| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Een nette schoenmakersknecht en een harde riem. Baas Revers heeft verschil van meening met Freddy, maakt zich kwaad op de krant en sluit Tom op.
Zoo'n verregaande brutaliteit had baas Revers nog nooit van zijn leven meegemaakt, dat ging toch zeker alle perken te buiten.
't Gebeurde juist, toen er een klant in den winkel was. Overdag stond de buitendeur wel eens aan, als moeder een boodschap in de buurt was gaan doen en ook wel voor het gemak van de klanten, dat die dan direct naar de werkplaats konden gaan en niet eerst behoefden te bellen en terwijl baas Revers bezig was den klant te helpen, was er in de gang ineens 'n beetje lawaai, dat precies klonk alsof er 'n fiets tegen den muur werd gezet. De baas sloeg er dan ook geen acht op. Maar wat toen gebeurde.... Baas Revers werd nog rood van woede, als hij er aan dacht.... daar ging me de deur van de werkplaats open en.... ‘Dag vader, hier zijn de schoenen van mijnheer Bekker alweer terug....’
Tom, in hoogst eigen persoon, net alsof er niets gebeurd is. Legt hij me daar de schoenen neer, haalt leer te voorschijn en zit 'n oogenblik later ijverig aan de machine te stikken, alsof zijn leven ervan afhing.
‘Zeg er-is!’ stoof baas Revers woedend op. Maar 'n blik op den klant deed hem weer zwijgen; hij moest
| |
| |
wel of hij wilde of niet. ‘Zeker mijnheer, deze schoenen kan ik U het beste recommandeeren, natuurlijk zijn ze niet zoo stevig als aangemeten schoenen, maar voor het werk ziet U nergens zulke, puik ziet U, dat is het neusje van de zalm.’ Maar inwending kookte de baas. Drommels, hoe durfde de vlegel en met 'n doodonschuldig gezicht zat hij daar netjes te stikken. Wat 'n brutaliteit, wat 'n brutaliteit. Wacht, hij was nog niet gelukkig, als eerst die klant maar weg was. De baas werd er zenuwachtig van. Hoe durfde die vlegel 't? Het ging den baas zijn verstand te boven. ‘Dus deze schoenen maar? Als-'t-U-blieft.’ Gelukkig kocht de klant de schoenen, en voor de baas kon helpen, was Tom al met 'n heel beleefd: ‘Laat ik U eens helpen, mijnheer,’ opgesprongen. ‘Ja mijnheer, zeker, mooi weertje vandaag, hè. Zoo, hier is het doosje, nu nog 'n stukje papier erom en 'n touwt. Als-'t-U-blieft’.... handig en snel had Tom de schoenen keurig ingepakt. Stom verbaasd stond baas Revers, die door dit tafereel geheel beduusd was, zijn knappen zoon, die daar als de beste schoenmaker en netste bediende de klanten hielp, aan te staren. Dat was te veel voor baas Revers en met 'n uitroep van verbazing ging hij op z'n krukje zitten.
Maar toen de klant weg was en Tom weer binnen kwam, barstte de opgekropte woede los en zonder veel complimenten greep baas Revers met zijn eene hand Tom, met de andere den riem.... en wat er toen volgde, laat ik nu maar liefst aan de verbeelding over.
Tom zat opgesloten. Na eerst 'n pak rammel gekregen te hebben, zooals hij zich niet herinneren kon ooit van zijn leven gehad te hebben, en waarbij de baas bij iederen slag woedend had geroepen: ‘Daar!.... daar!.... daar!.... daar!....’ en bij ieder dáár, harder had geslagen, werd de huilende Tom beetgepakt en door zijn vader op z'n kamer opgegesloten. ‘Zie zoo, brutale vlegel, deugniet, misbaksel,
| |
| |
kwajongen, lastpost, nietsnut’, brulde vader door het razende heen, ‘en waag het niet om de eerste veertien dagen in mijn nabijheid te komen, want ik ransel je nog twee maal zoo erg, begrepen, stuk verdriet?’ Paars van woede was de baas naar beneden gegaan. ‘En ik waarschuw je, dat je niet naar hem toegaat, hoor je,’ brulde hij tegen moeder, die juist binnen gekomen was.
‘Is Tom dan thuis?’ vroeg moeder verbaasd, haar boodschappenmandje neerzettend.
‘Ja, dacht je soms, dat ik 'n vreemde 'n pak slaag gegeven had?’, schreeuwde de baas nog dol van drift, ‘en vandaag krijgt hij geen eten, laat hij nou maar eens goed voelen wat het is, om zoo brutaal te doen, die vlegel zal ik nou eens even klein krijgen. Dat komt me daar binnen of er niks gebeurd is en ik.... ik....’ De baas stikte haast in zijn eigen woorden.
‘Maar man toch,’ riep moeder verschrikt uit, ‘wind je toch niet zoo vreeselijk op. De jongen heeft nu straf gehad. Maar hij moet toch zeker eten hebben!’
‘Hij krijgt 't niet, hoor je!’ bulderde de baas weer. ‘Laat ik niet merken, dat hij wat krijgt, want ik sla m'n riem op 'm stuk.’
Moeder besloot, voorloopig niet over Tom te spreken. Eerst moest vader maar weer wat tot kalmte komen en dan zou ze nog wel eens kijken. Dan zou vader zelf wel begrijpen, dat Tom, al was hij dan wel heel brutaal en ongezeggelijk geweest, niet zonder eten kon blijven, en terwijl vader druk in de werkplaats bezig was, ging moeder heel stil even naar boven. Tom lag voorover op bed met z'n hoofd diep in het kussen te snikken, zijn heele lichaam brandde van pijn; vader had maar raak geslagen, niet gekeken waar-ie sloeg, als het maar raak was. Stil kwam moeder naar binnen, op haar teenen ging ze naar het bed toe, bromde zelfs niet omdat Tom zijn schoenen had aangehouden. Dat de jongen nu zoo verschrikkelijk geslagen was. Moeder streek met haar hand over Tom's hoofd.
‘Blijf van me af,’ snauwde de jongen, zonder op te
| |
| |
zien, door zijn snikken heen.
‘Tom, ik ben het.’ Nu richtte Tom zich op.
‘Bent U het moe, ik meende het niet zoo hoor, maar vader heeft me ook zoo geslagen.’
‘Waarom heb je dat dan ook gedaan jongen? We zijn gisteren allemaal zoo geschrokken van dat telegram. Heb je geen honger?’
‘Neen, nu niet.’
‘Wil je heusch niks eten, toe wees nu niet koppig. Je hebt toch ook niet goed gedaan en je weet toch hoe driftig vader is.’
‘Daarom hoeft hij me toch niet half dood te ranselen. Nu vertik ik 't heelemaal om weer in de werkplaats te komen. Laat vader maar zien, dat hij 'n leerjongen krijgt, maar ik steek geen vinger meer uit, dank je wel om weer zoo geranseld te worden.’
‘Foei Tom, mag je zoo spreken, dat is niet mooi van je. Je weet toch, dat vader het beste met je voor heeft en zich alleen ongerust maakt, dat je later je brood niet zult kunnen verdienen, en mag je dan zoo leelijk over het werk praten, je doet net of het schoenenvak een minderwaardig werk is. Dat is niet mooi van je, jongen.’ Maar Tom gaf geen antwoord en moeder ging weer stil weg. 't Beste was om Tom vandaag maar stil te laten liggen. Hij was ook zoo verschrikkelijk geslagen. Morgen als hij weer wat bedaard was, zou ze nog wel eens met hem praten, want moeder wilde toch erg graag weten, hoe alles nu toch eigenlijk gebeurd was. Moeder zuchtte. 't Was niet gemakkelijk voor haar. Vader, die beneden in de werkplaats aan één stuk door zat te brommen, en Tom, die boven lag te huilen. Neen, erg gemakkelijk had moeder het zeker niet.
‘Wel alle menschen!!!’ Fred keek verbaasd op, even geschrokken door vader's uitroep. De heer van Duren was opgesprongen en hield de krant, die hij zat te lezen, vlak onder het licht, om goed het bericht, dat hem zoo verbaasd had, te kunnen zien.
| |
| |
‘Wat is dat pa?’ vroeg Fred nieuwsgierig.
‘Moet je eens hooren,’ riep de heer van Duren uit. ‘Aan boord van het vliegtuig “De Steenbok”, dat gisterenochtend een proefvlucht naar Engeland maakte, heeft zich een eigenaardig incident voorgedaan. Boven zee ontdekte men, dat zich buiten de leden der bemanning nog iemand in het toestel bevond. De jeugdige R. had zich achterin het afgeschoten gedeelte verborgen. Terwijl men bezig was dezen verstekeling te ondervragen, moet zooals men ons mededeelde, door het losraken van een contact der lichtleiding kortsluiting zijn ontstaan, en plotseling sloeg een vlam uit een der lampen. De jeugdige R. greep echter, nog voor iemand wist wat er gebeurde, de snelblusscher en doofde het vuur onmiddellijk. Bij hunne terugkomst, hedenochtend, weigerden de piloten ons verdere inlichtingen omtrent het gebeurde te verstrekken. De commandant, de heer Beers zeide ons slechts: “Het was te wenschen, dat er meer zulke flinke jongens waren, want aan zijn kordaat optreden is het te danken, dat er zich geen ongevallen van beteekenenden aard hebben voorgedaan en het toestel ook maar in het minst niet beschadigd werd.”
De heer van Duren vouwde de krant dicht. “Nu, wat zeg je er van?”
“Maar pa,” riep Fred verbaasd uit, “U wilt toch niet zeggen....”
“Ik wil zeggen,” viel Fred's vader den jongen in de rede, dat dat natuurlijk je knappe vriend is geweest.’
‘Bedoelt U Tom, pa?’ Fred staarde zijn vader stom verbaasd aan.
‘Ja natuurlijk, die watervlieger. Wie moet het anders geweest zijn? De letter is toch ook goed. R. - Revers. Zoo'n branie-jog. 't Is een ondeugende duvel, maar 'n kerel van stavast.’
‘Gunst pa, dan moet Tom al thuis zijn. Mag ik niet even naar hem toe? Hoe zouden zijn ouders dat nu vinden? Misschien heeft hij nu wel niet zooveel slaag
| |
| |
gehad.’
‘Misschien weten ze het nog niet eens. De krant kwam om zes uur en Tom zal wel om een uur of drie van dikhout gehad hebben. En ik vraag me sterk af, of ze er nu al iets van weten.’
‘Mag ik even naar hem toe gaan, pa? Als ze het dan niet weten, kan ik het meteen vertellen. Wat kanjereus van Tom, hè, om zoo iets te doen.’ Fred stond te popelen om zijn vriend te gaan opzoeken en te hooren hoe alles gegaan was.
‘Hoe is het met je huiswerk?’
‘Af, pa.’
‘Nu, ga dan maar even. Maar denk er aan, dat je niet te laat thuis komt. Over een uur ben je terug, hoor,’
‘Ja pa’....
‘En geen minuut later....’
‘Nee pa!....’
‘Ga dan maar.’
‘Dag pa.’
In tien minuten had Fred het huis van baas Revers bereikt. De bel werd zoowat uit den muur getrokken. Lena deed open.
‘Dag Fred, je kwam zeker voor Tom, is-'t-niet?’
‘Ja Lena, natuurlijk, wat reuze hè?’
‘Je zal 'm wel niet te zien krijgen, Fred, vader is zoo boos, en heeft hem opgesloten,’
‘Maar vinden jelui het niet reuze?’
‘Reuze....?’ Lena staarde Fred verbaasd aan. ‘Neen, we vinden het heelemaal niet reuze, wel erg brutaal. Maar kom maar even binnen. Het is zoo koud buiten,’
In de achterkamer zaten vader en moeder Revers. ‘Zoo Fred,’ begon Tom's moeder, ‘had je een boodschap?’ De baas liet 'n kort gebrom hooren.
‘Ja juffrouw, waar is Tom?’ riep Fred, die zich niet langer kon inhouden.
‘Tom?’ riep baas Revers zoo hard, dat Fred er van
| |
| |
schrok, ‘wat wil je van Tom? Ik wil niks over hem hooren, de vlegel moet nu maar eens begrijpen, wat hij gedaan heeft. Het spijt me voor je Fred, maar je gaat niet naar hem toe.’
‘Maar baas Revers, vindt U het dan niet reuze, wat hij gedaan heeft?’
‘Zeg, ben je nou heelemaal....’ Baas Revers staarde de jonge van Duren aan. ‘Begin jij ook al met die gekheid? Ja natuurlijk, jij komt voor je vriend op. Maar ik zal er's voor zorgen, dat je hem nu niet te zien krijgt .... hoe kom je erbij....?’
‘Pa vond het 'n reuze stukje werk ....’ hield Fred aan.
‘Hè? Maak mij nou wat wijs. Gaan jelui dien vlegel nou nog verheerlijken. Dat is niet waar, je vader vond het zelfs heel brutaal. Ik weet toch wat hij tegen me gezegd heeft.’
‘Maar baas Revers,’ riep Fred weer, die nu begon te begrijpen, dat ze er hier blijkbaar nog niets van wisten, wat voor een kranig stukje Tom had uitgehaald, ‘weet U dan niet, wat er gebeurd is met Tom?’
‘Ja, natuurlijk weet ik dat,’ stoof de baas op, ‘en ik heb hem eens voor goed afgeleerd, zoo iets nog eens uit te halen. Kranig? Noemen jelui dat kranig? Ik vind het vlegelachtig, begin jij nu als-je-blieft ook niet met die praatjes, Fred, ik ben trouwens heelemaal niet in een stemming om dat nu aan te hooren. Als je me niets beters te vertellen hebt, ga dan maar weer weg. Ik zeg je, Tom krijg je beslist niet te zien.’
‘Maar baas Revers, hebt U het dan nog niet....?’
‘Schei nu als-je-blieft uit met je gezanik Fred, heusch, Tom krijg je niet te zien. Jelui maken me hoe langer hoe meer uit m'n humeur. Ik zeg je nog eens, dat ik er niets meer over wil hooren. Ik vind het brutaal genoeg,’
Fred prakkizeerde om een middel te vinden, baas Revers te vertellen wat Tom gedaan had. Eindelijk had hij iets gevonden en zei: ‘De krant denkt er anders
| |
| |
over....’
‘De krant!!’ stoof baas Revers nu woedend op, ‘de krant zeg je, waarover denken ze anders?’
‘Over Tom natuurlijk,’ riep Fred uit.
Maar nu was baas Revers gelijk een vulkaan. ‘De krant? Je wilt me toch niet zeggen, dat de apenstreek in de krant staat?’
‘Ja natuurlijk baas.’
‘Verdorie nog toe,’ bulderde de baas, ‘dus nu weet de heele wereld, dat die kwajongen dat gedaan heeft. Dan is m'n naam naar de maan.’
‘Wind je toch niet zoo op man,’ kwam juffrouw Revers tusschenbeiden en tot Fred: ‘je deed nu heusch maar beter met weg te gaan, Fred.’
‘Ga nou,’ drong Lena ook, ‘je ziet toch wel, dat vader hoe langer hoe boozer wordt.’
‘Maar m'n hemeltje,’ riep Fred uit, ‘lees dan’ en meteen duwde hij baas Revers de krant onder z'n neus.
Nu bulderde de baas: ‘Ik wil het niet lezen, het is al erg genoeg, dat het er in staat....’
Op dit oogenblik klonk de bel. ‘Wat is dat nu weer? Denk er aan Lena, als het vrienden van Tom zijn laat je ze er niet in hoor. Straks komen ze me allemaal vragen of ik het niet kranig vind, wat die vlegel gedaan heeft.’
Maar het was mijnheer van Duren zelf, die binnen kwam stappen.
‘Ben je hier nu nog?’ sprak hij tegen Fred, nadat hij eerst Tom's vader en moeder goeden avond had gewenscht, ‘ik dacht dat je weer gauw terug zou zijn’ en zich tot baas Revers wendend: ‘Nu, bent U nu niet trots op Uw zoon?’
Stom verbaasd staarde de baas den heer van Duren aan. Begon die nu ook al? Ook juffrouw Revers was totaal beduusd.
‘Maar mijnheer van Duren, hoe kunt U dat nu zeggen?’
| |
| |
‘Ach, ik begrijp het al’ lachtte Fred's vader, ‘leest dan de krant. U weet nog niet, wat Tom gedaan heeft.’
Nu kon baas Revers niet gaan opspelen .... hij boog zich over de krant heen en.... Juffrouw Revers keek naar haar man, wat deed hij raar .... wat gebeurde er nu? Vol aandacht las en herlas de baas het bericht.
‘Wel alle menschen, mijnheer van Duren, U wilt toch niet zeggen, dat Tom dat was?’ en baas Revers keek mijnheer strak aan.
‘Ja dat is hij wel, ik vind het, ook al was het niet goed, wat Tom deed, toch machtig kranig van hem, dat bewijst weer, dat de jongen, al is hij dan een ondeugende branie, heusch wel weet te handelen.’
‘Luister eens,’ sprak vader Revers, en weldra had hij zijn vrouw en Lena op de hoogte gebracht van het kranige staaltje, dat Tom had uitgehaald. ‘Had ik het maar eerder geweten,’ zuchtte de baas.
‘Heeft Tom erg gehad?’ vroeg de heer van Duren.
‘Nogal mijnheer. U begrijpt toch dat hij straf moest hebben, maar als ik dit geweten had.’
‘Heeft hij dan niets verteld?’
‘Nee, ik wou niks van hem hooren ook, maar wat moet ik nu doen, mijnheer?’
‘Laat U hem maar 'n beetje zitten,’ raadde Fred's vader, ‘dat kan geen kwaad, een beetje straf mag hij wel hebben, anders gaat hij misschien denken, dat wij het nog aardig vinden. Kom Fred, ga mee. Goeden avond, baas Revers, dag juffrouw.’
Stom verbaasd zaten moeder en baas Revers elkaar aan te kijken. ‘Ik zal doen wat mijnheer van Duren zei,’ sprak de baas, ‘want Tom mag niet gaan denken, dat we er nu allemaal even mee in ons schik zijn, of dat we het flink vonden.’
‘Maar we vonden het toch wel flink, hè man?’
Het bleef een oogenblikje stil en toen klonk baas Revers stem: ‘Wel te rusten, ik ga slapen.’
|
|