heel goed kunnen schieten. Want een slang is vlug. Die raak je niet zomaar een-twee-drie.
Pater Antonius kàn uitstekend schieten. Als hij op jacht gaat in de grote bossen, die dichtbij het dorp liggen, komt hij altijd met de buit naar huis.
Het huisje van Joeko is niet ver van het kerkje af. Honderd grote stappen en je bent er.
De deur is gesloten. De slang moet dus nog in huis zijn. ‘Jullie blijven hier staan!’ beveelt de pater. ‘Er gaat niemand mee naar binnen. Ik knap het alleen op.’
‘Past u maar op!’ waarschuwt Nico, de grootste jongen uit het dorp.
Nico kan ervan meepraten. Hij is zelf al twee keer door een slang gebeten. De laatste keer scheelde het niet veel, of Nico was door de slangebeet gestorven.
‘Jij blijft ook hier, Joeko.’ zegt de pater. ‘Jij mag dadelijk met me mee op jacht.’
‘Wanneer mogen we zien, wat er in de pakketten zit, pater?’ vraagt Onie, het zusje van Nico.
‘Vanmiddag, als ik de katechismusles overhoord heb,’ belooft de pater.
Intussen stopt hij een kogel in zijn geweer.
‘En nu jullie mondjes dicht. Als jullie dadelijk een knal horen, reken dan maar dat de slang zijn laatste adem uitblaast.’
‘En als we geen knal horen?’ vraagt Benno, een jongen die even oud is als Joeko.
‘Dan blijft je maar wachten,’ antwoordt de pater. ‘Maar die valsaard gaat er aan.’
Voorzichtig duwt de pater de deur open. Dan kijkt hij in het woonvertrek. Nu is het uitkijken! Een slang kan zich op een slimme manier verstoppen. Met het geweer