Joeko uit het land van de zon
(1961)–Henri Arnoldus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
‘Veertien dagen in bed blijven!’ Er is één ding, dat Jan Willem nog niet precies weet en wat de andere jongens wèl weten. Jan Willem weet nog niet, wie hem gered heeft. Nog niet! Maar het zal niet lang meer duren, of hij zal het horen. Joeko heeft hem van onder de balken getrokken. Joeko, die nooit wilde meedoen, aan geen enkel spelletje. De volgende dag is Joeko de held van de hele school. Alle kinderen hebben het gehoord. Jan Willem is door Joeko gered! De jongens, die erbij geweest zijn, vertellen aan iedereen die het maar horen wil, dat Joeko kan zwemmen als een rat en dat hij lenig is als een kat. En dat wist niemand! Van meneer Reekers krijgt Joeko een stevige hand. ‘Prima gedaan, jong,’ zegt meneer en hij geeft Joeko een knipoogje. Joeko begrijpt, wat meneer met het knipoogje bedoelt. Meneer wil ook nog zeggen: ‘En ik geloof, dat je nu pas een beetje gewend raakt! Nu hoor jij er voortaan ook bij.’ Nu staat Joeko in 't vrij kwartier niet meer alleen. Joeko speelt mee, met alle spelletjes. Maar... met zijn gedachten is hij toch ook bij Jan Willem. Die is vanmorgen niet op school gekomen. ‘Hij heeft een hersenschudding,’ weet Hans van de bakker te vertellen. Wat een hersenschudding precies is, weet Joeko niet. Hij begrijpt wel, dat je dan zo een - twee - drie je bed niet uit mag. En in bed liggen is wel prettig als je slaapt, maar niet als je ziek bent. ‘Zou ik naar Jan Willem mogen?’ vraagt Joeko aan | |
[pagina 65]
| |
tante Ans, als hij om vier uur uit school komt. ‘Natuurlijk, Joeko. Dat zal Jan Willem leuk vinden. Denk er aan, dat je je bij de burgemeester in huis keurig gedraagt.’ Eigenlijk hoeft tante hem dat niet eens te vertellen. Joeko kent zijn manieren heel goed. Maar toch... Jan Willem woont in een prachtig huis, met een grote tuin er omheen. En nu pas denkt Joeko er aan, dat Jan Willem zijn vader burgemeester is. Die is de baas over het hele dorp. ‘Hier, neem wat druiven voor hem mee,’ zegt tante. Zij pakt een grote tros druiven van de fruitschaal en doet de druiven in een witte zak. ‘Ja, dat is leuk,’ lacht Joeko. ‘Nou, dan ga ik maar.’ ‘Doe hem de groeten van me en wens hem van harte [be]terschap,’ zegt tante nog, als Joeko de kamer uit stapt. En nu? Nu loopt Joeko steeds maar voor het hek bij het huis van de burgemeester heen en weer. Hij durft de tuin niet in. Hij durft niet aan te bellen. Tot er opeens een deftige dame aan komt wandelen. De dame komt recht op hem af en zij lacht heel vriendelijk. ‘Jij bent Joeko,’ zegt de dame. ‘Dat zie ik meteen. Ik ben de moeder van Jan Willem. Ik was juist van plan | |
[pagina 66]
| |
om naar je toe te komen, toen ik je de straat zag oversteken. Wil je Jan Willem even goedendag zeggen? Jij hebt hem gisteren toch van onder de balken gehaald, hè? Dat is reuze flink van je, Joeko. Mijn man en ik zijn je daar erg dankbaar voor.’ Joeko weet niet goed, wat hij moet zeggen. Hij frommelt een beetje aan de zak met druiven en hij lacht maar. ‘Kom maar mee, Joeko,’ zegt Jan Willem z'n moeder. ‘Maar je mag niet te lang blijven. Jan Willem heeft zo'n pijn in zijn hoofd. Dat komt door de hersenschudding.’ Even later staat Joeko bij het bed van Jan Willem. Het is schemerig in de slaapkamer. De gordijnen zijn gesloten, want Jan kan het daglicht niet aan zijn ogen verdragen. ‘Dag, Jan Willem. Hoe gaat het met je? Hier zijn wat druiven van tante Ans. Je hebt de groeten van haar en zij wenst je van harte beterschap.’ Jan Willem z'n gezicht is net zo wit als het laken. Hij lacht en hij geeft Joeko een hand. ‘Bedankt,’ zegt hij zachtjes. ‘Ben je niet kwaad op me?’ ‘Kwaad? Ik ben nooit kwaad op je geweest,’ lacht Joeko. ‘Ik schrok, toen je zo opeens onder die balken dook. Je aanloop was te kort, hè? Anders had je het vast gehaald.’ Jan Willem kucht. ‘Ik sprong te vlug,’ zegt hij. ‘Ik geloof, dat jullie voortaan goede vrienden zullen zijn,’ zegt Jan Willem z'n moeder. ‘Ik wist vanmorgen pas, dat jij me vanonder de balken | |
[pagina 67]
| |
hebt gehaald,’ vertelt Jan Willem.
‘Hoera!’ schreeuwt Joeko.
‘'t Viel best mee,’ vindt Joeko. ‘Ik had je zo te pakken. Ik kon je alleen niet op de balken trekken. Dat hebben de andere jongens gedaan. En vanmorgen hebben we overlopertje in 't vrijkwartier gespeeld,’ vertelt Joeko nog. Zijn gezicht glundert. Hij heeft opeens zo'n fijn gevoel. ‘Maar het spelletje met de balken is nu voorgoed afgelopen,’ zegt mevrouw. ‘Dit is een goede les geweest. En jij, Joeko, je krijgt van ons een beloning, omdat je Jan Willem gered hebt!’ | |
[pagina 68]
| |
Een beloning! Daar heeft Joeko niet eens aan gedacht. Hij vond het zo naar in het dorp. En nu... nu is hij ineens de held van alle jongens geworden. ‘O, dat is niet nodig, hoor,’ zegt hij. ‘Jan Willem zou mij toch ook achterna gesprongen zijn, als ik onder de balken terecht was gekomen?’
's Avonds komt de grote verrassing voor Joeko. Een verrassing, waarop hij helemaal niet heeft gerekend. Om zeven uur wordt er bij tante en oom gebeld. En weet je, wie er voor de deur staat? Piet Spakenburg, de fietsemaker van het dorp. Hij heeft een splinternieuwe fiets bij zich. Die nieuwe fiets is besteld voor Joeko. ‘Van de burgemeester en zijn vrouw, en ook van Jan Willem,’ zegt Piet de fietsemaker tegen Joeko. ‘Zij hopen, dat je er veel plezier van zult hebben. En ik hoop, dat je dat nieuwe karretje goed zult onderhouden, want dat is-ie wel waard. Vind je niet?’ Joeko staat sprakeloos van verbazing. Een fiets voor hem? ‘Jongen, wat bof jij,’ vindt oom Rien. Als Joeko een paar rondjes op de fiets heeft gereden, zet hij het karretje op stal in de schuur. ‘Ik ga een brief naar pater Antonius schrijven,’ zegt hij. ‘Een heel lange brief. Ik zal hem vertellen, dat het hier nu toch wel fijn is en dat ik, als het mag, nog heel lang wil blijven. Ik schrijf ook, dat u zo goed voor me bent en dat het allemaal best meevalt.’ ‘En je schrijft over je nieuwe fiets,’ lacht oom Rien. ‘Dus jij wilt hier nog een poos blijven, Joeko?’ | |
[pagina 69]
| |
‘Als het mag.’ ‘Je mag zo lang blijven, als je maar wilt. Maar dan moet je niet zo'n koukleum meer zijn.’ ‘Hoera!’ schreeuwt Joeko, zo hard, dat de kopjes op de theetafel ervan trillen. Waf! Waf! blaft Bontje. Het is net, alsof de hond wil zeggen: ‘Ik heb het liefst, dat jij hier altijd blijft.’ |
|