De kerkklok wijst haast negen uur. De school is nog niet aan, maar toch zijn er al een heleboel kinderen op het schoolplein.
De meisjes hinkelen bijna allemaal en de jongens uit de hoogste klassen doen bokspringen.
Als Joeko met tante Ans de speelplaats opkomen, houden de meeste kinderen met hun spel op. Ze kijken Joeko met grote verbaasde ogen nieuwsgierig aan.
‘Wat een gekke gele bloes,’ zegt een meisje uit de zesde zacht.
‘Nog geler dan een banaan,’ giechelt een ander meisje.
Joeko is verlegen. Het is ook helemaal niet leuk, als ze allemaal naar je kijken. Hij loopt wat dichter bij tante Ans, die vertrouwelijk haar arm op Joeko's schouder legt. Tante begrijpt, dat Joeko zich hier niet helemaal op zijn gemak voelt.
De hoofdonderwijzer, meneer De Waal, staat in het deurgat. Hij houdt een oogje in 't zeil op de speelplaats. En... meneer heeft goede ogen. Zulke goede, dat hij bijna alles ziet.
Zo heeft hij ook meteen Joeko met zijn tante zien aankomen.
‘Een nieuwe leerling, meneer De Waal,’ zegt tante Ans en zij geeft de hoofdonderwijzer een hand. ‘Dit is Joeko. Hij komt uit Suriname.’
‘Dag Joeko,’ groet meneer De Waal. ‘Dat vind ik leuk, dat we een jongen uit Suriname op school krijgen. Vertel me eens, in welke klas moet ik je zetten?’
‘Hij heeft alleen les van mijn broer gehad,’ legt tante uit, voordat Joeko antwoord kan geven. En tante vertelt meteen er bij, dat Joeko geen ouders meer heeft