| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Tom's laatste schooldag en het geschenk van Meester Bovenhuis. De dikke mijnheer als Cicerone. De grondlegging en de ontwikkeling der Nederlandsche Luchtvaart. De vliegende Hollander.
Zaterdag!
Met angst en ook met blijdschap had Tom den dag, die voor hem zoo veel te beteekenen zou hebben, dichter en dichter bij zien komen. Het was ongeloofelijk zoo gauw als die vier dagen om waren gevlogen. Anders zuchtte je ‘alweer Maandag, hoe komt de week om,’ en dan zongen de jongens, altijd op het pleintje voor de school:
‘Wordt het dan nooit geen Zaterdagmiddag, Zaterdagmiddag twaalf uur!’
Meester bromde dan wel eens over die luilakken, die aan niets anders dachten, dan aan spelen, spelen en nog eens spelen, maar de jongens hadden maling aan meesters geleerde betogen. Ze waren maar eens jong hoor, ze wilden wel eens weten of meester vroeger altijd zoo naar school verlangd had en nooit was gaan spelen, maar ijverig over zijn boeken gebogen had gezeten om uit te rekenen hoeveel grutten Janssen van Pietersen nog kreeg en wanneer Dirksen van Klaassen, na vier jaar honderd gulden geleend te hebben, eindelijk de procenten eens ontving, als je dan doodmoe
| |
| |
eindelijk er achter was gekomen kreeg je per slot van rekening nog niets, alleen 'n standje van meester, omdat je zoo slordig geschreven had. Maar meester, die had in zijn jeugd natuurlijk zitten blokken. Meester sprak altijd van ‘in mijn tijd’, ja wat voor wonderlijke menschen het in meesters tijd geweest waren, daar stond je paf van. Nooit kregen ze straf, nooit werd er gespiekd, het huiswerk was altijd keurig in orde, afraffelen, nee, dat kende men toen nog niet. Het waren wel model-menschen geweest in meesters tijd. Maar ondanks al deze beweringen van meester slaakten de jongens een zucht van verlichting, wanneer het Donderdagochtend was en zetten ze netjes driestemmig voor meesters kantoor het schoone lied in:
‘O, Donderdag, o Donderdag,
Gij schoonste dag der dagen;
's Morgens nog een halve week,
En 's middags slechts twee dagen!’
Sommige jongens hadden Tom benijd, gezegd dat ze best in zijn plaats zouden willen zijn, en Tom niet begreep hoe fijn hij het nu kreeg, maar Tom dacht er zelf heel anders over, hij wist maar al te goed dat hij het lang zoo fijn niet zou krijgen als de meeste jongens zich wel voorstelden. Fred van Duren was de eenige, die wist hoe akelig het voor Tom was, want Fred kwam nog al dikwijls bij zijn vriend aan huis en hij wist, dat baas Revers lang niet gemakkelijk was en dan was Fred degeen aan wien Tom zijn geheimen mededeelde. Fred wist dat Tom graag verder wilde studeeren en nu, ja nu mocht Tom verder studeeren in de schoenalappica. Tom's stopwoordje ‘ik lap het aan m'n laars’ zou nu werkelijkheid worden. Nu zou hij het meer dan hem lief was aan zijn laars moeten lappen, en zelfs aan andermans laarzen, en o jé als hij het niet goed zou doen, want dan was papa Revers direct gereed om zoonlief weer wat lap-moed in te timmeren met den riem. Reuze jammer toch, dat knutsel Tom van
| |
| |
school afging, wat zouden ze hem missen. Tom, de man die overal raad op wist, en nou over anderhalf uur voor goed uit de klas zou gaan. Het was toch verdraaid jammer, nee kon je nog beter eens een paar weken je voetbalschoenen missen.
‘Zit je te slapen, Fred van Duren?’ klonk plotseling meesters stem. ‘Je zit zoo suf te kijken, kom maar eens voor het bord, daar zal je wel wat van opfrisschen.’
Met een schok werd Fred in zijn overpeinzing gestoord en met een kleur als vuur kwam hij naar voren.
‘Verlangde je nu al naar twaalf uur?’ klonk meesters spottende vraag. ‘Wijs dan eerst eens even die plaatsen op de kaart voor me aan, dat verdrijft den tijd een beetje.’
Tom, die het gevalletje zat te bestudeeren schrok ervan. Verbeeld je nou, dat die Fred zich vergiste, dan kon hij vast nablijven. En ze moesten vanmiddag op het afgesproken uur bij het vliegveld zijn, dat kon niet anders, want je mocht dien mijnheer niet laten wachten. Waar was hij nou, Afrika.... goed zoo, wat ging je hard op zoo'n kaart.... mooi.... nou meester, Fred kon zijn les hè? Dat zat je niet glad, Verdorie wat hield hij hem lang. Vol spanning volgde Tom iedere beweging van den stok, die over de zwarte stippen bij Afrika's woestijn gleed.
‘'t Is goed hoor,’ klonk meesters stem, ‘ga maar weer zitten,’ Met een zucht van verlichting droop Fred af. Meesters blik bleef rusten op den strak voor zich uitstarenden Tom; ‘die zit ook al in gedachten verzonken. Kom eens hier kereltje,’ Tom hoorde niet eens dat meester het tegen hem had. Pas toen Klaas Dirksen hem op een ruggestoot tracteerde begreep Tom, dat het tegen hem was.
‘Kom hier Tom Revers en zit niet te slapen als ik tegen je spreek.’ Nu was Tom het slachtoffer en onder gegiegel van zijn makkers ging hij langs de rijen banken naar meesters lessenaar. ‘Zoo jongeheer,’ spotte
| |
| |
meester tegen dezen zondebok. ‘Waar zat je zoo ernstig over na te denken?’
‘Ik.... ik....’ stotterde Tom.
‘Ja, natuurlijk jij,’ viel meester in, ‘dacht je dat ik tegen de lessenaar stond te praten?’
‘Ach meester, ik.... ik.... ik.... dacht....’ Tom kreeg 'n hoofd als vuur en bracht er verder stotterend uit ‘ik.... had.... ik wist.... ik was....’
‘Ik dacht, ik had, ik wist, ik was....’ viel meester zijn jeugdigen leerling boos in de rede. ‘Ik was 'n ondeugende jongen en wist van verveling niet wat te doen en had van meester een goed portie strafwerk verdiend, wilde je zeker zeggen hè?’ Meester keek den verslagen Tom strak aan. De heele klas schaterde van het lachen, zelfs Freddy kon niet laten even te glimlachen, hoewel hij erg in de benauwdheid zat, dat Tom nu nog straf zou krijgen. Verbeeld je den laatsten ochtend dat hij nog op school was.
‘Nee, meester, heusch niet.’
‘Wat meester, heusch niet. Had je geen strafwerk verdiend?’
‘Ja meester, maar wat hebt U daar nu aan, wanneer moet ik het U dan brengen? En dat is niet leuk....’
‘O, dat is waar, je bent vandaag voor het laatst op school hè? Dat is je geluk, ventje. Anders had ik je eens een flinke portie strafwerk laten maken.’
‘....m'n Geluk, meester,’ begon Tom, die het niet verkroppen kon, dat hij overal moest hooren, dat het toch zoo fijn was dat hij van school ging en dat hij toch zoo'n boffert was. ‘Het is heelemaal m'n geluk niet, ik bleef veel liever, ook al moest ik dan strafwerk maken.’
De jongens keken elkaar verbaasd aan. Wat was die Tom toch een malle, die stond daar half te janken omdat hij van school af moest. 'n Ander zou jubelen van blijdschap, op z'n hoofd gaan staan, op z'n handen loopen en meer malle fratsen uithalen om dat nare hok maar te kunnen laten zitten en Tom, die anders zoo
| |
| |
lollig kon zijn, stond nu te jammeren. Ze begrepen er niets meer van. Haalden hun schouders op, wezen op hun hoofden, fluisterden ‘hij is stapel.’ Maar meester Bakker dacht er anders over. Hij wist wel dat Tom graag wilde blijven leeren, om later knap te zijn. Meester Bovenhuis had er lang met hem over gesproken en verteld hoeveel vergeefsche moeite hij bij Tom's vader gedaan had en het speet meester Bakker even hard.
‘Ga maar weer zitten, jongen.’ Tom schoof terug naar zijn plaats, terwijl de les na dit kleine intermezzo weer een aanvang nam.
Twaalf uur. Luid galmde de bel, de deuren werden als het ware open gesmeten en luid schreeuwend en tierend kwamen de jeugdige scholieren de deur uitstormen. Fred stond in de gang op Tom te wachten, die nog even bij den bovenmeester moest komen. Daarna zouden ze samen naar het vliegveld gaan. Hun boterhammen hadden ze bij hun, die zouden ze onderweg wel even soldaat maken. Ongeduldig ijsbeerde Freddy door de gang. Hè, wat duurde het weer lang.
‘Moet Uwes niet weg, jongeheer? De boel wordt zoo gesloten.’ De portier kwam eens even nieuwsgierig poolshoogte nemen, maar Freddy schudde alleen het hoofd, en mompelde onverstaanbaar ‘bemoei je met je eigen zaken’. Het was maar goed dat portier Daalders de vriendelijke bemerking van jongeheer van Duren niet hoorde, want Daalders was lang niet mis en zeker had hij eens laten zien, dat dit òòk zijn zaken waren en zou Freddy zonder pardon aan z'n arm buiten de poort gezet hebben. Daalders was van het soort, dat veel geduld heeft en waar men heel veel van gedaan kan krijgen als men maar netjes blijft. Hij was nu al veertig jaar portier op school en wist zoo langzamerhand heusch wel hoe men de lieve jongetjes aan moest pakken. Dat was hem gerust wel toevertrouwd.
Eindelijk ging de deur van meester Bovenhuis' kantoortje open en kwam Tom te voorschijn. ‘Ha geluk- | |
| |
kig’ galmde Fred op zijn vriend afstormend, ‘waar bleef je toch zoo lang? Ik dacht dat je nooit meer te voorschijn zou komen.’ Maar Tom hoorde niet eens wat Freddy allemaal te vertellen had.
‘Kijk eens jô, wat fijn, maar voorzichtig hoor.’
‘Wat?’ Freddy keek nieuwsgierig naar Tom, die zijn tasch losmaakte. Voorzichtig haalde hij er een pakje uit, vouwde het papier open.... Een kreet van bewondering klonk door de gang.
‘Alle menschen, wat prachtig. Laat eens zien jô. Hoe kom je daar aan?’
‘Van meester gekregen, omdat ik wegga, vind je het niet reuze?’
‘Van meester?’ Freddy keek of hij het in Keulen hoorde donderen.
‘Ja, van meester Bovenhuis.’
‘Wat fijn zeg, net iets voor jou.... hoe heet het?’
Ze bekeken samen aandachtig de kleurige band van ‘Het wonderboek der Luchtvaart.’
‘Wat prachtig, zeg.’
‘Ja en er staan ook foto's in. Als je dit boek uit je hoofd ken, ken je vliegen ook. Wat aardig van meester hè?’
‘Ja reuze. Ik had het nooit van hem gedacht.’
‘Het wordt tijd, jongeheeren.’ Daalders, die naar huis verlangde, kwam even waarschuwen, dat het nu welletjes was. ‘Anders zijn jelui niet te houden en nu ben je met geen stok weg te slaan. Ik begrijp er niks meer van. Kom nou as-je-blieft, want het fietsenhok is ook allang dicht. Dat mag ik voor jelui plezier maar weer open doen. Eigenlijk had ik die karren er allang uit moeten smijten. Maar ja hoe gaat dat.... m'n goeie hart....’ De jongens schaterden het uit. Daalders keek verwonderd. ‘Moet Uwes daarom lachen?’
‘Ga nu maar goed-hart’ lachte Tom, terwijl hij het boek voorzichtig in het papier wikkkelde en in zijn tasch borg. Ze lachten samen. Het goeie hart, dat hen juist voorbij slofte, met de sleutel in zijn hand, wierp
| |
| |
woedende blikken op de twee kameraden.
‘As-je-blieft, en nou d'r uit. En as je nou weer es te laat komt heertjes, moet Uwes maar zien dat je de fietsen uit het hok toovert, maar van mij krijgen jelui de sleutel niet meer. Het is warachies al halfeen. M'n vrouw zal niet weten waar ik blijf.’
‘Van mij zal je geen last meer hebben hoor, m'n goedhartje,’ spotte Tom. Ze barsttten in lachen uit sprongen op hun fietsen en waren weldra de poort uitgepeddeld.
‘Vooruit,’ riep Tom, die weer in de beste stemming van de wereld was, ‘zoo hard als je kunt, Fred. We mogen mijnheer niet laten wachten.’
Zoo verdwenen ze in de richting van het vliegveld.
‘Kijk, daar is het,’ riep Tom met volle mond, terwijl hij in de richting van een hoogen toren wees, die veel leek op een mast van een radiostation.
‘Wat is dat voor 'n ding, dat lijkt de Eifeltoren wel?’
‘Dat is 'n baak, jô. Hij kan 's avonds branden.’
‘Heb je het wel eens gezien?’
‘Nee nooit, ik ben hier 's avonds nog nooit geweest. Ik zou het reuze graag eens willen zien.’
‘Waarvoor moet die branden,’ was Fred's vraag terwijl hij z'n mond met 'n stukje boterhammenpapier afveegde.
‘Nou jô, ze moeten toch licht hebben als er 'n machine aankomt.’
‘Is dat allemaal vliegveld?’
‘Ja, je zal het wel zien, hoor!’
Even hielden ze de karretjes in, motorgeronk klonk boven hunne hoofden. De jongens tuurden in de blauwe lucht.
‘Daar, daar,’ juichte Tom opgewonden, ‘daar, komt hij, kijk Fred vlak naast die paal. Reuzig jô, hij komt geloof ik hier naar toe.’
In de verte teekenden zich de lijnen van een naderende vliegmachine scherp tegen het blauw van de lucht af. Vol spanning tuurden de jongens naar het na- | |
| |
derende toestel.
‘Wat is hij laag hè?’
Tom knikte. ‘Het is een open machine. Wat fijn jô, om de wereld zoo onder je te kunnen zien. Ik zou toch zoo reuze graag eens mee vliegen.’
‘Hoe weet je nu of het fijn is. Je hebt het nog nooit ondervonden,’ merkte Fred op.
‘O wacht,’ begon Tom, ‘daar begint mijnheer Wijs weer, die niet kan begrijpen, dat zoo iets van zelf heerlijk moet zijn. Wat heb je toch weinig verbeelding, dat je nou niet snappen kan, dat het verrukkelijk moet zijn om te zweven.’
‘Zoo verrukkelijk kan ik het niet noemen, want ik heb dikwijls genoeg op 'n schommel gestaan,’ kaatste Freddy terug, die den strijd niet wilde opgeven.
‘Stommeling, hou nou je mond maar dicht. Hoera,’ brulde Tom op hetzelfde oogenblik opgewonden, ‘hoera.’ 'n Oogenblik later zweefde het toestel over hunne hoofden. ‘Kijk, kijk,’ schreeuwde Tom, die zich hoe langer hoe meer opwond, ‘hij wuifde met z'n zakdoek. Je kan ze zien zitten, Fred, kijk daar.’ In z'n opwinding greep hij zijn makker tamelijk onzacht bij den schouder, waarop deze een pijnlijk ‘Au’ liet hooren. Maar Tom geheel door het schouwspel geboeid en maling hebbend aan zijn vriends pijnlijken schouder, bleef doorgillen ‘kijk dan toch, die twee kleine poppetjes, dat zijn de vliegers, Fred. Kan je ze zien?’
Fred, die zijn pijnlijken schouder stond te wrijven en veel lust gevoelde om zijn makker 'n flinke mep terug te geven, knikte van ja, ofschoon hij niets gezien had.
‘Wat wind je je toch op. Is het nou zoo iets wonderlijks zoo'n machine?’
Tom staarde zijn vriend aan. ‘Zeg, ben je nou heelemaal van Lotje.... Als ik had geweten, dat je zoo gezellig zou zijn.... kan het jou dan niets schelen?’
‘Ja, het kan me wel schelen. Maar ik vind het niet leuk om vanavond met een gebroken sleutelbeen thuis
| |
| |
te komen.’
‘O, is het anders niks? Kom jô, laten we nou gaan.’
‘Hij komt weer terug.’ Fred wees op het toestel. ‘Laten we probeeren of we er eerder zijn dan hij. Vooruit.’
Over het stuur hangend peddelden ze zoo hard ze konden over den weg.
‘We halen het nooit,’ hijgde Fred, die al zoo wat bek-af was. Maar Tom hoorde niets en bleef als een bezetene doortrappen. Fred staarde zijn makker na, maar Tom rende door. Zie zoo, daar was hij er. Bij den portier zocht hij zijn zakken na.
‘Wat heb je toch?’ schreeuwde Freddy hem toe.
‘Het kaartje,’ brulde Tom, ‘het kaartje kan ik nergens vinden en anders mogen we er niet door.’
‘Stommeling, natuurlijk heb je het vergeten.’
Met een rood hoofd doorzocht Tom al zijn zakken.
‘Zoek nog maar eens rustig,’ raadde de portier. Maar hoe Tom ook zocht, het kaartje was en bleef weg. Toch gaf hij den moed nog niet op. Fred hielp mee zoeken.
‘Ik weet zeker, dat ik het bij me heb gestoken,’ jammerde Tom, ‘en nou is-t-ie foetsie. Hoe kan dat nou?’
Verslagen staarden ze den portier aan. ‘Is mijnheer Beers d'r al?’
‘Ik zal eens informeeren.’ De portier greep de hoorn van den haak, draaide een nummer aan. Maar eensklaps schreeuwde Fred: ‘Daar, daar.’ Hij zwaaide met z'n arm. Tom keek. Nu zag hij ook hoe een auto het hek binnen zwenkte en daarna stopte. Een lachend gezicht kwam uit het raampje.
‘Ja,’ galmde Tom, dat is hij. Hoera leve de dikke mijnheer.’
‘Zoo brave jongetjes,’ lachte mijnheer Beers, ‘wat staan jelui daar te schreeuwen.’
‘Ik ben Uw kaartje verloren, mijnheer en nu mag ik er niet in.’
| |
| |
‘Dan moet je maar zoo dom niet zijn om het te verliezen, watervlieger,’ spotte de ander, ‘laat ze maar door portier, ze hooren bij mij.’
‘Goed, mijnheer.’
‘Kruip maar in mijn wagen, dan mogen jelui zoover meerijden.’
‘En de fietsen, mijnheer?’
‘Die kunnen wel zoo lang blijven staan, of je moest soms nog eens zin in een vliegtochtje hebben.’
‘Schei U toch uit,’ lachte Tom verlegen, ‘dat is nu alweer voorbij, als ik nu ga vliegen doe ik het eens goed.’
‘Nou stap maar in, ik blijf hier niet den heelen middag staan.’
Lachend kropen de jongens in de auto. ‘Wat 'n bof, hè,’ fluisterde Tom, ‘wat reuze aardig om ons mee te nemen.’
Fred knikte. ‘Ja, reuze, zeg nou kunnen we zeggen, dat we met een echte vlieger-auto gereden hebben. Niemand zal ons gelooven.’
‘Uitstappen heeren.’
Ze waren er. Met een sprongetje stonden ze buiten de wagen.
‘Alle menschen,’ riep Tom, ‘kijk es,’ Vol verbazing staarden ze naar een machine, die door 'n tractor naar het midden van het plankier werd gereden.
‘Waarvoor is dat, mijnheer?’
‘Dat kistje gaat direct weg,’ antwoordde de aangesprokene, die pleizier had in de verwondering van de jongens. ‘Ga maar mee, dan zal ik jelui nog wat meer laten zien.’
Verrukt volgden de jongens hun begeleider.
Zoo'n heerlijken middag, als dien Zaterdag, konden de jongens zich niet herinneren ooit gehad te hebben. Van alles hadden ze gezien en waren ze te weten gekomen. Eerst had mijnheer hen verteld dat een goed vliegveld minstens acht honderd meter lang en breed
| |
| |
moet zijn en het liefst met een vaste bedekking, zooals tegels, opdat de machines niet met slecht weer in de drassige bodem zouden wegzakken.
‘Kijk,’ vertelde mijnheer verder, op groote lantarens wijzende, ‘die zijn voor de verlichting. Jelui zien, er staan er twee aan elke zijde van het veld. Elke lamp heeft een sterkte van vijf duizend kaars, maar door een lenzenstelsel kan dat opgevoerd worden tot drie honderd duizend kaars. Wanneer nu een toestel bij nacht landt, moet de piloot altijd het licht in den rug hebben. Voor het landen draait het toestel eerst een bocht links omgaand, om het terrein te verkennen. Op het gedeelte terrein, dat gelegen is binnen die omperking van rood-witte planken, zooals jelui daarginder zien, mag niet geland worden. Het landen en opstijgen moet altijd tegen wind in gebeuren. Kijk.’
De jongens keken naar den hoogen stalen toren, waarop een windzak, ‘zoo kan men al van ver zien, hoe de windrichting is, en 's avonds wordt die toren verlicht en wordt de windrichting door de letter ‘T’, die ook verlicht is, aangegeven. Wanneer het toestel nu daalt, moet het in de richting van de ‘T’ landen, en heeft dan de wind tegen, zoo als het behoort. Dat vliegtuig, dat jelui daar op een spil zien staan, is deze landings-T.
Hoe genoten de jongens van hetgeen hun vriendelijke gids hen allemaal liet zien. Maar hoe mooi alles ook was, hun verbazing kende geen grenzen meer, toen de vlieger hen mee nam, naar een van de reusachtige hangars, waar zij tot hun groote verwondering de prachtige Indië-machines te zien kregen. Als een arend strekte de geweldige vogel zijn vleugels uit. De mecano's, in overalls, stonden druk te smeren en te schroeven.
‘Kijk,’ legde de vlieger uit. ‘Dit toestel vertrekt de volgende week naar Indië. Het wordt gedreven door drie lucht-gekoelde motoren, elk van vier honderd en
| |
| |
vijftig P.K. De schroef maakt, wanneer deze op een vol aantal toeren loopt, ongeveer duizend zeven honderd en vijf en veertig à achttien honderd omwentelingen per minuut. Ga mee, dan zal ik jelui hem eens van binnen laten zien.’ Met roode hoofden, volgden de jongens den vlieger, die in het toestel stapte. 'n Kreet van verrukking ging op.
‘Nee maar, wat echt. Kijk eens, Fred, allemaal stoeltjes.’ Verbluft bekeken de jongens het inwendige van de machine.
‘Dit is de cabine waar de reizigers zitten.’
‘Wat eenig moet het zijn,’ riep Tom, ‘om zoo, in je stoeltje zittend, op de aarde te kunnen kijken.’
‘Kijk, hiervòòr zitten de piloten.’
‘Wat gezellig, zoo naast elkaar,’ vond Tom, terwijl hij de kleine gezellige cockpit bewonderde. ‘Hemeltje, wat 'n instrumenten, waar is dat allemaal goed voor?’
‘En ze hebben twee sturen ook. Wat leuk. Waarvoor is dat, mijnheer?’
‘Wel,’ antwoordde de vliegenier, ‘op groote trajecten zou het voor één piloot veel te vermoeiend zijn. Nu kunnen we elkaar nog eens aflossen. Kijk,’ ging hij verder, op het instrumentenbord wijzend, ‘deze instrumenten zorgen er voor dat we veilig en wel door de lucht kunnen zweven.’
Tom wees op een handle achter de zitplaats. ‘Waar is dat voor, mijnheer?’
‘Dat is om het stabilo te verstellen.’
‘Hè.... hoe?’
‘Ja, dat zal ik je direct laten zien. Kijk, als we opstijgen dan moet het toestel eerst de staart van den grond losmaken. Wanneer de kist begint te taxieën, draait ze eerst tegen den wind in. Door het stuur langzaam van zich af te duwen verstelt de vlieger het hoogteroer, dat nu naar de laagte wordt gesteld. De druk, die van boven komt, is het minst, en die van onder het sterkst. De sterkere druk duwt de staart langzaam omhoog en het toestel neemt een horizon- | |
| |
talen stand aan. Nu moet de staart weer zakken, wanneer de snelheid opgevoerd is, want anders zou het toestel over den kop gedrukt worden. Wanneer het hoogteroer nu weder terug wordt gesteld, zal de machine zich snel van den grond verheffen.’
Ze stonden weer buiten de reusachtige vogel. De schilder stond op 'n trapje de gouden biesjes te trekken. Andere werklieden waren bezig het landingsgestel te onderzoeken. Verder hoorden de jongens dat de horizontale vlakken, van de stuurinrichting bij de staart, bestonden uit het stabilo, een vast vlak, dat toch verstelbaar was en het hoogteroer. Het stabilo, zoo vertelde de vlieger hen, werd alleen gebruikt wanneer de machine naar voren of naar achteren overhelde of, zooals men dat noemt kop- of staartlastig werd, b.v. door ongelijkmatige verdeeling der lading.
‘Wat is dit, mijnheer?’ Fred wees op het tweede verstelbare horizontaal liggend vlak.
‘Dat is het hoogteroer. Dan zien jelui hier nog een verticaal vlak, het richtingsroer, dat wordt met een pedaal bewogen.’
‘En dit mijnheer?’ riep Tom nu eensklaps. ‘Daar zitten twee klepjes aan den vleugel. Waar is dat nu weer voor? Ik heb nog nooit zoo'n leuk ding gezien als een vliegmachine,’ liet hij erop volgen.
‘Dat zijn ailerons, of evenwichtskleppen. De besturing van een vliegtuig is n.l., iets ingewikkelder dan van een auto of schip. Moet de machine een bocht maken, dan zou het niet voldoende zijn, alleen het richtingsroer in den vereischten stand te zetten, want dan zou de middelpunt-vliedende kracht de machine doen afdrijven of, zooals men dat noemt, het toestel zou uit de bocht slippen. Om deze kracht op te heffen moet het vliegtuig in schuinen stand gezet worden en dit bereikt men door de ailerons. Moet men een linkerbocht draaien, dan wordt het voetenstuur, dat het richtingsroer bedient, naar links uitgetrapt en tegelijk draait men het stuurwiel van de ailerons naar links,
| |
| |
waardoor de linkervleugelklep naar boven gaat en de rechter naar beneden. Is de bocht gemaakt, dan stelt men de stuurvlakken weer in den z.g. neutralen stand. Bij een rechterbocht tegenovergesteld.’
‘Kijk eens,’ riep Tom, ‘die man wandelt gewoon over den vleugel heen. Daar zitten knopjes in.
‘Daar bevinden zich de benzinetanks,’ legde mijnheer uit, ‘die ruimte bevatten voor een en twintig honderd liter benzine.’
‘Alle menschen wat een slok-oppen,’ riepen ze uit.
‘Iedere motor, bijna alle Jupiter-motoren, gebruikt ongeveer negentig liter per uur, maar ze hebben ook heel wat af te draaien.’
‘Wat zal zoo'n knaap zwaar wegen,’ riep Tom.
‘Het gewicht van den motor bedraagt ongeveer één kilogram per P.K.’
Op dit oogenblik hoorden de jongens een sirene gaan. Ze zagen hoe verschillende mecano's de hangar verlieten en zich naar het midden van het betonveld begaven Ook de tractor maakte men gereed.
‘Er komt een toestel aan, ga maar mee.’
Voor de loods staande, tuurden de jongens naar omhoog. ‘Kijk, daar komt hij.’ Het geronk der motoren klonk zwaarder. Elegant gleed het toestel door de lucht. Met gloeiende wangen stond Tom naar de dalende machine te turen. Eensklaps hield het geronk op en zweefde het toestel naar omlaag. De wielen raakten den grond, kwamen daar niet meer vanaf, rolden over het gras uit en het toestel stond stil.
‘Verbazend.’ De jongens schrokken ervan. Met kracht zetten de motoren weer aan en taxide het toestel naar het betonveld. De mecano's liepen hard bij de staart. Daar was hij er. De motoren bromden nog steeds, als lieten zij een tevreden gegrom hooren, dat de reis volbracht was.
‘Kijk, je kan de vliegers zien zitten, vóór, door die raampjes, zie je wel.’ Tom wuifde met zijn hand.
‘Hoera, hoera,’ riepen de beide jongens, terwijl ze
| |
| |
met schitterende oogen naar de naderende machine keken. Een karretje kwam aanrijden.
‘Dat is voor de post,’ verklaarde mijnheer Beers.
‘Kijk-es, kijk-es,’ riep Fred verrukt, ‘de vlieger!!’ Uit de geopende cabine-deur kwam een man, in een leeren jekker naar buiten stappen.
‘Wat fijn, begrijp je nu nog niet, dat ik graag vlieger wil worden?’ fluisterde Tom zijn vriend in het oor. ‘Waar komt die machine vandaan, mijnheer?’
‘Die is twee en een half uur geleden uit Londen vertrokken.’
‘Uit Londen! en nu al hier?’ Tom keek ongeloovig den vliegenier aan, die hartelijk lachte om den verbaasden jongeling. ‘Maar dat kan toch niet, meneer?’
‘'t Is heusch waar hoor, je moet niet zoo min denken over onze kistjes.’ Freddy lachte, ‘wat lollig, kistjes!’
‘Wat zou ik er toch dolgraag eens inzitten,’ zuchtte Tom, ‘maar dat zal zeker wel nooit gebeuren....’
Nooit heeft Tom, op dat oogenblik, kunnen denken, dat hij nog eens zijn leven te danken zou hebben aan den blauwen Fokker en de kranige helden der Koninklijke Luchtvaart Maatschappij, die onverschrokken het luchtruim doorkruisen en de eer zijn van ons kleine, maar door de luchtvaart beroemd geworden, Nederland.
Zeker bestaat er geen sport, die zich zoo snel ontwikkeld heeft en de belangstelling van het publiek verworven heeft als de vliegsport. Nu verbaast het ons niet meer zoo, wanneer het geronk van een motor ons aankondigt: daar komt hij! De Vliegende Hollander, vroeger een legende, maar thans, door de onverschrokken prestaties der K.L.M., tot werkelijkheid gebracht. En wat voor een werkelijkheid! De blauwe vogels kruisen door de lucht en met hen zoo vele anderen. Maar onmiskenbaar is de Fokker direct te onderscheiden van andere machines, door zijn betrouwbaarheid, zijn eleganten bouw, zijn snelheid. Sierlijk
| |
| |
EEN MODERN VERKEERSVLIEGTUIG
Onderstaande teekening toont een gedeeltelijk opengesneden FOKKER F VIIb-3m. vliegtuig voor 2 bestuurders en 8 passagiers. Het toestel is uitgerust met 3 motoren van elk 225 P.K. en heeft volledige dubbele besturing.
1 Linker motor met motorgondel - 2 Rechter idem - 3 Midden motor - 4 Bestuurdersruimte - 5 Stuurorganen - 6 Cabine - 7 Toegansdeur cabine - 8 Bagageruim - 9 Radio ruimte 10 Batterij - 11 Dynamo - 12 Oliekoeler - 13 Kielvlak - 14 Richtingsroer - 15 Stabilo - 16 Hoogteroer - 17 Regelaar voor stabilio - 18 Vuurschot - 19 Vleugel - 20 Voorste vleugelligger - 21 Pitot buis - 22 Achterste vleugelligger - 23 Ailerons - 24 Vleugelribben - 25 Stijlen van het landingsgestel - 26 Schokbrekers - 27 Wielrem - 28 Olietank - 29 Staartsteun - 30 Vuldoppen v. benzinetanks - 31, 32, 33 Navigatie-lichten - 34 Zuigbuis voor cabineverwarming - 43 Spatbord - 44 Uitlaatpijpen - 45 Verwarmingsbuizen - 46 Stuurkabels - 47 Stijlen v. motorgondels - 48 Ventilators.
| |
| |
zweven onze Fokkers door de lucht, voor hen zijn er geen afstanden meer. Zien wij slechts terug hoe in 1924 De Vliegende Hollander voor het eerst van Amsterdam naar Batavia vloog, en een vijftal jaren later een geregelde dienst kon worden ingesteld. Hoe hebben al die kranige mannen der K.L.M., die de leiding in handen hebben, met groote wilskracht, bergen opzij weten te zetten. Hoe is het luchtverkeer door hen uitgebreid en verbeterd. Wanneer wij het groote vliegveld Schiphol zien, dan staan wij een oogenblik vol bewondering dit prachtige werk aan te staren.
Schiphol...., de luchthaven van Amsterdam, is het centrum van de luchtvaart. Vanuit de verte wijst een hooge toren, waarop een windvaan, ons reeds de plaats aan, waar het vliegveld is.
Voor wij de hoofdingang doorgaan, passeeren wij eerst het groote, aan den weg gelegen K.L.M.-hotel, dat, met zijn ruim terras en wijd uitzicht, een fleurig geheel uitmaakt. Het hotel wordt dan ook druk bezocht en vooral in den zomer is het er meestal geheel bezet. Men heeft van hier een pracht uitzicht op het vliegveld.
Gaan we nu de contrôle door, dan zien wij rechts weer een huis staan. Dat is de Cantine, die aan de monteurs, werklieden en ook militaire vliegers gelegenheid schenkt zich in schafttijd te verpoozen. Deze Cantine is een aangename verblijfplaats, waar tevens ook gelogeerd kan worden, wat voor de monteurs, die aan den vooravond van het vertrek van een Indiëvliegtuig, met het oog op den vroegen start, meestal op Schiphol blijven, een groot gemak is.
Recht voor ons zien wij het stationsgebouw. Hier bevinden zich de kantoren, waar inlichtingen worden verstrekt, en men zich op de hoogte kan stellen van de weersgesteldheid en het verblijf van een Indië-machine op de uit- of thuisreis. Dit wordt aangegeven op groote kaarten, waarop de luchtlijn afgebeeld is en de positie der vliegtuigen door modelletjes wordt aangeduid. Hier, op deze kantoren, worden telefoongesprekken
| |
| |
doorgegeven en de radio-verbinding met de vliegtuigen telefonisch en telegrafisch, onderhouden. Voor het groote, met tegels bedekte plankier, vanwaar alle toestellen naar Duitschland, Engeland en Frankrijk vertrekken, bevindt zich een restaurant, dat geheel naar de eischen des tijds is ingericht en dat aan het reizend publiek gelegenheid biedt, onder het genot van een kopje koffie, rustig het vertrek der toestellen te kunnen aanschouwen. Tevens biedt het restaurant gelegenheid aan doorgaande reizigers hun lunch te gebruiken.
Boven het restaurant bevindt zich een observatiepost, vanwaar seinen aan vertrekkende vliegtuigen worden gegeven, en allerlei andere waarnemingen worden gedaan. Wanneer een toestel aankomt, kondigt een sirene dit door haar geloei aan; dan zien we direct de monteurs de hangars verlaten en zich naar het midden van het veld spoeden. De tractor komt naar buiten rijden en begeeft zich naar het midden van het plankier, vóór de restauratie, waar het toestel komt te staan. Het daalt echter niet op het plankier, doch op het grasveld daarvoor, en wanneer het eenmaal is geland, komt het door eigen kracht gedreven naar het midden van het plankier taxieën. De monteurs loopen achter of naast de staart en helpen een handje bij het manoevreeren. Een knal.... een laatste omwenteling der schroef.... en het toestel staat stil. Nu wordt de post en bagage uitgeladen, die in de neus en achter in het toestel zijn geborgen, waar groote ruimten zijn voor berging van vracht. De post wordt in kleine, inmiddels genaderde wagentjes, geladen, terwijl de passagiers en de bemanning het toestel verlaten en door de daarvoor aanwezige beambten naar de douaneloods worden geleid. Het toestel is nu leeg en kan naar de hangar om uit te rusten van de vermoeiende tocht. De touwen worden dus aan het landings-gestel vastgemaakt, en het toestel door de tractor naar de hangar gereden,
| |
| |
Interieur van de cabine
49 Bagagenetten. - 50 Ventilators. - 51 Bestuurdersruimte - 52 en 53 Motorgondels. - 54 Toegangsdeur bestuurdersruimte. - 55 Schuifvensters.
Bovenstaande teekening, alsmede die op blz. 98 en 104, werd door het bekende Engelsche luchtvaartblad ‘Flight’ gepubliceerd als voorbeeld van een Modern Verkeersvliegtuig. Het feit, dat daarvoor de FOKKER FVIIb-3m. werd gekozen, mag als bewijs gelden, dat Fokker Verkeersvliegtuigen aan alle eischen, die men aan een economisch, veilig en geriefelijk vliegtuig kan stellen, voldoen.
| |
| |
waar we het door de geopende deuren zien verdwijnen.
Lang duurt die rust echter niet, want direct staan de monteurs klaar om de motoren na te zien, en staat men te smeren, te schroeven en te draaien van waar ben je me. Geen machine komt uit de hangar, die niet eerst aan een grondige inspectie is onderworpen. Het parool der K.L.M. luidt: ‘Safety first’.
Bij het vertrek van een toestel wordt met licht, vanaf de observatiepost de eerste letter van de maatschappij aan het betreffende vliegtuig geseind; bij voorbeeld ‘K’ (K.L.M.), ‘L’ (Lufthansa), etc. Het toestel, dat vertrekken
De mecano op het wiel spuit de cylinder in blz. 103.
gaat, start in de meeste gevallen ook vóór het restaurant. Eerst wordt er proef-gedraaid om de motoren te verwarmen. Een monteur staat op het wiel van het landings-gestel, onder de motorgondel, vlak achter de schroef. Met groote, daarvoor bestemde haken, draaien de mannen, die voor den motor staan, de schroef om, zoodat de cylinders zich vol gas kunnen zuigen. Minstens twee maal heeft een omwenteling
| |
| |
plaats, waarbij telkens een korte zucht uit hun binnenste opstijgt. De mecano op het wiel spuit de cylinder in. Dit inspuiten heeft ten doel de motoren gemakkelijker te laten starten. Is dit gebeurd, dan verwijderen de mannen zich van het toestel, zoodat zij niet door de schroef geraakt kunnen worden en het sein: ‘Voor.... vrij!’, direct gevolgd door dat van den werktuigkundige: ‘Contact!’ klinkt. 'n Knal....
We schrikken even van het lawaai.... een vlam schiet uit de uitlaat.... de motor begint te draaien, eerst langzaam, daarna sneller en sneller, want vanuit de cockpit wordt gas gegeven en weldra snorren de schroeven met groot lawaai rond. De post is ingeladen. De tijd van vertrek nadert. De passagiers zijn op het plankier bijeen gekomen en bestijgen nu het trapje. Opzij van de machine staat een beambte. Door de ruiten vooraan zien wij nog net even het gezicht van den piloot. Eensklaps beginnen de motoren met donderend geraas te ronken. De blokken voor de wielen worden weggetrokken. De ambtenaar strekt zijn armen uit, waarmede hij aan de observatiepost vraagt om het startsein. Wanneer nu de letter, als eerder beschreven, met licht wordt geseind, kan het vliegtuig vertrekken; is echter de letter weer weggenomen voordat het vliegtuig in beweging is gekomen, dan mag het niet vertrekken en moet het wachten totdat het startsein opnieuw gegeven wordt,..... waarna het toestel begint te taxieën. Het verlaat het plankier, rolt naar de startplaats toe, waar het draait, zoodat het tegen den wind in staat. De piloot ontvangt nu een tweede lichtsignaal van den verkeerstoren, dat hem toestemmig geeft te starten. Nog harder klinkt het gedaver der motoren, snel schiet het toestel vooruit.... langzaam heft het de staart van den grond, zoodat het in horizontalen stand komt te staan.... het gras is door den kolossalen winddruk plat gedrukt. Als een adelaar schiet het toestel vooruit; wanneer we goed kijken, kunnen we zien hoe de wielen zich van den grond verheffen.... het toestel
| |
| |
is los. Statig verheft zich de blauwe vogel hooger en hooger, het gezoem der motoren klinkt zachter en zachter en eenige seconden later is de Vliegende Hollander slechts een kleine stip, die langzaam uit het zicht verdwijnt. Goeie reis!
Aan den anderen kant van den hoofdingang zijn de hangars. De kantoren voor den chef der technischeafdeeling, de telefoon-centrale en pilotenkamer. De grootste hangars bevinden zich aan het einde van het plankier, in een waarvan tevens het kantoor is
De bestuurdersruimte, ook wel cockpit genaamd, in doorsnede.
35 Instrumentenbord. - 36 Wiel voor aileronbediening. - 37 Stuurkolom voor hoogteroer. - 38 Voetenstuur voor richtingsroer. - 39 Stoel voor bestuurder. - 40 Gashandles. - 41 Kompas. - 42 Windscherm.
van de Nationale Luchtvaartschool. Hier kan een ieder, die zou willen leeren vliegen, en daarvoor in aanmerking komt, wat keuring en meer aangaat, les krijgen. Dit keuren geschiedt alleen te Soesterberg. Dagelijks zien wij de daarvoor bestemde Pander-vliegtuigen onder het wakend oog van den instructeur de lucht ingaan. Verderop ligt de Fokker-loods, waar de
| |
| |
machines staan, die ingevlogen en afgeleverd moeten worden. Nu gaan wij de groote hangar in. Hier staan al de K.L.M.-vliegtuigen. Nu eerst kunnen wij goed zien wat een prachttoestellen dit zijn. Die allergrootste machines voor Indië, met drie motoren zijn de ‘Fokker-F XII’. Zij komen goed uit door hunne geweldige afmeting. De ‘Fokker-F VIIb’ daar is kleiner, en die in den hoek staat is de twee motorige ‘Fokker-F VIII’, die op de Europeesche lijnen gebruikt wordt. Wanneer de schroeven van een Fokker-F XII vol kracht draaien, maken zij, 2000 toeren per minuut, terwijl zij normaal gedurende het vliegen 1745 à 1800 toeren maken. Bij een afstand Schiphol - Bandoeng, gerekend op honderd vlieguren, maakt de schroef dus ongeveer 10.470.000 (tien milloen vier honderd zeventig duizend) toeren. De afstand Amsterdam - Batavia is plm. 15000 K.M. De afstand, die de schroef aflegt, is de omtrek van de cirkel, die hij beschrijft, of drie en een zevende maal de middellijn. De schroef is ongeveer drie meter. Bij een omwenteling legt hij dus negen en drie zevende meter af, welke afstand over de geheele reis ongeveer zes maal zooveel bedraagt als die van het toestel.
Boven de cabine in den vleugel bevinden zich de tanks, die 2100 liter benzine kunnen bergen. Onder den vleugel is een instrument, waarmede men electrisch magnesiumlicht kan ontsteken, dat dient om bij het landen bij nacht, of in mist, de afstand tot den grond te bepalen. Het gewicht der motoren kan ongeveer gerekend worden op 1 K.G. per P.K. Deze toestellen hebben alle een dubbele besturing, zooals wij in de ruime piloten-cockpit, die zich onder of voor den vleugel bevindt, kunnen zien. Links zit de eerste, rechts de tweede piloot.
Van hieruit wordt het geheele toestel bestuurd. De piloten hebben de volgende instrumenten vóór zich: 1. Hoogtemeter, waarop men kan zien hoe hoog men boven de aarde is; 2. contacten voor de motoren en navigatie lichten; 3. toerentellers, die dienen om aan te
| |
| |
wijzen hoeveel toeren de schroeven maken en of de motor geregeld werkt. Een langscheepsche Hellingmeter, die aangeeft of het toestel stijgt of daalt. Dit instrument bestaat uit een met vocht gevulde buis. 4. Controleur de vol, een toestel dat de vliegeniers moet helpen bij het blindvliegen. Dit instrument bestaat uit een snelheidsmeter, een gyroscoptische bochtaanwijzer en een dwarsscheepsche hellingmeter. Verder nog een oliedrukmeter, oliethermometer en een compas, gashandles enz. Achter de piloten bevindt zich de versteller voor het stabilo. Aan de cockpit grenst de comfortabel ingerichte cabine, die plaats geeft aan zestien passagiers en waar zich tevens een complete radio-installatie bevindt, zoodat het toestel steeds in contact met de aarde kan blijven. De antenne bestaat uit een dertig meter lange lijn, waaraan een kogel, die zich onderaan het toestel bevindt en vanuit de cabine kan worden ingehaald. Men neemt nu ook proeven met antennes, die boven het toestel geplaatst zijn, zoodat men ook, gedaald zijnde, berichten kan ontvangen. Aan het einde der cabine bevinden zich de W.C. en bergruimten, links en rechts.
De staart bestaat uit horizontale en vertikale vlakken. De horizontale vlakken zijn stabilo- en hoogteroer; de vertikale vlakken: kielvlak en richtingsroer. Het richtingsroer wordt door het voetenstuur bewogen, dat wij in de cockpit kunnen zien. Het landings-gestel van het toestel is voorzien van schokbrekers.
De ontwerper van deze bekende vliegtuigen is de vliegtuig-constructeur A.H.G. Fokker, wiens naam en toestellen over de geheele wereld bekend zijn.
Fokker werd op 6 April 1890 te Kediri, op Java, geboren. Vier jaar later, in 1894, verhuisde de jeugdige Fokker met zijn ouders naar Haarlem en daar bezocht hij de lagere school en de H.B.S.
In 1908 en 1909 trokken de vluchten van Wright en Blériot de aandacht van de geheele wereld en vooral Fokker's gedachten werden door dit onderwerp, ‘het
| |
| |
zwaarder dan de lucht’, geheel in beslag genomen. In den winter 1910-1911 kwam Fokker er toe om, met behulp van twee werklieden, een eigen toestel te bouwen, waarop hij zich zelf leerde vliegen en op 24 Mei 1911 zijn internationaal brevet behaalde. Dat Fokker echter nog lang niet tevreden was, blijkt wel uit de resultaten, die deze groote denker bereikt heeft. Vergelijken wij slechts de tegenwoordige Indië-vliegtuigen met het toestel waarmede Fokker zijn eerste succes mocht boeken. Fokker-vliegtuigen hebben de wereld van zich doen spreken. Er is wel géén land ter wereld, waarover Fokker-vliegtuigen nog nièt gevlogen hebben.
|
|