| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
De Pang-pang weigert dienst, doch blijkt andere eigenschappen te bezitten. Freddy heeft niet veel verstand van radio en brengt Tom uit zijn humeur.
Hoe meester Bovenhuis zijn best ook voor Tom had gedaan, niets had mogen baten, evenmin als het goede woordje van moeder. Baas Revers was niet van zijn plan af te brengen. Eerst had hij er nog even over nagedacht of meester misschien toch gelijk had en het beter voor Tom zou zijn, wanneer hij nog een poosje op school bleef. Maar het idee, dat de jongen dan toch zijn zin zou krijgen, had baas Revers zoo kwaad doen worden, dat hij plotseling onder het eten met zijn vuist op tafel slaande, schreeuwde: ‘Het gebeurt niet hoor, kwajongen!!’
‘Man dan toch,’ kalmeerde moeder, en de kwajongen, die zich van niets kwaads bewust, zat na te denken over de mislukte vliegproef, waarbij hij kennis had gemaakt met een echten vlieger, sprong van schrik van zijn stoel, terwijl hij mompelde: ‘ik doe toch niks,’
Vader besloot na het eten zelf aan meester te schrijven en Tom, die wist, dat je dan geen vinger kon verroeren, omdat vader direct gestoord was in het ernstige werk van brieven schrijven, besloot naar zijn kamertje te gaan. Na het eten ging vader eerst z'n dutje doen. Moeder was in de keuken, geholpen door Lena het vaatwerk aan 't afwasschen. Zoo gauw Tom kon ging
| |
| |
hij naar boven, maar hij was net halverwege de trap of de bel klonk en een oogenblik later hoorde hij Fred's stem vragen: ‘Is Tom thuis, juffrouw, ik moet hem heusch heel dringend spreken.’ Tom stond al weer beneden aan de trap, verwonderd, wat of Freddy nu voor dringends kon hebben.
‘Hallo ouwe reus, hier ben ik al, wat is er voor dringends.’ De wenk van - hou je mond over vanmiddag - werd volkomen begrepen. ‘Nu wat heb je?’ herhaalde Tom, terwijl hij zijn makker nieuwsgierig aanstaarde.
‘O Tom,’ kermde Fred, ‘verbeeld je, je moet direct met me mee gaan.’
‘Hè, ik direct met je mee gaan, waarom? Ik heb er niets geen zin in, zeg dan wat er is.’
‘'t Is vreeselijk,’ jammerde Fred door, ‘verbeeld je de Pang-pang is kapot en hoe moet ik nou wakker worden? Ga toch als je blieft mee, anders ben ik zoo mijn schoenen weer pooter.’
‘De Pang-pang stuk....? Hoe komt die nou stuk? Heb je hem dan laten vallen?’
‘Nee, ik weet het niet, maar vanmiddag vertikte-ie het al, ik gaf hem 'n zetje en toen liep-ie weer effe, maar vijf minuten later bleef-ie weer staan. Toe zeg, ga nou mee.’
‘Ik heb je vanmid....’ een veelbeteekenende blik uit Tom's oogen deed Freddy de ‘dag’ van zijn zin inslikken. ‘Ja, ik was nog wat aan het prutsen met m'n radio, dat ding wil ook niet goed meer.’
‘Is je radeloos ook al stuk,’ schertste Tom, ‘er blijft bij jou geen spat heel, je zit ook overal aan te frunneken waar je geen verstand van hebt, dat ding ging toch goed.’
‘Ga nou mee Tom,’ drong Fred, ‘laat me toch niet zoo lang staan. Ik weet gewoon geen raad als ik morgen te laat kom,’
‘Nou dan moet het maar, even wat tangetjes van boven halen.’ Meteen holde Tom weg en stond twee
| |
| |
minuten later weer hijgend bij zijn vriend. ‘Nou vooruit.’
'n Oogenblik later waren ze op weg, ‘Zeg, hebben ze bij je thuis nog wat gemerkt?’ was Freddy's eerste vraag.
‘Nee gelukkig niks, vader keek me wel verdacht aan, maar hij heeft me niks gevraagd. Wat reuze hè, dat die mijnheer een echte vlieger is en dat hij ons mee wil nemen naar het veld. Wie weet wat we nog te zien krijgen,’
‘Je mag van geluk spreken jô, dat hij net aan kwam loopen, ik had je nooit alleen uit die sloot gekregen, nou zie je toch zelf dat vliegen niet zoo gemakkelijk is.’
‘Ach,’ bromde Tom, ‘het was toch maar een proef. Nu weet ik in ieder geval hoe ik het niet moet doen,’
‘O zeg,’ vertelde Freddy, ‘Pa heeft zoo gelachen toen ik het hem vertelde.’
‘Vertelde?’, Tom maakte aanstalten om terug te gaan.
‘Wat nou?’ riep Fred verschrikt uit.
‘Kletsmajoor, waarom heb je het weer verteld, kan je je snavel dan nooit dicht houden?’ Tom was kwaad.
‘Ach kom, is dat zoo erg? Pa heeft beloofd er niet over te zullen praten, en dan, jouw vader weet er toch niets van.’
‘Nee, maar dat zal hij nou gauw genoeg.’
‘Als Pa z'n mond houdt, nooit,’ verzekerde Freddy, ‘nou en Pa daar kan je van op aan. Wees nou niet flauw Tom, ga met me mee.’
‘Je bent toch een reuze kletsmajoor,’ verzekerde Tom en Fred hield verstandig zijn mond, daar hij wel zag, dat zijn vriend heelemaal niet met zijn spraakzaamheid ingenomen was. En verbeeld je dat Tom hem in den steek liet, lieve grutte nog toe, de Pang-Pang moest gemaakt, al zou er weet niet wat gebeuren.
‘Zeg,’ mopperde Tom, ‘het is nu vast....’
‘Wat vast?’, Freddy keek z'n vriend strak aan.
‘....dat ik van school af moet. Meester Bovenhuis
| |
| |
is nog geweest, vertelde Lena me, maar vader wil er niets van weten. Ellendig, hè?’
‘Ja, vooral als je vliegplannen hebt, dan moet je wel veel weten.’
‘Ik zal het Zaterdag nog 's aan dien dikken meneer vragen. Je komt toch vast, hè Freddy?’
Tien minuten later hadden ze Fred's huis bereikt. ‘Kom even binnen, jô.’ Fred duwde Tom, die liever ineens naar boven was gegaan, de kamer in. Mijnheer stond op, ‘Ah zoo, daar is de kranige watervlieger, zoo aviateur,’ Tom kleurde, die vervelende Freddy ook met z'n geklets, nou zou meneer hem wel flink uitlachen. Maar het was niet zoo erg als Tom wel dacht, mijnheer vatte het nogal van den vroolijken kant op en Tom's verlegenheid was weer gauw verdwenen.
‘'t Was ook maar 'n proef, mijnheer.’
‘'n Proef meneer, maar dan 'n mislukte proef, hè?’
‘Nee, meneer, 't was een proef om aan Fred te laten zien, hoe je het niet doen moet. Je moet hem altijd iets goed voordoen.’
Fred kreeg 'n kleur; mijnheer schaterde het uit: ‘Kom je de boel weer afbreken?’
‘Nee meneer, de Pang-pang is stuk.’
‘Bedoel je die helsche machine daarboven?’ Mijnheer wees in de richting van het plafond, Tom knikte. ‘Oh gelukkig, dan zijn we 's even 's morgens van dat geraas af, je schrikt je dood. Je krijgt 'n gulden als je 'm niet maakt.’ Tom kleurde.
‘.....en als ik hem wel maak?’ vroeg hij handig.
‘Dan zet je geen voet meer hier in de kamer,’ schertste mijnheer.
‘Maar Fred moet toch wakker worden, meneer? Kom zoo erg is het niet. U slaapt wel weer in. De familie van Duren kan nog al goed slapen. Fred zal dat ook wel van iemand hebben.’ Mevrouw, die juist de kamer ingekomen was en alles had gehoord, lachte luid.
| |
| |
‘Kom jô, laten we nu gaan, U hoort ons straks wel proefstoomen, meneer,’ voegde Tom er guitig aan toe, ‘een beetje extra hard.’
‘Pas maar op watervlieger,’ plaagde mijnheer. Maar Tom hoorde al niet meer, wat mijnheer van Duren hem achterna riep. Hij was allang boven op Freddy's kamer en bekeek met Argus-oogen de zieke Pang-pang.
‘Geef hem eens aan.’ Maar Tom was te voorbarig geweest, want Fred had het instrument al van de kast gehaald. Voorzichtig bekeek Tom het, haalde daarna een schroevendraaier te voorschijn.
‘Wat wil je doen?’ riep Fred verschrikt uit, ‘ga hem als-je-blieft niet uit elkaar gooien, Tom.’
‘Natuurlijk ga ik dat wèl doen,’ antwoordde Tom kalm, ‘want zoo heb je er ook niks aan.’
‘O jé,’ kermde Freddy, ‘als je hem in vredesnaam maar weer aan 't loopen krijgt.’
‘Sta nou niet te janken, en help liever eens, je lijkt wel een klein kind, dat z'n zin niet krijgt.’
Weldra waren de beide jongens druk in de weer om de oorzaak van de ziekte der Pang-pang op te lossen, en het duurde niet lang of Tom slaakte 'n kreet. ‘Ik heb 't, Fred!’ Deze begreep niet hoe z'n vriend tusschen al die schroefjes en moertjes, die op de tafel verspreid lagen, de diagnose had kunnen vaststellen. Maar dit nam niet weg, dat hij toch 'n zucht van verlichting slaakte en daarbij uitriep: ‘Gelukkig, 'is 't te maken Tom?’
‘Ja, kijk,’ en de jonge instructeur van het wek-apparaat wees Fred de losgeschoten pal aan, ‘dat is 't hem, en dan moet je hem ook niet meer zoo kei-hard opwinden, want dat is er lang niet goed voor. Ik heb je laatst ook nog gezegd dat je geregeld wat olie in dat gaatje moet gooien,’ Tom wees er naar.
‘Nu ja, maar zoolang heb ik hem toch nog niet .... ik dacht zoo na een dag of tien.’
‘Nee, om de twee dagen moet je het doen. Je kan het wel zien, anders blijft er wel 'n belletje op dat
| |
| |
schroefje liggen.’
‘Maar wat gebruikt hij dan 'n boel olie,’ merkte Fred op.
‘Maar er is ook 'n reuze inspanning voor noodig om zoo'n papaverbol als jij bent, wakker te krijgen.’
‘Laten we nou opschieten, misschien kunnen we dan nog wat aan m'n radio werken.’ Tom zette de Pangpang even neer. Hij moest lachen om Fred.
‘Durf jij dat kistje met die stukken condensor ook nog 'n radio noemen? Wat heb je er in hemelsnaam in liggen?’
‘'n Batterij voor 'n zaklantaren.’
‘Waar is dat voor?’
‘Ik wou probeeren m'n accu te versterken.’
Tom schaterde het uit. ‘Ezelsveulen dat je bent, dat doe je toch zoo niet. Nou het is weer mooi hoor, dat moet ik zeggen .... hou eens vast.’
Met z'n tweeën waren ze bezig de Pang-pang in orde te maken en tien minuten later was de losgeschoten pal vast gemaakt en het euvel verholpen.
‘Zie zoo knaap,’ sprak Tom met gemaakte ernst, ‘je kan weer gewekt worden. Laat me nu je radeloos eens bekijken. 't Is wat moois, je zou er zeker radeloos van worden.’ Tom bekeek het kistje met de batterij, het stukje ijzerdraad en de stukken condensator met Argus-blikken .... ‘je zou het zoo in de vuilnisbak kieperen.’
‘Zeg eens,’ begon Fred, een einde makende aan Tom's lofuitingen, ‘zouden we eerst niet even proefstoomen met de Pang-pang?’
‘Mij goed, zet hem maar even op de kast.’ Tom peuterde intusschen 'n stukje ijzerdraad aan 't batterijtje. Fred wond de veer van de Pang-pang op, en legde de kogels op hun plaats.
‘Zie zoo, dadelijk zullen wij hem wel hooren; tikt hij?’
‘Ja, hij doet het’ en Tom luisterde. Hij hoorde het regelmatig tikken van het uurwerk. ‘Mooi, als hij nou
| |
| |
de kogels van de kast drukt, is 't goed.’
‘Waarom zou hij het niet doen?’ Fred keek verbaasd. ‘Hij loopt toch weer?’
‘Ja, maar 't kan best dat de pal te vast of te los zit, als je niet....’ Pang.... Tom schrok .... pang....
‘Hij doet het, hij doet het!’ juichte Freddy. ‘Gelukkig, dank je wel hoor, laten we nu maar gauw aan m'n radio beginnen.’
‘We krijgen hem van avond toch niet meer af,’ verzekerde Tom.
‘Nou jô, dat geeft toch niks .... wat ga je nou doen?’ Fred keek naar zijn vriend, die de Pang-pang nog eens opwond. ‘Wees nou niet vervelend, laten we liever met de radio beginnen, hij doet het toch!’
‘Ja hij doet 't, maar ik moet eerst zien, of hij 't na 'n lange poos ook doet, als de veer wat slapper is,’ merkte Tom secuur op.
‘Alle menschen, hoe lang laat je hem loopen,’ riep Fred verschrikt uit, terwijl hij de handeling van zijn vriend gadesloeg.
‘'n Kwartiertje maar, en dan de veer haast op 't eind .... zoo ik heb hem even laten afloopen,’ Tom zette de Pang-pang weer op z'n plaats en legde de kogels er weer tegen aan.
‘Nou, als we daar op moeten wachten, kunnen we net zoo goed even beneden een kopje thee gaan halen. Ua je mee, jô?’
‘'t Is dat je het zegt,’ lachte Tom, ‘maar dat was inderdaad ook de bedoeling.’
Met een vaartje van nul komma negen stormden ze de trappen af, de kamer in.
‘Zoo komen de wilden naar binnen vallen.’ Mijnheer vouwde de krant dicht.
‘Jelui ruiken zeker, dat er thee is, niet?’ lachte mevrouw. Freddy knikte.
‘Ja mams, hij heeft het wel verdiend .... de Pang-pang....’
‘Oh,’ bromde mijnheer, ‘loopt die helsche machine
| |
| |
weer?’ Tom knikte. ‘Ik moest je eigenlijk buiten de deur zetten’ merkte mijnheer op.
‘Heeft U daarstraks dan niets gehoord, mijnheer?’
‘Gehoord? Ik ben net weer thuis, heb even sigaren gehaald. 't Is maar goed, dat ik niets gehoord heb....’
‘Straks mijnheer, straks....’ troostte Tom met een guitig gezicht.
‘Ja, plaag me maar,’ bromde mijnheer weer, ‘je weet toch wel, dat ik je niets zal doen. Maar je gaat niet den heelen avond met dat helsche bombardementmachien aan het proefstoomen, hoor. 't Is al erg genoeg dat we 't 's morgens moeten hooren.’
‘Nee mijnheer, één keertje nog maar.’
‘Waarom nog één keer? Is het alweer niet genoeg geweest, mijnheer de watervlieger?’
‘Plaag hem nu maar niet zoo man,’ pleitte mevrouw. ‘Het is al erg genoeg geweest, zoo'n nat pak valt ook niet mee.’
‘Laat hij er wàt voor hebben,’ spotte mijnheer. ‘Wat doen die knapen ook dergelijke proeven uit te halen. 't Is ten minste goed, dat Freddy dergelijke aardigheden niet uithaalt.’
‘Als hij niet gebabbeld had wist U van niks, ik heb het thuis ook niet verteld....’
Mijnheer dook weer achter zijn krant, dat Tom niet zou zien hoe een moeite hij had om zijn lachen in te houden.
‘Jô, pas op nog vijf minuten,’ waarschuwde Fred. Vlug dronken ze hun thee op.
‘Wat over vijf minuten?’ Mijnheer keek van achter zijn krant. ‘Wat gebeurt er dan? Wat 'n haast hebben jelui op eens.’
‘Ja meneer, ik moet kijken of hij goed werkt. Hij moet nou wekken met 'n haast afgeloopen veer op 'n heele afstand. Als hij dat doet is 't goed. Ik heb de kogels niet vlak op den rand gelegd,’ verduidelijkte Tom.
‘O zoo, begint de pret weer?’
| |
| |
‘Nou, één keertje, meneer, anders wordt Fred niet wakker. Ik moet toch zien of de Pang-pang goed gemaakt is.’
‘Kom nou,’ drong Fred bij de deur.
‘Nu, ga maar.’ Mijnheer knikte. Als hazen schoten ze weg.
‘Gelukkig,’ zuchtte Fred op de gang.
‘Waarom had je toch zoo'n haast, jô? We hebben nog tijd in overvloed,’ was Tom's verwonderde vraag. ‘Wel jô, ik was zoo bang, we hebben vanmiddag heelemaal vergeten om die winkelhaak in m'n broek te maken.’
‘Gunst ja, die was ik ook straal vergeten.’
‘Nou ik geef je de verzekering, dat ik nog niet gelukkig was, als pa 't merkte. Ik brandde op m'n stoel.’
Lachend gingen ze de trap op en juist kwamen ze in Freddy's heiligdom of met 'n kletterenden slag viel de eerste kogel in de emmer. De Pang-pang deed haar plicht. De jongens keken er naar; 'n oogenblik later viel de tweede kogel, Tom knikte.
‘....'t Is....’ maar verder kwam hij niet.... Verbaasd staarde hij Fred aan.
‘Wat moet ik nu toch beginnen, als Tom maar zin heeft mee te gaan,’ klonk het.
‘Zeg eens,’ begon Tom, ‘als je me nou, ik ben toch bij je?’ Maar weer zweeg Tom verschrikt en staarde met verbazing zijn vriend aan, die hem al even raar stond aan te kijken.
‘Ik zal 't in hemelsnaam maar vragen, vervelende Pang-pang, hoe kom je ook stuk....’
‘Zeg es ....’ 't Was het eenige dat Tom weer uit kon brengen.
‘....geef hem eens aan ....’ klonk het weer.
Vol verbazing en bleek van schrik keken de jongens elkaar aan. Wat was dat? Niemand was er in de kamer en er werd gesproken. Maar door wie? Fred, die half op de gang stond, wenkte Tom uit het kamertje te komen. ‘Zeker 'n dief jô, laten we pa roepen,’ fluis- | |
| |
terde hij z'n makker in.
‘'n Dief? maar ik zie niets.’
‘Onder m'n bed zal hij liggen,’ fluisterde Fred, die zoo wit als 'n doek zag. Tom bukte zich. Maar van schrik wist hij niet wat te beginnen, want eensklaps klonk het.... ‘Wat ga je doen jô? Ga hem als je blieft niet uit elkaar gooien, Tom!’ Nu Tom zijn naam hoorde noemen, werd hij boos. ‘Zeg er es,’ begon hij tegen Fred, ‘hou je grootje voor den gek, ben je nou mal.’
‘Maar ik zeg niks,’ riep de stom verbaasde Freddy uit.
‘Hè,’ riep Tom boozer wordend uit, ‘wie moet er dan spreken, hou mij nou niet voor de gek.’
‘....natuurlijk ga ik dat wel doen, want zoo heb je er ook niks aan....’ klonk het nu weer. Nu was het Tom, die stom verbaasd zijn vriend aanstaarde. ‘Ga mee....’ Stil en met bleeke gezichten slopen ze het kamertje in. Er was echter niets bijzonders te zien. Alles was precies eender gebleven, als de jongens het verlaten hadden met uitzondering dan dat de twee kogels van de Pang-pang in de emmer lagen.
‘Wat zou dat zijn?’ Ze staarden nog eens rond. ‘Ik geloof dat we gedroomd hebben, jô.’
‘Niet waar, ik heb iemand hooren spreken.... Maar hoe en waar?’
‘Ik hoorde het ook....’ Maar voor Tom weer iets zeggen kon, klonk de vreemde stem door het kamertje:.... ‘O jé, als je hem in vredesnaam maar weer aan 't loopen krijgt.’
De jongens staarden verbaasd door het kamertje. ‘Het komt daar vandaan.’ Tom wees met zijn hand va. de richting van de tafel. Op hun teenen liepen ze er flaar toe, maar zagen behalve het kistje waarin de batterij en de condensator lagen, niets bijzonders. Toen plotseling klonk het duidelijk uit het kastje: ‘Sta nou niet te janken en help liever eens, je lijkt wel 'n klein kind dat zijn zin niet krijgt....’ De jongens grepen
| |
| |
elkander verschrikt beet en staarden verwonderd naar het kistje, waaruit het geluid was gekomen.
‘Daar komt het vandaan,’ zei Fred, toen hij weer genoeg moed verzameld had om te spreken.
‘Ja, dat hoor ik ook, maar hoe komt dat erin....’ Tom brak de zin af.
‘....ik heb het,’ klonk het uit 't kastje. Maar nu keek Tom Fred strak aan, ‘sssssst....’ hij legde zijn vinger op z'n mond.... ‘Gelukkig! is het te maken Tom?’ klonk het weer.
Zwijgend staarden de beide vrienden elkaar aan, want hetgeen er gesproken werd was niets anders dan hetgeen zij zelf daar straks gezegd hadden. Het waren hunne eigen woorden. Maar waar kwamen die nu vandaan?
't Bleef even stil in de kamer, voorzichtig ging Tom naar het kistje toe en keek erin. Toen zag hij hoe 't batterijtje verbonden zat aan den condensator. Voorzichtig haalde Tom een potlood te voorschijn, trok een lijntje langs het koperdraad, batterij en condensator, maakte daarna 't batterijtje los....
‘Wat doe je nu,’ fluisterde Freddy, nog niet heelemaal van de schrik bekomen. Maar Tom bleef even in gedachten staan.... Toen zeide hij:
‘Ik geloof dat ik het gevonden heb....’
‘Ach wat,’ riep Fred nu op zijn beurt boos wordend uit, ‘doe toch niet zoo geleerd Je denkt toch niet alles te kunnen vinden, al kan je nu een krummel-machientje maken als die Pang-pang.’
‘En toch heb ik het gevonden,’ hield Tom vol.
‘'n Kletsmajoor ben je, een vent die veel verbeelding heeft,’ schreeuwde Freddy, hoe langer hoe boozer.
‘Goed zoo, ga je gang maar,’ lachte Tom, ‘ik zal je straks al je vriendelijke woordjes wel weer terug geven. Maar ik zeg je, dat ik weet waar het vandaan komt en als je een beetje uitgeraasd bent, zal ik het je laten hooren,’
‘Nu, wat is het dan?’ Freddy werd nieuwsgierig,
| |
| |
wilde nu graag alles weten.
‘Ik zal het je laten hooren,’ riep Tom met een kleur als vuur uit, ‘je zal je woorden, die je gesproken hebt allemaal terug hebben. Wees maar stil.’ Hij ging weer naar het kistje toe, maakte 't batterijtje vast zooals het gezeten had.... ‘hoor nu maar....’ Vol spanning bleven de jongens luisteren, maar het bleef volslagen stil in het kleine kamertje. Geen geluid werd er meer gehoord dan alleen het tikken van de Pang-pang. 't Klonk alleen veel harder.
‘Nou.... waar blijf je nu,’ riep Freddy uit.... ‘ik hoor niks meer. Zie je wel dat je het niet weet....’
Maar Tom gaf geen antwoord, bleef alleen rustig op den rand van het bed zittend het kamertje opnemen. Eensklaps zag Freddy hoe zijn vriend strak op de kast bleef turen.
‘Zie je weer een of ander wonderlijks voor je zweven,’ spotte hij. Tom stond op.
‘Ik ga naar huis.’
‘Nou al en we willen nog aan de radio werken.’
‘Nee,’ antwoordde Tom, ‘ik heb geen zin meer. Ik wil naar huis, 'n anderen keer misschien, maar nu niet,’
‘Ben je boos op me?’
‘Nee, ik ben niet boos op je. Je zegt wel meer eens iets hatelijks tegen me,’ antwoordde Tom. ‘Maar ik ga naar huis.’
Zoo stroef had Freddy zijn vriend nog nooit hooren spreken. Wat zou Tom toch hebben, die woorden van daar straks misschien? Ach kom dat moest verbeelding zijn geweest, dat kon toch niet anders, hoe wilde dat kistje nu spreken. Nee hoor, dat was vast verbeelding geweest....
Maar Tom die direct, nadat hij thuis was gekomen, naar zijn kamertje was gegaan, zat nog lang in diep gepeins bij zijn stukje kaars en het was al laat toen moeder bij Tom op het kamertje komend, verschrikt uitriep: ‘Maar jongen, ben je nu nog niet naar bed, wat is er toch met je?’ Met een zucht stond Tom op. ‘Ik
| |
| |
zal gaan, moeder.’
‘Wil je misschien nog een boterham, jongen?’ Tom schudde het hoofd.
‘Dank U moeder, nee ik wil niets meer.’
‘Wel te rusten dan jongen.’
‘Dag moe, slaap lekker.’
Langzaam kleedde Tom zich uit en kroop in bed, maar.... de torenklok op het pleintje liet vier slagen hooren, toen Tom zuchtend weer uit bed kroop en het raam openduwde. De koele nachtwind streek langs zijn gloeiende wangen, het deed hem goed, want in bed kon hij het niet meer uithouden. Tom staarde naar den donkeren hemel, met de flonkerende sterren. Wat mooi, het was net of ze tegen hem spraken. Hij kon maar niet in slaap komen; nog geen oog had hij dicht gedaan, den heelen tijd had hij moeten denken aan die geheimzinnige stem in Freddy's kamer. Fred was direct bang, dacht aan de een of andere onzin.... maar het was geen onzin. Hij had de stem goed gehoord en ze kwam uit het kistje, en in dat kistje was een batterij, het geluid wilde niet meer komen toen hij het koperdraadje los had gemaakt. Alles was in de kamer precies hetzelfde gebleven, als toen ze deze verlaten hadden en nog nooit hadden ze een stem in de kamer gehoord, alleen Fred's stem, maar die ratelde altijd door. Maar anders nee, nooit had hij 'n stem gehoord. Er moest dus iets veranderd zijn in de kamer. Maar wat? Wat hadden ze gedaan, voordat ze naar beneden gingen?.... De Pang-pang opgesteld en toen.... toen ze in de kamer kwamen viel de kogel in de emmer.... dus.... het bloed steeg Tom naar de wangen.... er was dus wel iets veranderd. De kogels waren gevallen....
Dus de Pang-pang.... daar schuilde het geheim in, maar wat?
|
|