Ja, zo'n reis met een vliegtuig moet toch wel erg fijn zijn.
‘Moet ik in Nederland direct al dikke kleren aantrekken, pater?’
‘Wel nee! Als je er aankomt, is het daar zomer. 't Is er dan wel niet zo warm als hier, maar je kunt in dezelfde kleren blijven rondwandelen, hoor.’
‘Wonen er nog meer kinderen uit Suriname?’
‘Niet veel. Dat weet ik zeker. Maar dat vind je toch niet erg? Dat is juist leuk.’
‘Waarom hebben ze bij uw zuster geen hond? En kun je er ook zwemmen, net als hier?’
‘Jongen,’ zegt de pater lachend, ‘je vraagt me de oren van m'n hoofd. Mijn zuster en zwager houden niet van honden. Erg jammer voor je, maar niets aan te doen.
Natuurlijk zwemmen de jongens in Nederland ook. En ze kunnen het wat goed! Je moet heus niet denken, dat jij alleen goed kunt zwemmen.
Ze zwemmen als ratten!
En nu wil ik niets meer horen. Jij gaat naar bed. Droom maar van de fijne reis, die je gaat maken. Ik denk, dat alle jongens en meisjes uit het dorp een beetje jaloers op je zijn. Tot morgen, Joeko. Om negen uur tuffen we naar de stad.’
Als Joeko al lang op één oor ligt, leest de pater nog in zijn gebedenboek. Hij bidt voor alle mensen op de hele wereld. Hij bidt ook voor Joeko, dat hij veilig in Nederland mag aankomen, en dat hij er een gelukkige tijd zal meemaken.
‘Ik hoop, dat hij bij Ans en Rien wil blijven,’ zegt de