De jongens gaan naar de kant. Het vlot, met Jan Willem er op, vaart naar de aanlegsteiger, bij de zagerij.
Tien minuten later is de dokter er al bij. Die past kunstmatige ademhaling toe en dan duurt het niet lang, of Jan Willem komt bij kennis.
‘Dat komt er van,’ bromt de dokter boos. ‘Er zal thuis wat voor je zwaaien, meneertje. Je bent er goed afgekomen.’
De dokter brengt Jan Willem met de auto naar huis. En wat doen de andere jongens? Die staan in een kring om Joeko heen. Joeko, bij wie het water uit zijn kleren druipt. Hij staat te bibberen van de kou.
‘Prima gedaan!’ vindt Hans van de bakker en hij klopt Joeko op de schouders.
‘Zeker,’ vindt Huib, die dichtbij Joeko woont. ‘Als jij hem niet direct nagesprongen was, nou dan weet ik het niet zo net.’
Joeko lacht.
‘'t Viel nogal mee. Ik had hem vlug te pakken. Maar als jullie er niet waren geweest, had ik hem nooit op de balken gekregen.’
‘Het water staat in m'n schoenen,’ zegt Bas, die bij Joeko in de klas zit. ‘Er zal thuis wat op zitten.’
‘Nou, ik denk dat tante ook boos zal zijn,’ zegt Joeko. Ja, bij de meeste jongens zit er thuis zeker wat op. Met doorweekte schoenen en kousen kom je er meestal niet zo gemakkelijk af.
Als een natte poedel komt Joeko even later thuis. Als hij de keuken binnen loopt, kijkt tante hem verschrikt en boos aan.
‘Joeko! Wat is er met je gebeurd? Wat heb je nu uit-