemaal in lag, een batterij, een ijzerdraad en ik schreef alles op. Door die vlieggeschiedenis was ik het weer een beetje vergeten, maar nu ik toch straf had en me reuze verveelde, had ik net mooi den tijd om er eens naar te zoeken, maar ik zeg je nog eens, dat ik nog lang niet heb, wat ik zoek. Als jij me maar belooft, dat je er niet over zult spreken, want je weet, hoe vader is.’
‘Ik zal er heusch niet over spreken, maar nu moet ik gaan, Tom. Zal je het me zeggen, als je weer wat gevonden hebt, want ik vind het eenig, al begrijp ik er niet veel van?’
‘Ik zal het je zeggen, hoor.’
‘Tabé.’ Lena ging naar beneden en Tom, tevreden dat hij zijn zus had laten zien, wat hij gemaakt had, ging weer aan het werk met de Pangograaf.
Den volgenden morgen kwam Lena met een hoog roode kleur bij haar broer de kamer instormen, terwijl zij riep: ‘Tom, Tom luister eens! Hij is geweest!’
‘Wie.... wat.... hoe.... waar? Praat niet zoo in raadselen, als-je-blieft.’ Tom, die juist weer in diep gepeins over het verloop van de Pangograaf verzonken
| |
| |
zat, vond het niet prettig, telkens gestoord te worden.
‘Nou.... hij.... je weet wel. Doe niet zoo onbegrijpelijk. Hij, die dikke.’
‘Hè? De dikke mijnheer toch niet?’
‘Ja heusch.’ Tom sprong overeind, ‘en dat kom je me nu pas vertellen. Is het heusch waar, Lena? Hou me niet voor den gek hoor, want dat zou gemeen zijn.’
‘Ik hou je niet voor den gek. Hij heeft met vader heel even zitten praten. Wat ze gezegd hebben, weet ik niet. Vader zei alleen maar.... ja.... nee.... natuurlijk....’
‘Waarom heeft vader mij dan niet laten roepen?’
‘Omdat je straf had natuurlijk.’
‘Dat is gemeen. Nou weet ik niet, wat die dikke van me verteld heeft. Dat is flauw, kinderachtig,’ barstte Tom kwaad uit.
‘Nu stil maar, denk om beneden,’ waarschuwde Lena. ‘Hij kwam nog wel eens terug, om over je te praten.’
‘Om over mij te praten?’
‘Ja.’
‘Zou hij het vragen?’
‘Wat?’
‘Nee, niks, het gaat je geen steek aan.’
‘Dat's flauw,’ vond Lena, ‘ik weet ook nog wat, maar dan zeg ik dat ook niet.’
‘Ach kom, het zal wat zijn, dat zeg je nu alleen maar, om me te plagen.’
‘Dat is niet waar. Ik weet heusch wat. Daarvoor ben ik ook hier gekomen.’
‘Nou, wat is het dan?’
‘Eerst moet jij vertellen, wat of die dikke mijnheer vragen moest,’ hield Lena vol.
‘Ach kind, wat heb je nu daaraan?’
Tom voelde, dat hij machteloos tegenover zijn zus stond. Maar wat gaf het ook eigenlijk, of zij het wist, dat hij graag vliegenier wilde worden. ‘Ik zal het je zeggen, ik heb hem verteld, dat ik graag vliegenier
| |
| |
wilde worden, en nu hoop ik maar, dat hij een goed woordje voor me is komen doen.’
‘Een goed woordje is komen doen?’ Lena schudde wijs haar hoofd, ‘dat geloof ik niet, hoor.’
‘Waarom?’
‘Nou.... zoo.... daarom....’
‘Daarom is geen reden,’ vond Tom, ‘maar vertel op Lena, wat wist je nou nog meer?’
‘Ja maar, je moet net doen of je van niks afweet hoor Tom, anders krijg ik natuurlijk.’
‘Ach ja, dat begrijp ik wel, zeg nou maar liever wat je weet.’ Tom stond te trappelen van ongeduld.
‘Nou,’ begon Lena langzaam, ‘ik zag, dat toen mijnheer wegging, hij een enveloppe uit zijn zak haalde en toen hoorde ik hem zeggen, geeft U dat maar aan uw zoon met mijn groeten.’
‘Hè, een enveloppe?’ Tom stond te kijken, of hij het in Keulen hoorde donderen. ‘Een enveloppe zeg je, is dat heusch waar?’
‘Ja heusch,’ verzekerde Lena.
‘Maar dan heeft mijnheer een brief aan me geschreven. Waarom heeft vader me dien nog niet gegeven? Ik moet hem direct hebben.’
Tom sprong naar de deur. Maar Lena hield hem tegen.
‘Doe dat nou niet.’
‘Waarom niet?’ riep haar broer, ‘ik moet toch weten, wat mijnheer aan me geschreven heeft.’
‘Maar Tom, begrijp je dan niet, dat als je beneden komt, vader direct alles begrijpt, en dan ben ik er bij, dat is niet aardig van je. Je hebt me zoo beloofd, te doen of je van niets afwist.’
Tom bleef staan. ‘'t Is zoo,’ zuchtte hij. ‘Ik zal dan maar wachten, al ben ik reuze nieuwsgierig te weten, wat mijnheer nu aan mij geschreven kan hebben. Kon je niet zien Lena, of hij boos was?’
‘Nou, dat geloof ik niet Tom, want ik heb hem zoo nu en dan hard hooren lachen en dat doet iemand, die
| |
| |
kwaad is toch niet.’
‘Hooren lachen?’
‘Ja heusch.’
‘Ik begrijp er nu heelemaal niets meer van. Je zal het je wel verbeeld hebben.’
‘Ik ben niet gek.’ Lena voelde zich beleedigd door hetgeen haar broer zeide.
‘Ja maar....’ begon Tom weer, wat heeft die mijnheer nu te lachen? Ik meende dat in de vliegmachine ook al te hooren. Wat raar, hè? Als je denkt, dat ze woedend op je zullen zijn, dan lachen ze. Begrijp jij er nu iets van?’
‘Ik weet het niet, hoor,’ antwoordde Lena, ‘misschien zijn ze niet eens kwaad op je, omdat je die vlam gebluscht hebt.’
‘Ach kind, schei daar nu maar over uit.’
‘Nou, het was toch in ieder geval flink.’
‘Hou je mond,’ riep Tom boos, terwijl een bloedroode kleur naar zijn wangen steeg. ‘Ik wil dat geklets over flink niet meer hooren. Ik begrijp niet, wat voor flinks daar nu aan is geweest. Het ging allemaal heel eenvoudig. Jij zou toch zeker ook een ketel over het vuur gooien, als je in de keuken kwam en de boel stond te branden? Nou, zeg eens op, zou je het doen?’
‘Ik.... ik....ik liep weg.’
‘Hè?’
‘Ja natuurlijk, ik zou vader roepen.’
‘Zeg, ben je nou heelemaal. En liet je den boel in dien tijd maar kalm afbranden? As-je-me nou!’
‘Nou ja, maar wat jij gedaan hebt, is toch heel iets anders. De kranten schreven er reuze over. Vader heeft het uitgeknipt.’
‘Ach, schei toch uit. De kranten maken direct van alles zoo'n poeha. Voor een vlammetje, niet grooter dan van een lucifer, laten ze een heel kruitmagazijn ontploffen en drukken ze kolommen vol.’
‘Nou, ik ga weer hoor, dag.’ Lena pakte het blad op en ging naar beneden, terwijl Tom in een verdrie- | |
| |
tige stemming op zijn kamer bleef. Dat geklets den heelen tijd over die vlam.... hij wilde niet, dat ze het flink van hem vonden. Die akelige krant ook. Maar wat zou mijnheer aan vader verteld hebben? En wat zou er in dien brief staan? Zou het waar zijn, dat mijnheer gelachen had? Wat vervelend, dat vader hem niet had laten roepen. Dat was echt flauw hoor. Als mijnheer nu nog maar eens terug kwam, zooals hij beloofd had, dan zou hij misschien nog wel eens met hem kunnen praten, want zoolang zou zijn straf toch zeker niet duren. Hij was toch reuze goed voor hem geweest. Kom, hij zou maar weer kalm aan de Pangograaf gaan werken.
Maar hard schoot Tom dien middag niet op, want telkens en telkens dwaalden zijn gedachten af naar den brief, dien de dikke mijnheer voor hem had geschreven.
|
|