Hemel en aarde
(1971)– Armando– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 55]
| |
Was ist Geburtsschmerz, was ist Todesschmerz bei
diesem Spiel? Vielleicht sind beide identisch, wie
ja der Sonnenuntergang zugleich auch Sonnaufgang
für neue Welten ist.
Ernst Jünger
| |
[pagina 56]
| |
neem de zachte hand van de ziener en volg hem naar de
ondergang,
ik weet niet waar ik over spreek.
de zon droogt langzaam op, hier
is de muur van de aarde, een pikzwarte schijf.
| |
[pagina 57]
| |
zal hij niet meer spreken?
het wachten een dogma worden?
hij zal een schuilplaats maken, de vijand volgt hem op de voet.
ruisend in de avondwind, beschaduwend zijn vorstelijk hoofd:
een verloren lichaam is het,
een poel van verderf, het wapen van de afkeer; er was
sprake van verweer, toen hij
woedend om zich heengreep in een levenloos heelal.
| |
[pagina 58]
| |
ruw rusten zijn spieren op de tere witte golf,
hij is vertoornd en ten einde raad.
gulzig glijdt het water van zijn lichaam.
een overlevende, een verloren schepping, de schorre
klank van een droom.
snel heft hij zijn arm:
een verblindend licht en een sarrende, sarrende storm.
| |
[pagina 59]
| |
de wazige hemel, die, dichtbij, haar wolken zendt, spreekt
zacht tot haar bebloede wachter:
het wordt een welgeschapen dood,
wijd open haar kelk, haar heilige lente, haar laatste woorden
een wonder van rechtvaardigheid.
hij antwoordt niet.
de nevels strelen zijn gestalte, een heerszuchtig mens.
vertwijfeld likt hij zijn wonden.
| |
[pagina 60]
| |
een heidens feest, een heilig mes, dat wond'ren kan verrichten.
een zomers land, een slanke hand, die aan een ramp doen
denken,
een vurig mens wil zijn adem schenken aan het wezenloze volk.
snel, de dood vermoedend, spreekt hij zijn lichaam leeg.
het zij zo: een schuld van scheppend mededogen, onwrikbaar
zijn onbedaarlijk huilen bedwingend, de tranen van een god.
| |
[pagina 61]
| |
takken bedekken het venster: daar wenkt
de wrede ruimte, het eiland,
daar staart hij naar de zon.
nadert de bazige dood?
de leegte verlegd, laat het volheid zijn, hardheid;
het wordt vernietiging.
| |
[pagina 62]
| |
dit stugge leven is volbracht.
het was een blik in zee. een leegte,
die het lichaam voortdurend bedreigde.
| |
[pagina 63]
| |
stil ligt het land
waar krijgers werken en wonen, zich de handen harden
om te openbaren wat vreemd is en ver.
vreemdeling, de drank is op.
sluit de ogen en ontferm u over uw dienaar,
de honger staat hem nader dan de strijd.
de aarde moest toch gespleten blijven?
zwetend sleept men zich voort, kil en verdrietig,
de aad'ren gespannen, men waant zich alleen.
stil blijft het licht, zo vreemd en ver.
| |
[pagina 64]
| |
het duizelt hem.
de eerste zon bescheen zijn hoofd, een scherpe zucht
gleed over 't strand.
zijn leven stond pal, maar ranselend uit de hemel
kwam de dood, een stramme boodschap.
de wrede jager ontbloot zijn tanden, een tweede zon verscheen.
hoe wist de mens dat deze nacht zo koud en heilig was?
hij huivert.
een onmetelijk land ligt achter hem te wachten.
straks is het strand zwart, nu wast het water.
het regent zonnen: een oorverdovend lawaai.
| |
[pagina 65]
| |
wie zon zegt, zegt bodem, de razernij van de leegte.
de mens heeft wrede trekken en sleept zich trillend voort.
hij ademt even, een zacht gejank nog maar.
een hard bevel, geen zuchtje wind: het woud is
ondoordringbaar.
angstig luistert hij, verblind?
zo wordt het vonnis voltrokken:
het eeuwenoude meer, vol stille dieren, wurgt hem, terecht.
| |
[pagina 66]
| |
het dier schrikt van een schaduw, één mens nog maar.
| |
[pagina 67]
| |
natuurlijk neemt hij wraak, hij laat de dag
vergaan, het licht waadt krachtloos in de nacht,
hij sterft.
wat zegt hij ons, wat is zijn eerste woord?
| |
[pagina 68]
| |
hoor, zijn tred davert over de aarde, zijn scharen rukken op.
een grote stap, de eerste, op de teerste treden van de tempel,
kristallen nevel in't moeras.
het zijn onderdanen, doden.
de heerser is een schim geworden, schepper van gevechten.
| |
[pagina 69]
| |
men ranselt hem, men doodt hem, hoe moet men hem
beschrijven?
zijn geest waait van de aarde weg, de hemel ligt al braak:
de mens drijft in een zwarte, zwarte stroom.
| |
[pagina 70]
| |
dit lege landschap mist geen levend wezen.
| |
[pagina 71]
| |
zie, een hemel zonder bodem.
het licht wenkt het water, het land is voorgoed verdwenen.
|
|