| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Het telegram en de familie-raad. Fred houdt zijn woord. Londen. Niet boos maar wel teleurgesteld.
De heele familie Revers was in de war.
Om drie uur was Tom nog niet terug en zelfs vader begon zich ernstig ongerust te maken. Fred was nog even aangekomen om te zeggen, dat Tom niet bij hem was geweest. Moeder liep in doodelijke angst, gejaagd, de kamer op en neer. Wat zou er toch met Tom gebeurd kunnen zijn? Lena zat stil in de achterkamer; ze was eerst naar oom Piet en daarna naar tante Jeanne toe geweest om te vragen of Tom daar ook gekomen was. Maar zonder resultaat. De baas zat op het krukje met het hamertje in zijn hand voor zich uit te staren, want dat er nu iets gebeurd moest zijn, begreep hij ook. Tom zou niet voor den een of anderen kwajongensstreek zoo lang wegblijven.
‘Wat moeten we toch doen, man?’ Moeder kwam in de werkplaats. De baas stond op. ‘Wat wil je?’ Ze keek hem angstig aan.
‘Ik ga de politie waarschuwen.’
‘Hè....?’
‘Ja natuurlijk, de jongen moet terecht komen en de eenige, die ons nu kan helpen, is de politie.’
‘Gunst man, zou je die er niet liever buiten laten? Dan wordt het direct zoo ruchtbaar. Me dunkt als de politie iets wist, zouden ze het wel zijn komen vertellen’.
| |
| |
Vader ging weer zitten; mompelde ‘ik begrijp het niet, ik begrijp het niet.’
Toen plotseling klonk de bel. Moeder was al bij de deur. 'n Jongen met 'n groen papiertje in zijn hand keek oplettend rond. ‘Revers, is dat hier?’
‘Ja, ja wat is er?’ Moeder zag het, het was van de telegrafie.
‘Hier een telegram.’ Meteen was de jongen weer op zijn fiets gesprongen. Moeder stond nog bevend van angst op het groene papier te staren. ‘'n Telegram, voor haar? O, God! Zou het over Tom zijn....?’
De deur ging open, vader kwam de gang in. ‘Wat is dat?’ Moeder kon niet spreken, haar stem weigerde.... bevend toonde ze het papier.
‘'n Telegram, voor ons? Is het niet 'n vergissing?’ Nu kreeg moeder weer kracht om te spreken.
‘Nee, de jongen vroeg nog: Revers?’
‘Nou kalm, geef maar hier.’
Lena kwam ook aanloopen. ‘Wat is dat, moe?’
Met z'n drieën stonden ze in de werkplaats en alle drie voelden ze het, dat dit groene papiertje dat ze niet open durfden maken, hun iets over Tom kwam vertellen. Maar wat?
Toen ineens pakte vader het papier steviger vast, scheurde het resoluut stuk, vouwde het langzaam open. Alle drie tuurden ze in spanning naar de geseinde woorden. Toen vader ineens.... ‘Wat moet jij, is het voor jou? Ga dan weg, gauw 'n beetje.’ Lena, verschrikt, verliet snel de werkplaats. Nog eens boog baas Revers zich over het papier. ‘Wat staat daar?’
wEES NIET ONGERUST STOP TOM MET VLIEGTUIG MEE STOP KOMT MORGEN TERUG STOP
Vliegdienst
‘Hè....???’ Verbaasd bleef baas Revers op het voor hem onbegrijpelijke schrift staren. ‘Tom met vliegtuig mee? En wat moet ik stoppen? Hoe, wat? Het
| |
| |
staat er toch! Wat zou dat nu weer te beteekenen hebben? Dat ze ook nooit iets duidelijk berichten!’
‘Gelukkig niets ergs,’ zuchtte moeder. Maar nu barstte de baas ineens woedend los:
‘Wat, niets erg, zeg je daar? Noem je dat niet erg, dat die jongen tegen mijn verbod is gaan vliegen en die schoenen? Alle menschen nog toe, dat noem je niet erg? Mensch ben je heelemaal!!’ Woedend draaide de baas zich om. ‘Dat noemt ze niet erg!!!!’ schreeuwde hij nog eens. Met 'n slag kwam zijn vuist op de tafel terecht.
‘Maar man, kalmeer toch’ probeerde moeder hem te bedaren. ‘Je weet toch niet wat er gebeurd is.’
‘Gebeurd?’ donderde de baas nu. ‘De jongen vliegt. Dat gebeurt er!! Ik zal 'em ranselen, dat hij bont en blauw ziet, als hij terug komt. Ik zal hem leeren dingen te doen, die zijn vader hem verbiedt.’
‘Maar man, kalm dan toch. Hoe komt de jongen nu in een vliegmachine, en waarom komt hij dan vanavond niet terug? Wat moeten we doen?’
Lena was de werkplaats weer in gekomen. ‘Is Tom in een vliegmachine, moe?’ Een trek van verbazing stond op haar gezicht te lezen.
‘Ja.’
‘En waarom komt hij vandaag niet terug?’
‘Dat weten we juist niet.’
‘Als U er eens mee naar mijnheer van Duren ging, die kan misschien raad geven.’
‘Mijnheer van Duren?’
‘Ja,’ raadde Lena, ‘Freddy heeft Tom vanmorgen nog gezien, wie weet heeft hij hem wat verteld.’
Het was nog zoo dom niet, de raad die Lena gaf.
‘Als je het eens deed man? Mijnheer van Duren weet allicht meer van zulke dingen af, dan wij.’
Ik begrijp maar niet, waarom die vlegel morgen pas thuis komt.’
‘Ik ook niet. O, als het maar niets ergs is.’
‘Wel nee, dat kan niet. Er staat toch op het telegram ‘wees niet ongerust’.
| |
| |
‘Nu ga dan even naar mijnheer van Duren,’ drong moeder.
‘Hoe laat is het?’
‘Half vijf, dan is mijnheer al wel thuis.’
‘Ik zal dan maar even gaan,’ sprak vader, die het eigenlijk ook de beste oplossing vond. ‘Let jij even op de werkplaats, ik zal m'n goeie jas maar aantrekken.’
‘Vergeet het telegram niet. Kom je gauw terug?’
‘Ja, tot straks.’
Vader stapte de deur uit. Die vlegel van 'n kwajongen, wat of er nu toch weer aan de hand mocht zijn? Wie weet wat hij weer uitgehaald had. Maar hij zou vast niet gelukkig zijn als hij morgen thuis kwam, daar kon hij van op aan. Was dat 'n manier van doen. De ouders hadden tegenwoordig niets meer te vertellen, de kinderen schreven de wetten voor, deden maar precies waar zij zin in hadden. 'n Mooie boel, maar hij zou Tom eens laten zien, wat het was om niet te gehoorzamen. Veertien dagen kamer-arrest kreeg hij minstens en dan zou hij er den riem eens overheen halen. De baas zou nou eens laten zien wie wat te vertellen had, Tom of hij.
Fred zat leelijk in de knel, het was een echte pechdag vandaag. Ze wisten er beneden nog niets van, dat hij niet op school was geweest. Zijn strafwerk had hij 's middags in het clubhuisje zitten pennen. Dat was af, maar het briefje, dat was leelijker, daar moest hij nou mee naar pa toe. Want als hij het morgen niet geteekend meebracht, stuurde meester Bovenhuis hem net zoo hard weer terug. Die Tom ook, waarom vertelde hij hem nu ook, dat hij weg zou loopen, als zijn vader zoo onaardig bleef en maar steeds wilde, dat hij schoenen leerde lappen. Wat kon hem, Fred, dat nu schelen. En toch daardoor had Freddy straf gekregen, want den heelen dag had hij aan Tom moeten denken. En vanmiddag was die branie nog niet thuis gekomen, hij wilde het er zeker eens een dagje van nemen. Nou
| |
| |
maar, dat zou papa Revers hem wel dubbel en dwars terug betalen, daar kon Tommetje zeker van zijn. Het was weer eens een echte stomme streek van hem. Net zoo als toen, met die vliegfiets. Verdorie, als die dikke mijnheer er niet geweest was, had het nog leelijk kunnen afloopen, daarvoor hadden ze nu een heelen middag in het schuurtje zitten hameren, meten en passen. In 'n oogenblik waren de vleugels kapot, en toch ondanks dat alles had Tom hem verzekerd, dat hij den moed niet opgaf, maar het stellig nog eens zou overdoen. Na dien middag, dat ze op het vliegveld waren geweest, was Tom een beetje van gedachten veranderd. Gelukkig maar, het was zijn laatste schooldag geweest. Fred herinnerde het zich nog goed. Tom had dat mooie boek van meester Bovenhuis gekregen. Het had hem moeite gekost om het uit Tom's handen te krijgen, maar toch was het gelukt. Het was 'n prachtig boek.... Kom, Fred zuchtte diep, keek naar de Pang-pang, die nu stil op de kast stond. Dat had Tom toch prachtig gemaakt, daar ging niets vanaf, maar dat briefje, dat nu aan pa gegeven moest worden, dat was leelijker. Dat kostte zeker weer een paar maandjes vrije middagen en niet voetballen natuurlijk. Kom, hij zou maar eens gauw gaan, des te sneller was het gebeurd.
‘Pa, ik heb 'n briefje voor U....’
Mijnheer van Duren zat verdiept in zijn krant, hoorde niet wat zoontje-lief kwam vertellen.
‘Pa....,’ riep Fred iets harder.
Mijnheer loerde van achter het blad. ‘Wat had je?’
Op hetzelfde oogenblik klonk de bel. ‘O natuurlijk weer visite,’ mijnheer legde zijn krant neer, ‘je kan ook nooit eens 'n oogenblikje rust hebben. Ze hoorden de meid door de gang sloffen. Een oogenblik later stak ze haar hoofd om de deur: ‘Hier is baas Revers mijnheer, die wilde U nog graag even spreken. Het was nog al dringend, zei hij.’
‘Baas Revers? Mij spreken?’
| |
| |
Ook Fred keek verbaasd. O jé, dat was natuurlijk over Tom.
‘Wat is dat Freddy, weet jij daar iets van?’
‘Nee Pa.’
‘Nu vooruit, ga dan maar. Laat baas Revers maar even hier komen, Santje. Het is te koud om in de gang te staan.’
‘Ja mijnheer.’
Fred sloop weg, daar kwam hij goed vanaf. Waarom zou baas Revers komen? Lieve tijd, was er soms weer wat. De wonderen waren vandaag niet van de lucht.
‘Dag mijnheer van Duren. Neemt U me niet kwalijk, dat ik U nog zoo laat kom lastig vallen.’ Met deze woorden trad baas Revers naar binnen.
‘Wel nee, baas Revers. Vertel mij maar eens wat er aan de hand is.’
‘Ja, ziet U....’ begon de baas, die niet gauw zijn woorden kon vinden. ‘Het is over Tom, ziet U.’
‘Over Tom, is de jongen dan ziek?’
‘Nee dat nu bepaald niet, mijnheer. U moet weten, dat ik hem een poosje geleden van school heb afgenomen....’
‘Ja, ja dat weet ik, baas Revers, Freddy heeft mij zoo iets verteld. Hij zou bij U in de werkplaats komen, als ik het goed heb, is het niet?’
‘Juist mijnheer.’
‘Nu en bevalt het U nogal, steek eens een sigaartje op, baas Revers.’
‘Dank U, mijnheer, nou maar wat U zegt, ik heb er al eens over nagedacht of het maar niet beter zou zijn geweest, als ik den jongen maar op school had gelaten. Er is geen huis met hem te houden. Niks kan ik den jongen toevertrouwen, nog geen stukje leer dat hij fatsoendelijk kan stikken, alles bederft hij.’ Even zweeg baas Revers en zuchtte.
‘Nu maar baas Revers, dat is niet zoo prettig, wat U me daar komt vertellen en nu komt U mij zeker eens
| |
| |
om raad vragen, hè?’
‘Ja mijnheer.’
‘Het is moeilijk,’ begon mijnheer van Duren, ‘de jongen kan uitstekend leeren en was op school bijna altijd de eerste....’
‘Ja maar mijnheer, ik wilde U eerst wat anders vragen. U moet weten, dat Tom van morgen schoenen moest wegbrengen, en dat hij nu nog niet terug is gekomen.’
‘Nog.... niet.... terug.... gekomen....?’ Mijnheer van Duren herhaalde langzaam baas Revers woorden en keek nu ook verbaasd. ‘Is er dan iets met hem gebeurd?’
‘Dat weten we juist niet, mijnheer. En U moet weten dat m'n vrouw zch vreeselijk ongerust maakte, zoodat ik op het punt stond om de politie te waarschuwen en daar krijgen we plotseling dit telegram, maar ik kan er geen touw aan vastknoopen.’
‘'n Telegram.... van Tom?’ Mijnheer van Duren was een en al verbazing.
‘Ja mijnheer, kijk hier heb ik het.’ Baas Revers haalde het groene papiertje te voorschijn, streek het glad en overhandigde het aan mijnheer van Duren. Ten hoogste verwonderd las Fred's vader de zonderlinge inhoud:
WEES NIET ONGERUST STOP TOM MET VLIEGTUIG MEE STOP KOMT MORGEN TERUG STOP VLIEGDIENST
Mijnheer van Duren fronste zijn wenkbrauwen. Wat had dit nu te beteekenen? Het was te begrijpen, dat baas Revers naar hem toegekomen was. Wat zou die kwajongen van 'n Tom nu toch weer uitgevoerd hebben? Het moest zeker nog al iets ernstigs zijn, anders zond men zoo maar niet 'n telegram.
‘Ik begrijp niet,’ begon baas Revers weer, ‘waarom Tom vanavond niet terugkomt en dan, hoe is die jongen in 'n vliegmachine gekomen? Daar is toch geld voor
| |
| |
noodig, zou ik zoo denken, of zouden ze hem een pleziertochtje laten maken.’
‘Nee, nee,’ begon de heer van Duren, dat is uitgesloten, dat lijkt mij al heel onwaarschijnlijk. Maar vertelt U mij eens, heeft U vanmorgen niets aan Tom gemerkt? Was hij niet zenuwachtig of gejaagd?’
‘Nee niets, zoo ver als ik mij herinneren kan.’
‘Dus Tom moest vanmorgen schoenen wegbrengen, en nu zit hij in 'n vliegmachine en komt niet terug voor morgen?’ Mijnheer van Duren stak zijn sigaar opnieuw aan, keek peinzend voor zich uit naar het brandende theelichtje.
‘Juist mijnheer, maar ik had gedacht dat Uw zoon er misschien wat meer van zou weten, want die heeft Tom vanmorgen nog gezien.’
‘Ja? Wacht dan zal ik Freddy eens roepen.’ De heer van Duren stond op en begaf zich naar de deur, doch voordat hij deze geopend had, kwam Freddy, die met z'n oor aan het sleutelgat het heele gesprek had afgeluisterd, als de onschuld zelve de kamer instappen. ‘Mag ik even binnen komen, pa?’
‘O daar is hij juist.’ De heer van Duren ging weer zitten. ‘Ik heb je net noodig.’
‘Mij?’ Fred deed verbaasd.
‘Ja jou,’ sprak vader streng, ‘en nu geen gekheid als-je-blieft. Heb jij vanmorgen Tom Revers gezien en gesproken?’
‘Ja vader.’
‘En wat heeft Tom toen tegen je gezegd?’
‘Dat hij het druk had vader en niet te lang kon praten, want dat hij schoenen moest wegbrengen.’
‘Meer niet?’
‘Nee vader.... heusch niet...... of.... of....’ Freddy begon te stotteren.
‘Nu wat.... of,’ drong de heer van Duren, ‘vertel op jongen, vooruit, je weet meer. Kom op met de waarheid.’
‘Nee, heusch niet vader, werkelijk niet.’
| |
| |
Fred had een kleur als vuur gekregen.
‘Je liegt,’ klonk de strenge stem van den heer van Duren. ‘Je weet het wel, maar je wil niets zeggen.’
‘Nee vader, heusch niet, ik weet werkelijk niets.... ik.... ik wilde....’
‘Nou wat,’ klonk de toornige stem van vader, ‘wat wilde je? Wilde je soms ook beweren, dat je daarnet niet aan de deur hebt staan luisteren?’
‘Nee vader, ik wou.... ik wil.... ik zou....’
‘Je zou beter doen met nu niet langer te staan liegen,’ riep de heer van Duren boos uit. Maar nu barstte Fred ineens heftig uit:
‘'t Is niet, ik sta niet te liegen, ik weet niks. Ik kom alleen vragen of U dit teekenen wil, maar van Tom weet ik niets,’ en Fred smeet het briefje van meester Bovenhuis op tafel.
‘Nu kalmeer als-je-blieft 'n beetje. Wat heeft dat te beteekenen? Ik hou niet van die drift-buitjes, hoor!’ Haast zonder in te zien wat Fred hem gaf, zette de heer van Duren zijn naam onder het papier. Fred had het direct weer te pakken. ‘Dus je weet niets?’ vroeg vader nog eens.
‘Nee, werkelijk heusch niet, vader.’
‘Ga dan maar weg. Als ik je straks noodig heb, zal ik je wel roepen; ga dus naar je kamer.’
‘Ja vader,’
Maar Fred ging niet naar zijn kamer. Hij sloop de trap af naar de eetkamer, waar moeder bezig was, en bij haar vertelde hij onder tranen, hoe Tom hem dien morgen had gezegd, dat hij zou wegloopen, als hij bij zijn vader in de werkplaats moest blijven en dat baas Revers nu gekomen was en bij pa zat, maar hoe hij, Fred, had staan jokken, omdat hij zijn vriend zijn eerewoord had gegeven hem niet te zullen verraden.
Toch ging baas Revers opgelucht naar huis toe, want door mijnheer van Duren, die zich telefonisch met den vliegdienst in verbinding had gesteld, was hij te weten
| |
| |
gekomen, hoe Tom in 'n vliegtuig was gekropen en tegen wil en dank mee moest vliegen. De jongen was pas boven zee ontdekt. Al was het dan wel geen prettige boodschap voor baas Revers, en zou hij Tom zeker wel eens voor goed afleeren dergelijke aardigheden nog eens uit te halen, toch waren allen gerustgesteld nu ze wisten, dat Tom, hun groote kwajongen, geen ongeluk was overkomen.
Land in 't zicht! ‘Waar, waar?’
‘Daar recht voor je uit, kijk maar goed.’ De tweede piloot kwam te voorschijn. ‘We hebben het al haast weer gehad, hoor.’
Allemaal tuurden ze door de ruitjes naar de geele lichtstreep, die zich flauw aan den horizon afteekende. Het was gauw gegaan, de motoren ronkten nog steeds met dezelfde kracht, als zij in het begin hadden gedaan, maar het leek of het gebrom nu vroolijker klonk. Was het toestel ook blij, dat het de proefvlucht bijna goed had volbracht?
Al dien tijd had Tom maar zitten uitkijken en denken. Wat kon hij anders doen dan denken. Eerst was hij erg blij geweest. Deze emotie zou hij zijn leven lang niet vergeten. Maar nu daar in de verte het land weer zichtbaar werd, bekroop den jongen toch 'n angstgevoel. Wat zouden ze daar met hem doen? Aan de politie geven? De vliegers hadden niet meer over het geval gesproken, alleen hadden ze Tom eens ernstig aangekeken en de jongen voelde heel goed, wat die blik uit hun oogen hem te zeggen had. O, wat had hij niet willen geven, als hij alles ongedaan had kunnen maken, maar nu, nu was het te laat. Boven zee had Tom dat angstige gevoel niet gehad, toen voelde hij zich vrij, maar nu daar het land weer opdoemde, nu voelde hij pijnlijker dan ooit, dat hij iets leelijks gedaan had. Hij was toch in ieder geval een verstekeling en was dat wel goed te maken? En vooral tegenover mijnheer
| |
| |
Beers voelde hij zich schuldig. De vliegers waren best voor hem geweest, hadden hem zelfs brood en melk gegeven, zoodat hij zijn ergen honger had kunnen stillen. Maar wat had hij daar tegenover kunnen doen? Niets. O, liever had Tom een pak slaag gehad en met moeite bedwong hij de opkomende tranen. Misschien kwam het ook wel door de groote inspanning, de doorgestane emotie. Hij zou het den vliegers straks wel zeggen, dat het hem zoo speet wat hij had gedaan en dat hij zoo dankbaar was, dat ze hem mee hadden genomen. Even had Tom het gewaagd aan den marconist te vragen wat of er nu verder met hem gebeuren zou.
‘Ik weet het niet hoor, dat zal je aan mijnheer Beers moeten overlaten.’
De tweede piloot klom weer in de cockpit en mijnheer Beers kwam even de cabine ingestapt. ‘Zoo, we zijn er al haast weer. De kist heeft zich prachtig gehouden.’
Tom keek den grooten stevigen man met zijn eerlijk open gezicht aan. Die man had het toestel veilig en wel naar den overkant gebracht. O, was het geen held? Die twee handen en dat hoofd hadden allen door de wolken, over zee, naar een ander land gebracht en nu, nu zou hij, Tom, de oorzaak zijn als er moeilijkheden kwamen. Zou het dan maar niet beter geweest zijn, wanneer hij wel in 'n parachute uit de machine was gesprongen? ‘Mijnheer,’ Tom stond op.
‘Zoo boosdoener,’ klonk de spottende stem. Maar toen de vlieger tranen in die ondeugende jongenskop zag, werd hij ernstig. ‘Wat is er?’
‘Het spijt me zoo, mijnheer. Ik had het heusch niet willen doen.’
‘Nu kom,’ troostte de vlieger, ‘je bent wel 'n kwajongen, en morgen krijg je vast 'n pak op je broek van me, maar dat andere is alweer vergeten, hoor,’ en hij klopte den jongen vriendschappelijk op den schouder. Tom glimlachte door zijn tranen heen.
‘Gelukkig, bent U werkelijk niet meer boos?’
| |
| |
‘Boos? Neen boos niet, maar wel teleurgesteld. Je had voordat je in het toestel klom eraan moeten denken, wat of er had kunnen gebeuren. Als je te voorschijn was gekomen uit jezelf, terwijl wij in het toestel waren, als je dien durf had gehad, zou ieder, dat zeker flink van je hebben gevonden. Verbeeld je dat er eens iets was gebeurd en wij hadden niet geweten, dat jij daar achterin het toestel zat, wat dan? Onthoud goed van mij, als je ooit van je leven nog eens vlieger wil worden, je dan nooit ondoordacht mag handelen en dat je nooit bang mag zijn en dat ben je nu geweest. Je was bang om te voorschijn te komen en je fout te bekennen.’
Het deed Tom meer pijn, hetgeen mijnheer Beers tegen hem zei, dan het ergste pak slaag en hij voelde maar al te goed, dat de vlieger gelijk had. ‘Ik zal probeeren mijn fout goed te maken, mijnheer.’
‘Dan is het in orde, jongen. Laat zien dat je een echte Hollandsche jongen bent, die weet wat hij doen en laten moet.’
En nu gleed de breede landstrook onder hen weg. Daar het aantal voorgeschreven vlieguren voor de proefvlucht nog niet geheel vol was, besloten de piloten hun koers te wijzigen en over de stad te vliegen. In de verte kleurde de lucht zwart en waren wazig torens, kerken, huizen en bruggen te zien, die zich als grillige figuren tegen het donker van den hemel afteekenden.
Londen!!!
De twee piloten zaten weer rustig naast elkaar en nieuwsgierig keek Tom door de ruitjes naar de naderende wereldstad. Vanuit de lucht was het een machtig gezicht en het hield maar niet op. Steeds kwamen weer kerken, torens, bruggen, parken en huizen te voorschijn. Verbaasd had Tom gevraagd hoe het kwam dat de straten toch zoo zwart waren. Maar de vlieger
| |
| |
lachte en zei: ‘We vliegen tamelijk hoog en dat zwart is het gewoel en gewirwar van menschen, auto's bussen, karren en trams. Kijk,’ legde de heer Beers uit, die groote rivier is de Theems.’ Door 't geronk der motoren kon Tom niet verstaan wat de vlieger zei en deze
En nu gleed de breede landstrook onder hen weg...... blz. 144
spelde duidelijk: ‘T.... H.... E.... E.... M.... S.’ Tom knikte, hij had het gehoord.
‘Dat daar is de Tower, bij die groote brug. Daarin worden de kroonjuweelen bewaard. Onder de Tower werden vroeger de menschen gevangen gehouden, daar
| |
| |
is een gevangenis waarvoor tralies en men had de vriendelijke gewoonte om bij hoog water de deuren open te draaien, zoodat ze als ratten verdronken. Daar heb je de Westminster en die kerk is de St. Pauls Kathedraal.’
Het was verbazend, zooveel als de vlieger Tom aanwees en uit z'n hoofd kon opnoemen. Maar ook Londen gleed weg en het vliegveld Croydon werd zichtbaar. De machine daalde meer en meer, vloog nu niet hooger dan drie honderd meter. Tom kon het groote vliegveld duidelijk zien. De marconist had het hem gewezen. Er stonden enkele machines op het veld. De antenne werd ingehaald, lager daalde het vliegtuig. Twee honderd.... honderd meter.... ‘We zijn er.’
De piloot cirkelde twee maal over het terrein, haalde de gashandles naar zich toe. Plotseling hield het geronk der motoren op, een vreemde, ongewone stilte heerschte, na al die uren van het zwaar, regelmatig motorgebrom. Snel daalde het vliegtuig met een groote, begeerige sprong de aarde naderende. Het suizen der wind klonk harder, de menschen buiten op het veld liepen naar de landingsplaats. Daar had het toestel den grond bereikt, de wielen pakten de aarde en het toestel reed hobbelend over het terrein. Nu zag Tom hoe snel zij vooruit waren gegaan. In de lucht had hij dit niet bemerkt, daar was het of de wereld was weg geschoven, maar nu bleef de aarde staan en rolde het toestel met snelle gang voort. Toen laaide plotseling weer het woedend gebrom der motoren op. Het toestel begon te taxieën. Tom moest zich met beide handen aan het stoeltje voor zich vasthouden. De gebouwen kwamen dichter en dichter bij. Nu hielden de motoren voor goed op, nog even draaide de schroef rond, het toestel stond stil....
De proefvlucht was geslaagd. Engeland was veilig en wel bereikt.
Beambten en werklieden snelden toe; de piloten klauterden uit de cockpit. ‘Blijf hier maar zitten,’
| |
| |
zeide de heer Beers tegen Tom, ‘dan zal ik het wel even in orde maken. Blijf maar bij mijnheer hier. Pas je even op hem, Ben?’
De marconist knikte. De beide piloten verlieten het toestel en stapten met hunne koffertjes in de hand naar een groot gebouw toe.
Waarom, zoo vroeg Tom zichzelf af, zou hij niet uit het toestel mogen? Het beste was maar om kalm af te wachten. De marconist prutste wat aan 'n knopje, borg papier en potlood op. Na enkele oogenblikken die Tom wel uren schenen, zag hij den heer Beers weer te voorschijn komen, in gesprek met een vreemd heer in uniform. Beiden kwamen op het toestel af.
‘Kom hier Tom,’ riep de piloot, den jongen wenkend. Tom hoorde nog hoe de heer Beers iets in een vreemde taal tot den anderen man zei, maar wat het was kon hij niet verstaan. De man knikte en haalde een potlood en papier te voorschijn, overhandigde het den heer Beers, die er iets opschreef. ‘Kom hier jongen, zet je naam, de plaats en de straat waar je woont hier op.’
‘Moet ik dat doen?’ Tom keek de heer Beers verbaasd aan.
‘Ja, schiet nu maar een beetje op, daaronder.’ Tom deed nu wat hem gevraagd werd, en mocht daarna met den heer Beers en den marconist meegaan.
‘We zullen eerst maar een stukje gaan eten,’ sprak de vlieger, ‘je zult zeker ook wel trek hebben, hè jongen?’
‘Nou en of!!’
Even lachte de piloot. ‘Kom dan maar mee.’
Ze kwamen in het groote hotel en Tom zag daar een gedekte tafel gereed staan. De tweede piloot zat daar rustig zijn krantje te lezen, Toen ze binnen kwamen stond hij op en stak het blad in zijn zak.
Even later zat Tom te smullen van wat ben je me. Ze hadden uitstekend voor zijn eten gezorgd. Hij had het nog lang zoo kwaad niet bij de vliegers. De
| |
| |
drie mannen keken elkaar telkens eens aan en knipoogden dan even, maar Tom zag van dat alles niets. Hij had op dat oogenblik alleen maar oog voor hetgeen voor hem stond. Lieve tijd nog eens toe, dat hij nog eens zoo kostelijk zou smullen, in een vreemd land met vliegers, nee, dat had hij nooit kunnen denken.
|
|