het vliegtuig voor allerlei lekkere hapjes zorgt, waarvan alle passagiers mogen smullen.
‘We zijn er nog lang niet, Joeko,’ zegt de vriendelijke juffrouw steeds. ‘We dalen nog een keer en dan vliegen we over bergen. Die bergen zijn zo hoog. In de winter ligt er meestal sneeuw op.’
Sneeuw, echte sneeuw! Die heeft Joeko nooit in zijn handen gevoeld. Dat moet wel erg koud zijn. En de pater heeft verteld, dat het in de winter in Nederland wel eens sneeuwt.
Dan gaan de kinderen sneeuwballen gooien en ze maken leuke sneeuwpoppen.
‘Zijn we er al, juffrouw?’
De reis duurt nu al heel lang.
Nog een paar uurtjes, Joeko.
Die paar uurtje zijn zo om in een vliegtuig. En... je wordt op zo'n lange reis niet eens moe.
Nu vliegen ze boven een vlak land. Een land met kanalen, meren, grote plassen, en molens. Een land met koeien, paarden en schapen.
‘Dit is Nederland,’ vertelt de juf. ‘En daar heb je Amsterdam al. Schiphol ligt er vlak bij.’
Joeko kijkt zijn ogen uit. Het toestel vliegt nu niet meer zo hoog.
Nee, dit is geen land met wuivende palmbomen of met krijsende apen en gevaarlijke slangen.
Het vliegtuig landt op de lange baan van het vliegveld. Even later stapt Joeko uit. De lange riem van zijn reistas heeft hij over de schouder. Hij loopt met de andere passagiers mee. Het is net als in een droom, denkt Joeko. Is het nu echt, of niet?