| |
| |
| |
III The Battle of Holland
De wachtkamer is één grote ruimte, met taxfree winkels aan de zijkanten, vrijstaande tafels en stoelen in het midden, wijde glazen ruiten aan de zijde van het vliegveld; links bij het binnenkomen is een modern buffet.
Mijn oog valt direct op een man, die midden in de ruimte in zijn eentje aan een tafeltje zit; erg rechtop, zijn lange benen over elkaar gekruist, zijn handen in zijn schoot op zijn zorgvuldig opgevouwen overjas. Hij heeft een donkerbruin gestreept pak aan met een grijs vest. Zijn naar achteren gekamd grijzend haar kabbelt met kleine golventopjes op zijn hoofd (trapi-trapi, zeiden we op de Antillen). Naast hem op de grond staat een stevige, voorname, zwarte handkoffer. Daartegenaan een zwarte paraplu. Zijn bruine schoenen glimmen, maar het meest opvallende aan hem is wel zijn wit pochet. Het steekt zo uitdagend met 'n puntje uit zijn rechterbovenzak, dat ik de opwelling krijg de uitdaging aan te nemen, dwz. op de man toe te stappen en met duim en wijsvinger, in één snelle beweging, het ding eruit te wippen. Zien wat hij dán doet!
Maar dat is maar een opwelling. Ik blijf zo ver mogelijk uit de buurt van gearriveerde Negers. Ik doe daarom alsof deze hele meneer mij niet is opgevallen, wat op comfortabele wijze mogelijk is, omdat hij, als ik binnenkom, naar buiten kijkt, waar net een vliegtuigje van Ghana Airways is geland. Ik probeer daarentegen de blanke journalist van daar straks te ontdekken, maar die zit waarschijnlijk op het toilet of zoiets, want ik zie hem nergens. Ik maak wat zwartwit foto's van de militairen buiten op het vliegveld en met de andere camera enkele kleurenfoto's van de afrikaanse dames, die met hun mooie flamingohalzen en kleurige kleren heen en weer door het gebouw flaneren, sommigen met hun kind op hun rug vastgebonden. Voor mijn commentaar op de gebeurtenissen in Songo noteer ik alvast: ‘Ondanks het komende festival was de sfeer op het vliegveld van Lagos dreigend. Overal militairen, sommigen met machinepistolen. Foto's. Aantekening: Duiken in de achtergronden van de nigeriaanse burgeroorlog.
| |
| |
Gowon zou in 1976 de macht weer in burgerhanden geven. Gaat niet door! Lees bij dit alles Kwesi Prah's proefschrift: “Social backgrounds of (military?) coups d'état.” Staat op de vijfde plank rechts in werkkamer. Dun met groene omslag.’ De sjiek geklede man begint naar mij te gebaren, maar ik doe nog steeds heel comfortabel alsof ik hem niet opmerk. Daar zijn goede redenen voor: Die gearriveerde Negers beschikken soms over vooroordelen over hun eigen mensen, die alles slaan wat je uit de mond van de meest domme blanke kunt optekenen. Ze beschikken ook steevast over de simpele, liberale filosofie: Wie hard werkt (en spaart) komt er altijd, die natuurlijk heel moeilijk is te ontzenuwen als ze de algemene deugdelijkheid ervan alleen maar met zichzelf willen bewijzen: Kijk-maar-naar-mij. Vooral als ze er inderdaad zo goed uitzien als deze! Het vervelendste bij dit alles is, dat je ook nooit met al te harde argumenten hun illusies kunt
doorprikken omdat je je hoe dan ook toch een beetje solidair met ze blijft voelen. Niet vanwege hun kleur, neen, maar omdat je weet dat ze niet zo lang geleden nog arm moeten zijn geweest. Volgens de welbekende regel: Als je zwart bent, ben je arm enz. Ook uiterlijk is er gelukkig grote afstand tussen ons; hij met z'n mooie pak en goed gekamd haar; ik in spijkerpak en met een afro; weliswaar pas geshampood en goed geborsteld, maar toch. Ik doe dus maar of ik zo door mijn Leica en mijn filters in beslag genomen word dat ik hem onmogelijk kan zien. Dan begint hij wenkend te roepen en als ik ook daarop niet inga, staat hij op, legt keurig zijn overjas over de leuning van zijn stoel en komt naar me toe. Ik draai me heel onschuldigjes om, maar hij tikt me op de schouder.
‘U mag geen foto's nemen op het vliegveld,’ zegt hij vaderlijk, ‘dat mag nergens in Afrika.’ Hij heeft een scherpe neus en bruine ogen, is opvallend glad geschoren. Op en top een Neger die blanken een keurig iemand zullen noemen. Uit z'n engels op te maken is hij Amerikaan.
‘Ik weet het,’ antwoord ik, ‘maar het is al gebeurd.’
‘Ze kunnen u uw camera's afnemen.’
‘Dat doen ze meestal niet,’ zeg ik geruststellend, ‘ze halen alleen de film eruit.’
‘En is dat dan niet vervelend voor u?’
| |
| |
‘Risico's van het vak,’ zeg ik, me afvragend waarom precies hij contact met me heeft gezocht. Omdat het een Amerikaan betreft kan het met taalproblemen te maken hebben. Zeker als hij naar Songo gaat, want daar spreken ze alleen maar frans, en ik ben nog nooit een Amerikaan tegengekomen, die op een beetje redelijke manier frans spreekt. Of een andere taal. Ze zullen er wel zijn, maar dan vooral in de Siaiee en in die contreien kom ik niet zo vaak. Misschien zoekt hij dus een tolk?! Of misschien-? Zéker is dat mogelijk! Hoe denk je anders dat de Siaiee de Black Panther-beweging kon infiltreren, als er geen zwarte Amerikanen met ze samenwerken? Vóór de beweging zelfs van start was gegaan, nota bene!
‘U bent dus fotograaf?’
‘Ik schrijf commentaren. Achtergronden-’
‘Journalist dus.’
‘Zo kunt u het noemen.’
Hij is groot. Ik ben zelf al bijna een meter tachtig en hij steekt nog een heel stuk boven mij uit. Hij is ook vriendelijk; nodigt mij uit samen met hem iets te drinken. Ook zíjn vlucht is erg verlaat. Hij heeft me aangezien voor een onwetende toerist en landgenoot, die hij voor de gevaren van het fotograferen op afrikaanse vliegvelden heeft willen behoeden, maar barst helemaal open in vriendelijkheid als ik hem vertel dat ik in Nederland woon en voor een nederlandse krant werk. ‘U bent dus Nederlander?’ zegt hij ongelovig. Hij dwingt me min of meer aan zijn tafeltje te gaan zitten terwijl hij jus d'orange voor ons beiden haalt. Als hij terug is probeer ik hem uit te leggen hoe het zit met Nederland en de Nederlandse Antillen, maar daar heeft hij haast geen oren naar.
Man, hij heeft zijn wittebroodsweken in Amsterdam doorgebracht, zo'n twintig jaar geleden. Hij is vierenvijftig. Trouwde laat vanwege de oorlog. Neen, niet héél zijn honeymoon, maar toch een groot gedeelte daarvan. ‘Daarom vind ik het jammer, dat we dit vijfhonderdjarig jubileum van Amsterdam nu niet kunnen meemaken. Althans, zeer waarschijnlijk niet. Maar het was wel leuk geweest. Stel je eens voor! Amsterdam vijfhonderd jaar, wij twintig jaar getrouwd. Interessant hoe de dingen soms kunnen
| |
| |
samenvallen, he?! Amsterdam weer terugzien-’
‘Zevenhonderd,’ corrigeer ik.
‘O ja? Des te mooier dan! We zijn toen in een boot onder die grachten door gevaren. Dat was fantastisch, net als Venetië! Ze noemen Amsterdam ook zo: nietwaar? Het Venetië van het noorden! We hebben ook de roze buurt bekeken. Weet u wel, waar die vrouwtjes zitten. Als mooie poppetjes voor het raam. Ja. Ha. O ja, is het werkelijk zevenhonderd jaren en geen vijfhonderd? Hoe is het mogelijk dat ik me zó vergis?! Twééhonderd jaren vergis. Wel.’
‘Dat komt omdat u twintig jaar getrouwd bent. Die twee... Of’ - ik krijg een beter idee - ‘u trekt alvast uw eigen jubileum af van dat van Amsterdam. U bént toch Amerikaan? Ik bedoel: De tweehonderdjarige viering van Amerika's onafhankelijkheid volgend jaar. U neemt alvast een voorschot.’
‘O,’ zegt hij, ‘u bent grappig. Dat jubileum was ik even helemaal vergeten. Maar ik ben Amerikaan natuurlijk, dat hebt u goed gezien. In ieder geval; nu weet ik het weer precies. Dank u wel. Zevenhonderd jaren, juist, ja. Kán ook niet anders, eigenlijk, want het is een middeleeuwse stad, Amsterdam; moet dus vóór vijftienhonderd gesticht zijn. Juist, ja. Toen waren er veel bloemen in Nederland, herinner ik me. Overal zag je ze. Het was in de lente. Beter gezegd, eind lente begin zomer. Want we trouwden in maart. Eind maart, ja. We wilden onze honeymoon in april èn in Parijs doorbrengen. Dat was een idee van mijn vrouw. Vanwege dat lied: April in Paris. Kent u wel, eh?’ ‘Ik dacht dat het was, April in Portugal.’
‘Neen, neen, u bent in de war. Ik bedoel echt April in Paris! April in Portugal ken ik eigenlijk niet. Mijn vrouw hield daar veel van, April in Paris, dus. Vandaar dat we onze honeymoon in Parijs wilden doorbrengen. Daarom weet ik ook zo zeker dat het begin zomer was toen we daar waren of zeg maar eind lente, dat is misschien beter. De tulpen-’
‘April in Portugal was ook mooi,’ zeg ik. Ik heb geen zin in tulpen. Die doen me te veel denken aan die nederlandse bloemenexporteur, die heeft voorgesteld voor het
| |
| |
jubileum van Amerika een miljoen tulpen uit Nederland naar New York over te brengen. Als er een land is dat planten verdient is het eerder het door Amerika ontbladerde Vietnam. Een miljoen tulpen! Ik denk liever aan de militaire coup van 25 april 1974 in Portugal, die mee een eind maakte aan vijftig jaren fascistische dictatuur in Portugal zelf en eeuwenlang kolonialisme in Afrika. Soldaten met bloemen in de lopen van hun geweren: meisjes om hun hals. Wittebroodsweken inderdaad. En Lissabon is een mooie stad met zijn prachtig betegelde gebouwen. Zijn Praça rossio. Het plein van de dauw. Ik ken wel geen portugees maar in het spaans is ‘rocio’ dauw.
Ik zing: ‘April in Portugal, tara ra ra ra ra...’ Hij: ‘Aha, die melodie ken ik ook ja, maar ik bedoel:
Holiday tables under the treeeeeeeeees.’
Hij zingt luidop terwijl hij met zijn vingers de maat slaat. April in Paris verslaat April in Portugal, dat is duidelijk. Ik vind dat ook niet eens zo erg; hij zingt beter dan ik.
‘Ella,’ zegt hij ineens, ‘Ella Fitzgerald! En je hebt ook die prachtige uitvoering van Count Basie, kent u die? Sorry, dat ik mij nog niet heb voorgesteld. Dadson. James Dadson. En u? Ah, klinkt spaans uw naam! Mijn vrouw hield vooral van de regels:
‘I never knew the charms of spring
Never met it face to face.’
Ik kijk naar zijn grote handen, met de lange pianovingers. Aan zijn linkerhand heeft hij een trouw- en een zegelring, de laatste met een grote, doorschijnend blauwe steen.
‘Ja,’ zegt hij, ‘mijn vrouw is dól op Frankrijk. Ze heeft ook frans gestudeerd trouwens. Daarom moesten we daarheen met onze wittebroodsweken. En in april natuurlijk! Vanwege dat lied, ja. Ze is erg romantisch.’ Hij gaat door met het liedje te zingen terwijl ik denk aan Ella en meteen ook aan Louis Armstrong. Arme, rijke Negers, die je nauwe- | |
| |
lijks aan de een of andere kant van de streep zou kunnen plaatsen. Of zou je dat toch moeten doen? De mooie muziek die zulke mensen maken, gewoon vergeten en gaan onderzoeken hoe ze hun geld beleggen... Ja, eigenlijk wel. Maar zie je, daar heb je in ieder geval die betrekkelijkheid, dat opportunisme van het racisme weer. Dergelijke mensen staan boven alles! Zelfs Vorster zal weleens een plaatje van Ella opzetten, als hij niet helemaal van blik is tenminste! Mensen dus voor wie zowel het type Dadson als het type Lopes warm lopen. Is dat geen wonderlijke zaak?! Een groepje militairen komt hijgend, lachend, en halfstoeiend ondanks hun gevaarlijke wapens, de wachtkamer binnenrennen omdat het buiten is begonnen te regenen. Een onschuldig motregentje overigens. Hij houdt op met zingen, neuriet even na en zegt terwijl we samen het luidruchtige tafereel opnemen:
‘In Nederland is het veel beter dan hier.’
Ik zeg eerst niets omdat hij en de militairen mij ineens aan de Antillen doen denken. Rond de uitbarsting van mei 1969, toen een groot deel van de arbeidende en niet-arbeidende bevolking daar met een soort bijbelse verontwaardiging wegens al te rechtstreekse onderdrukking, een groot gedeelte van Willemstad in brand stak. Daarna werden die mensen zich ineens ook bewust dat ze door organisatie hun achteruitgestelde positie van eeuwen zouden kunnen verbeteren. Er waren tastbare bewijzen voor hun nieuwe mogelijkheden. Voor het eerst in de geschiedenis werd een zwarte man hare majesteits gouverneur van de Antillen; voor het eerst in de geschiedenis een zwarte man hare majesteits gezaghebber van Curaçao, terwijl voor het eerst ook een zwarte man premier van de Antillen werd, al bestaat de bevolking hier voor bijna tachtig procent uit nakomelingen van de uit Afrika geïmporteerde slaven! Het waren alle drie pochetdragers weliswaar, maar het feit kon toch wel als een hoopvol teken beschouwd worden. De mensen werden zelfbewust. Je kon met ze over Black Power en Black Panther praten zonder dat ze je meteen voor communist uitscholden en hard wegliepen zoals daarvóór. De brain-wash die de fraters en priesters hun gedurende eeuwen hadden toegediend begon uit te werken. Ze
| |
| |
begonnen in zichzelf en in hun eigen macht te geloven. Toen kwam de tegenzet!
De banggeworden kapitalistische elite, aangevoerd door de vertegenwoordigers van Coca Cola en/of Pepsi Cola, sponsorden een interview met die pochetdragende Neger Hubert Julian die ze in Amerika de Zwarte Adelaar noemen en die zich meer voor dergelijke karretjes laat spannen, vooral als er olie in de buurt is. Zo had hij ook iets te maken met de afscheidingsbewegingen van Katanga en Eritrea. Die man, die zelf in Trinidad geboren is, waar juist de Black Power toen erg sterk was, is een legende geworden voor zwarte mensen, omdat hij de eerste zwarte amerikaanse oorlogspiloot was en overal in de wereld allerlei stunts heeft uitgehaald. Bovendien is hij rijk! Als je een werkelijk gearriveerde Neger zoekt, kun je bij niemand beter terecht. Welnu, hij heeft die avond in één keer de hele Black Power en Black Panther discussie, die toen heftig aan de gang was op het eiland, onder de tafel geveegd, tot grote voldoening zeker van zijn opdrachtgevers, in laatste instantie natuurlijk de Siaiee, zoals je wel zult begrijpen! ‘Black Power, shit!’ riep hij op een gegeven moment uit, tegenover zijn interviewer. ‘Er is maar één power en dat is Green Power.’ Hij haalde zijn portefeuille voor de dag, strooide lachend met dollarbiljetten door de studio, terwijl hij telkens maar riep: ‘Green Power. Green Power. Green Power, dat moet je hebben! Green Power!’ Sindsdien zijn die groene biljetten weliswaar zeker eenderde in waarde gedaald, maar het is ook drie keer zo moeilijk geworden om de mensen op Curaçao voor een andere mening te interesseren. ‘Green Power, dat wil zeggen, hard werken en sparen, dat heeft die indrukwekkende Neger - een zwarte man als wij! - zèlf op de televisie gezegd! Donder op met je andere powers, en laat me met rust! Die man kan het weten. Hij is schatrijk. Jij niet!’
‘Maar besef je niet, dat hij door wapensmokkel en andere vieze
praktijken die Green Power heeft verzameld? Daar hebben ze op de televisie niets van gezegd maar ken jij een zwarte man die-’
‘LAAT ME MET RUST!’
Als ik dit weer overdenk, word ik toch kwaad en doe een
| |
| |
poging om van deze zwarte adelaar af te komen. Die andere droeg ook een zegelring, zij het met een veel vettere steen. Maar het lukt me niet. Hij haalt weer jus d'orange - het is te vroeg voor iets anders - en vertelt me stralend dat hij onderweg is naar Europa. Niet meteen, en ook niet naar zijn geliefd Amsterdam helaas, maar naar Denemarken. Voor een medisch congres.
‘Ik ben voor twee jaren door mijn regering aan Afrika uitgelend. Hoofdzakelijk Nigeria, maar ook andere west-afrikaanse landen, die sinds mijn komst hier trouwens een beetje beter met elkaar samenwerken op het gebied van medisch onderwijs. Nu ga ik eerst naar Ghana voor enkele gastcolleges en daarna vlieg ik naar Denemarken.’
‘Ik ben nog nooit in levenden lijve een zwarte professor in de medicijnen tegengekomen. Waarin bent u professor.’
‘Ze bestaan heus, zoals u ziet,’ zegt hij trots. ‘Fysiologie. Ook een beetje chirurgie. Howard University.’
‘Wat is dat precies, fysiologie!’
‘De verrichtingen van het menselijke lichaam.’
‘Wat is het verschil met anatomie?’
‘Anatomie is de beschrijving; fysiologie het functioneren van het lichaam, van de spieren, bv. Gesnapt?’
‘O ja!’ Ik besluit, omdat ik ondanks mezelf toch geïmponeerd ben, bij hem te blijven zitten totdat zijn vlucht wordt afgeroepen. Dat duurt niet zo lang meer waarschijnlijk en bovendien is dit de gelegenheid misschien om wat vragen beantwoord te krijgen die alleen door een zwarte professor in de medicijnen op een betrouwbare manier beantwoord kunnen worden. Althans voor mij. Waarmee ik al een hele tijd rondloop bovendien. Als ik mijn intentie aankondig, zegt hij wel ‘O.K. O.K.’, maar hij stapt onmiddellijk weer over op Nederland. Het feit dat ik niet daarheen onderweg ben, stelt hem zelfs teleur. Over Wawili zegt hij: ‘Een aardige man. Zeer beschaafd. Ik heb hem ontmoet. Heb daar colleges gegeven. Ja, een van de beschaafdste leiders van Afrika. Niet te vergelijken met een Amin bijvoorbeeld. Een vooruitstrevende man ook! Heeft meen ik aan de Sorbonne gestudeerd. Met Senghor uit Senegal. Die heb ik ook ontmoet. Wat een man! Die Senghor, bedoel ik. Spreekt voortreffelijk frans! Vindt mijn vrouw ook en die
| |
| |
heeft zoals ik u al heb meegedeeld, frans gestudeerd. Ze kan het dus weten. Míjn frans is minder. Maar ik heb ook daar colleges gegeven. Dakar ja. In heel West-Afrika eigenlijk.’ Hij spreidt ineens misnoegd de armen uit:
‘Ah, in Afrika is het ook altijd wat!’
‘Het festival? - Dat het is uitgesteld, bedoelt u?’
‘Ach neen, och neen,’ zegt hij geringschattend, ‘Amin! Songo! Ook de staatsgreep kortgeleden natuurlijk. Al verliep het dit keer onbloedig. Goddank!
‘Ook in uw land,’ zeg ik. Als hij zo begint en ik toch blijf zitten, dan moet ik wel tot de aanval overgaan. Dat doe ik tegenwoordig graag overigens. Vooral als de mensen over Amsterdam beginnen. Hoofdstad van een zogenaamd beminnelijk en tolerant klein landje, vol onschuldige grachten en kanalen. Miljoenen tulpen niet te vergeten. Mijn grote teen!
‘O ja?’ Hij is duidelijk door mijn tegenaanval verrast. ‘U bedoelt de Watergate-affaire zeker.’
‘Niet eens. Algemener: De Siaiee, de Efbiai, de Aititi, overal kijkt er wel een eye in. Overal Intelligence en Investigation; overal het loerende oog. Je zou zo zeggen dat de allesbespiedende Grote Broer die volgens Orwell pas in 1984 en dan nog in Rúsland zou komen, nu al in de States is geland. U hebt daar gewoon een politiestaat volgens mij!’ ‘Ach ja,’ zegt hij ontwijkend, ‘in de States is het tegenwoordig ook niet alles inderdaad. In New York bv. ben je helemaal niet meer veilig op straat. Al moet ik wel zeggen dat de situatie voor de zwarte mensen veel beter is vergeleken met vroeger. Veel en veel beter! De Neger heeft daar tegenwoordig meer kansen. Maar honderd procent is het naturlijk nog lang niet. Dat is het nooit, nietwaar?’ Hij toont weer zijn goed verzorgd gebit: ‘Geef mij maar Amsterdam! Ik heb daar werkelijk zulke mooie herinneringen aan. We zijn alles bij elkaar zeker een twaalf dagen in Nederland gebleven en daarvan zeker een week in Amsterdam. Toen zijn we naar Beiroet gegaan. Heb mijn vrouw willen overhalen om nu ook mee te gaan naar Denemarken. Konden we misschien daarna toch even overwippen naar Amsterdam. Voor dat jubileum, nietwaar. Ook voor óns jubileum. Oh, boy! Las er toevallig over in time-magazine.
| |
| |
Moet iets geweldigs zijn zo'n vijfhonderdjarig jubileum van een europese stad. Een stad als Amsterdam. Ze hebben groot feest zeker. Jammer dat u er niet bent. Maar u gaat toch binnenkort weer daarheen, nietwaar? Mijn vrouw moest voor zaken naar de States. Voor de kinderen eigenlijk. We hebben twee jongens. Anders hadden we toch-’
‘In Amsterdam is het ook niet alles. Geef mij maar Lissabon. Ze discrimineren in Amsterdam als de pest tegen gekleurde mensen. In Lissabon misschien ook, maar dat heb ik niet zelf meegemaakt.’ Omdat hij van dit alles nauwelijks onder de indruk schijnt, voeg ik er nog aan toe:
‘In heel Nederland! Jubileum of niet. Blanken hebben nu eenmaal de ziekte van de kleur. En Nederland vormt daarop-’
‘Grappig om het zo te zeggen, meneer Lopes: “de ziekte van de kleur”. Kent u Kierkegaard? Een beetje? Wat u daarnet zegt klinkt in ieder geval precies als zijn: De ziekte tot de dood. Of is het “de twijfel tot de dood”.’ Hij werpt zijn hoofd naar achteren om na te denken. ‘Helpt u me even, meneer Lopes, ik kom er gewoon niet uit: De ziekte tot of de twijfel tot de dood? Ik heb nu eenmaal de neiging dood meteen met ziekte in verband te brengen. Boy oh boy. Enfin, Kierkegaard is hun grootste schrijver. Het is mijn gewoonte als ik voor het eerst naar een land ga, mij zoveel mogelijk van hun cultuur op de hoogte te stellen. Maar hier in Afrika heb je zo weinig boeken. Helaas. De twijfel? De ziekte? Aaaaah...’
‘En Nederland vormt daarop geen uitzondering,’ vervolg ik, onverstoord m'n zin afmakend; klaar ook om, als hij opzettelijk de confrontatie van zijn Nederland met het mijne uit de weg blijft gaan, ook op zijn Denemarken een aanval te openen. Maar hij neemt me au serieux, zij het duidelijk tegen zijn zin.
‘Wat u daar zegt klinkt zo nieuw, zo onverwacht. Ongelooflijk bijna. Vlak na de oorlog was ik er ook even. vóór mijn honeymoon dus. Toen werd je als zwarte man toch op handen gedragen! Ah, ongelooflijk! Zeker als je Amerikaan was. We hadden immers Europa bevrijd, begrijpt u? Die mensen waren dankbaar. Boy oh boy! Ook de vrouwen! Het was een feest daar gewoon! Maar er waren wel niet zoveel zwarten daar toen als nu, waarschijnlijk?’
| |
| |
‘Ja, veel Surinamers en Antillianen.’
‘Dan krijg je vaak discriminatie, dat is vaak zo, helaas. In het algemeen, bedoel ik. Maar ja, het is zoals u zegt, waarom zouden de Nederlanders een uitzondering vormen, nietwaar?’ Hij spreidt spijtig de armen uit: ‘Het is alleen dat ik zo'n werkelijk goede herinnering aan Nederland bewaar. Mijn honeymoon, ah. En toch... ik bedoel, ik neem aan dat u zelf onze eigen mensen ook een beetje kent. Het zijn natuurlijk geen heiligen, nietwaar? Dat weet u ook wel. Drugs, diefstal, misdaad: De slechten bederven het voor de goeden, voor de mensen als u en ik, die gewoon serieus hun werk doen. Nietwaar? Het ís toch zo? Je ziet het zo vaak ook in de States. Onze mensen-’
‘De ziekte van de kleur, professor. Onderschat u die niet. Dat van onze mensen wordt zo vaak overdreven. Bovendien is het meestal de ellende waaruit die jongens komen die maakt dat ze steeds weer opnieuw in moeilijkheden raken. Trouwens, wat die ziekte van de kleur betreft, het is echt zo: sociologen hebben uitgerekend dat die zich bij Fransen en Engelsen al bij vijftien procent manifesteert. Dat heet “kritische grens”. Ook in uw vak, nietwaar, bv. de temperatuur waarboven een bepaald virus actief wordt?’
‘Hoe dat zo, meneer Lopes?’ vraagt hij ondanks zichzelf wat geïrriteerd omdat ik me opzettelijk duister uitdruk.
‘Als er vijftien procent meer leden van een andere groep zijn onder Fransen en Engelsen; anders van ras, godsdienst, of wat dan ook, dan raken ze in de war. Virussen, bacillen, hormonen of hoe u het noemen wilt, gaan dan allemaal harder werken. Ze worden agressief. Nu geloof ik dat Nederlanders-’
‘Oh boy,’ zegt hij, snel een harde tik op de tafel gevend, zodat mijn laatste woorden verloren gaan (wie weet waar toeval eindigt en opzet begint?!). ‘Ik houd ook niet zo van Parijs eigenlijk. Maar het is vooral mijn vrouw, begrijpt u? Die is zo francofiel. Weet alles van hun cultuur af. En och, toen met onze huwelijksreis was het ook wel erg leuk. Ze behandelden ons toen zeer goed, moet ik zeggen, hoewel ze toen niet zo pro amerikaans waren, daar! Maar later... Oh boy! Ik vind de Fransman niet zo sympathiek om u eerlijk de waarheid te zeggen. Een beetje arrogant. Wat
| |
| |
nukkig, ook veel maagklachten trouwens! Bovendien komt voor mij de kwestie van de taal er ook nog bij. Parijs is trouwens een vuile stad. Elke dag daar kost je een jaar van je leven. Al die auto's. Neen, geef míj maar Amsterdam! Daar spreken de mensen trouwens veel beter engels ook, nietwaar?! En de scandinavische landen. Daar spreken ze ook veel engels. Maar die ken ik helemaal nóg niet! Ik heb het gelezen. Ik ga er voor het eerst naar toe. Boy oh boy! Zijn er werkelijk zóveel zwarte mensen in Nederland?! Want inderdaad, vijftien procent van de bevolking, dat is erg veel. Dan kan ik me voorstellen.., hoewel het vreemd blijft, natuurlijk, discriminatie. Dat is altijd een vreemde zaak.’
‘Kom nou, professor. Vijftien procent? Ach neen. Ik geloof dat alle buitenlanders bij elkaar, gekleurden en nietgekleurden samen daar maar een gering percentage vormen twee of drie, hoogstens vier. De gekleurden alléén een half procent, in ieder geval nog niet één procent. In Nederland is dus die ziekte-’
‘Maar dat is wel héél vreemd,’ onderbreekt hij mij weer zeer snel, duidelijk bang voor de logisch te trekken conclusie. ‘Bent u zeker van uw zaak, meneer Lopes, hoe groot is de bevolking van Nederland en hoeveel zwarte mensen zijn er ongeveer, zijn daar statistieken over?’
‘Natuurlijk. Er zijn zo'n dertien miljoen Nederlanders en zo'n zeventig, tachtigduizend Surinamers en Antillianen. Gaat uw gang maar.’
Hij leunt achterover en rekent eerst uit z'n hoofd; kijkt me dan even verbouwereerd aan, haalt z'n notitieboekje en z'n leesbril tevoorschijn en maakt dezelfde berekening weer op schrift. ‘Ja,’ zegt hij, z'n dikke lippen vertwijfeld krullend, ‘ja, het is inderdaad zo. Boy oh boy! Ik kan er ook niets aan doen. U hebt gelijk. Maar ze hebben, of liever,’ zegt hij, mij op de arm tikkend bij wijze van erkenning van mijn scoring, ‘hadden de naam van een open, gastvrij land, ook in de States. Daar zitten ze ook vanouds. Vandaar onze band met Nederland. Ik meen dat er in Pennsylvania zelfs nog nederlands wordt gesproken. Pennsylvania dutch. Vredelievende mensen: ze hadden die naam ja, dat ze anders zijn dan onze eigen amerikaanse blanken. Boy oh boy!’
| |
| |
‘De naam,’ zeg ik, ‘de naam, ja!’ Ik bereid me voor om heel hard toe te slaan als hij zich alsnog gaat verdedigen door in te gaan op de Joden, die zo gastvrij heten te zijn opgevangen in Nederland; in de zeventiende eeuw, nadat ze uit Portugal en Spanje waren verjaagd. Ik zal dan zeggen, dat het toen om rijke Joden ging, Green Power Joden dus, want het is inderdaad zoals onze vriend de Zwarte Adelaar dat zegt, Green Power moet je hebben! Het gaat er mij in ieder geval om hem aan te tonen dat tolerantie geen deugd is waarop Nederlanders een monopolie hebben zoals juist de bezitters van Green Power of de aanhangers van die gedachte zo graag overal lopen rond te bazuinen. Tolerantie is een waar, die als ieder andere waar zijn prijs heeft. En als professor Dadson, die nu zo geheel ontgoocheld met zijn jas mooi opgevouwen op zijn schoot naar buiten zit te staren, over de Tweede Wereldoorlog begint, met de Joden die de brave Nederlanders zouden hebben gered, dan begin ik meteen over het veel grotere aantal dat ze hebben laten wegvoeren. Door hun...? Door hun wat?! Het doet er niet toe. Eerst moet je de feiten vaststellen, daarna kun je pas gaan proberen ze te verklaren. Iemand heeft overigens onlangs nog ontdekt dat geen van de treinen, die wagonnen vol Joden naar Duitsland vervoerden, ooit is gesaboteerd! Aha! De procedure die ik volg is overigens eenvoudig en misschien ook een beetje naïef. Maar ik amuseer me er nu eenmaal mee en bovendien moet ik roeien met de riemen die ik heb. Ik denk daarom zo: Als je het image van tolerantie dat Nederland ten onrechte heeft - bij een kritische grens van minder dan vier procent om het ruim te nemen, is dat volkomen duidelijk - kapot maakt, zullen er steeds minder buitenlanders daarheen gaan! Nu wordt die zogenaamde tolerantie tot een uniek toeristische aantrekkelijkheid gemaakt. Door de klm bijvoorbeeld. Zo van: komen jullie toch eens kijken hoe wij aardige
Hollanders dat klaren, waar de rest van de wereld zo'n moeite mee heeft! Kijk, als dát lukt, dat vooral welgestelden veel minder vinden dat ze daarheen moeten, dan zullen ze overal in Nederland ook weer de bars en dansgelegenheden voor mijn broeders uit Suriname en de Antillen en elders open moeten stellen. Heel eenvoudig! Op
| |
| |
zich hoeft het ook niet eens naïef te zijn, goedbeschouwd. Het is eigenlijk dezelfde taktiek die schuilt in het boycotten van de emigratie naar Zuid-Afrika, een project dat juist dit jaar, vijftien jaar na Sharpeville, in heel Europa is gelanceerd. Alleen zou je het natuurlijk met duizenden mensen tegelijk moeten doen om een zo groot mogelijk effect te krijgen. Voorlopig roei ik met de riemen die ik heb.
Professor Dadson past ineens een heel slimme taktiek toe, na een tijd lang zwijgend naar buiten te hebben zitten kijken: Hij doet alsof we onze conversatie pas starten; alsof Afrika en Nederland in ieder geval voor het eerst aan de orde worden gesteld!
‘Het is hier in Afrika ook altijd een rotzooi,’ zegt hij. ‘Nú die moord op Wawili. Een andere keer moordpartijen in Oeganda. Dan zijn er problemen in Ethiopië. De staatsgreep hier... Dergelijke dingen hebt u in Nederland niet. Daar is het toch veel rustiger?!’
Ik kan van alles noemen dat het tegendeel bewijst. Maar je moet bij dit soort heel voorzichtig zijn met wat je kiest. Europeanen gaan nu eenmaal door voor beschaafd. Daden van geweld, die er plaatsvinden, maken op de wereld nauwelijks indruk. De algerijnse kwestie, de lynchpartijen op Algerijnen in Frankrijk, hebben dat land nog steeds niet zijn naam van beschermer van de mensenrechten ontnomen! Met de meeste andere europese landen is het precies hetzelfde. Duitsland zit alweer in de navo; in de eeg; koopt al oorlogsstraaljagers; werkt al met atoomenergie. De hele tweede wereldoorlog met zijn zes miljoen door Duitsers vermoorde Joden is al een huiskamerruzietje geworden. Dat hyperbeschaafde land wordt alleen maar wat geplaagd door Baader-Meinhofgroepen en dergelijke. Zo heet het. Verder is er niets aan de hand. Dus wees voorzichtig met je voorbeelden. Kies vooral geen voorbeelden van fysiek geweld om onrust in Nederland aan te tonen. Begin niet over de provo's; niet over de strijd om de ontruiming van de Nieuwmarkt in Amsterdam in verband met de metro. De honderden miljoenen guldens vergissingen die bij deze metro gemaakt zijn, dat zou in Nederland bij alle niet-europese landen, corruptie heten, maar zwíjg
| |
| |
daarover! Vergeet vooral de nederlandse boeren en tuinders die met hun tractoren de nederlandse wegen blokkeerden. Dat is aardige folklore. Dergelijke dingen draagt elk europees land gemakkelijk. Wees daarom niet dwaas: Kies zorgvuldiger je voorbeelden; het liefst voorbeelden die de superieur geachte europese intelligentie ondermijnen! Maar daar kan ik op het moment helaas niet zo één twee drie een voorbeeld van vinden, daarom zeg ik taktisch: ‘O.K. professor. Dat is een punt voor u.’ Maar als hij daarop ineens weer bevrijd en uitgelaten begint te amsterdammen word ik zo kwaad, dat ik toch op iets adekwaats voor mijn doel stuit. Ik zeg. ‘Zo rustig zijn ze bij nader inzien toch ook niet, daar! In ieder geval niet zo rustig als het naar buiten toe lijkt: Kabinetscrisissen komen om de haverklap voor in Nederland. En ze duren eeuwen!’
Dat brengt hem wel van zijn stuk.
‘O, já?! Dat is nieuws voor mij! Die indruk had ik werkelijk nooit! Maar wat zegt u van de hollandse schilderkunst? Ah, we zijn toen naar het museum gegaan. Dat doe je als je in Holland bent, nietwaar? Hun tulpen en hun schilderkunst. Olalá! De Nightwatch! Dat schilderij van Rembrandt?! Fantastisch!’ Hij schikt het puntje van zijn pochet wat hoger. ‘U kunt werkelijk de kabinetscrisissen - áls die zo vaak voorkomen als u zegt, want ik heb alleen maar úw woord; dat houd ikzelf niet zo bij, maar ik wil het wel van u aannemen allemaal, want ik zou niet weten waarom u niet de waarheid zou vertellen - die kunt u toch niet vergelijken met wat er in de rest van de wereld om ons heen gebeurt?! Burgeroorlogen! Dode presidenten zoals nu in Songo! De Nederlanders wéten tenminste hoe ze met elkaar moeten leven. Goed, ze discrimineren wel wat; dat neem ik ook graag van u aan, u maakt het duidelijk bovendien. Maar hoe dan ook, wat samenleven betreft, geloof ik wel dat de hele wereld een les van hen kan leren. Neem Rusland bv., want mijn eigen land kan ik inderdaad tot mijn spijt ook niet als voorbeeld stellen; maar neem Rúsland, dat is toch ook niets, nietwaar? Hebt u Pasternak gelezen?! Al die gevangenkampen!?’
‘Solzjenitsyn, bedoelt u.’
‘Natuurlijk, Solzjenitsyn! Ik heb alleen maar “Cancer
| |
| |
Ward” van hem gelezen. Maar je hoort er toch zoveel over spreken, nietwaar?’
Hij blijft ondertussen vriendelijk, ook al is het duidelijk dat ik zijn gekoesterd beeld van Nederland flink schade toebreng. Zo van: ‘Ik praat toch maar om de tijd te doden tot mijn vliegtuig gaat.’ Ik neem me voor ook daarin niet de mindere van hem te zijn. Daar zou een rechtstreekse verdediging van het socialisme zeer zeker toe leiden op dit moment, want ik zou waarschijnlijk te emotioneel worden: te betrokken voor wat in laatste instantie een luchtig luchthavengesprekje hoort te blijven. Er zo moet uitzien althans. Ships that pass in the night. Meer niet. Ik kan in dit stadium daarom alleen de guerrilla-taktiek toepassen. Snel bressen slaan en weer wegduiken. In de hoop dat die bressen later, als hij weg is, steeds groter worden. En slim ontwijken zoals hij trouwens ook doet als het moeilijk wordt. Hem zo min mogelijk laten scoren in ieder geval. Ik laat Rusland dus ook gewoon liggen en zeg zo vriendelijk mogelijk:
‘Dat voert allemaal te ver nu, professor, dat wordt wereldpolitiek. Het gaat mij er nu alleen maar om, dat u denkt dat Nederland een soort paradijs op aarde is, waar een boel aardige mensen wonen die dol op elkaar zijn; plaatsmaken voor elkaar en voor elke vreemdeling. Dol op elkaar en dol op iedereen. Maar dat is een verkeerd beeld van u. Dat is volstrekt niet zo. Weet u hoeveel politieke partijen ze in Nederland hebben, professor? Een stuk of dertig. Als u dat wat zegt.’
‘Dat zegt me álles, meneer Lopes! Dat is democratie! Ze zijn democratischer dan wij in de States. Wij hebben er maar twee. Pártijen, bedoel ik.’
‘Ik noem dat geen democratie. Trouwens ook aan úw democratie-’
‘Wat dan wel, meneer Lopes,’ zegt hij zeer luid lachend, terwijl hij me vriendelijk op de hand slaat, ‘hoe noemt u dat dan wèl?’ Hij is in zijn schik en schijnt nu werkelijk bereid slag te leveren.
‘O.K.,’ zeg ik, ‘akkoord, als u dat democratie wilt noemen. Maar dan moet u mij ook toegeven dat het toch geen teken van tolerantie is!’
| |
| |
‘Interessant,’ zegt hij weer duidelijk verrast, ‘heel interessant: Democratie en Tolerantie. Tolerantie en Democratie. Gáán ze eigenlijk wel samen? Die Nederlanders blijven toch ergens een mysterie, vindt u niet. Zo'n klein land... zoveel grote ondernemingen, zoveel partijen. Ja, toch wel een mysterie...’
‘Voor mij niet. Het zijn dieren.’
Hij kijkt me zo verbaasd aan, dat ik zó een foto van hem zou willen nemen. Maar ik zeg kalmerend: ‘Dieren bij een drinkplaats, bedoel ik. Ze zouden elkaar het liefst zo snel mogelijk willen opeten. Dat is die intolerantie. Omdat opeten natuurlijk niet kan, sluiten ze verbonden, om elkaar toch in een onbewaakt moment te kunnen opeten of om voorlopig het hoofd aan elkaar te kunnen bieden. Niemand geeft in ieder geval een klap om een ander. Iedereen is alleen maar báng voor de ander. Gewoon opportunistisch allemaal. Helemaal niet mooi, zoals u denkt door uw honeymoon.’
‘Maar dat is toch eigenlijk overal op aarde zo, meneer Lopes!’ zegt hij triomfantelijk.
‘Juist,’ zeg ik, op mijn beurt ook triomferend, ‘daar gaat het allemaal om! Dat zij geen uitzondering zijn. Natuurlijk niet! En wat tolerantie betreft zijn ze op dit moment een slechter voorbeeld dan Cuba.’
‘Aha,’ zegt hij alleen maar. ‘Ik vermoedde al zoiets. U bent socialist, natuurlijk. Communist? U kunt het rustig zeggen, hoor. We onderhouden vriendschappelijke betrekkingen met communistische landen tegenwoordig.’
Maar ik haal mijn schouders op en we blijven zwijgend tegenover elkaar zitten. Ik vraag me af wat hij zit te overwegen. Er zijn namelijk weinig voorbeelden van goede socialistische landen, maar hélemaal geen voorbeelden van goede kapitalistische. Zeker niet als je Nederland ontmaskert. Hij kan dus opstaan en weggaan, maar dan is híj degene die zich te betrokken toont voor de aard van ons gesprek. Dan verliest hij op punten. Hij kan dus of Cuba gaan aanvallen of zich gewoon gewonnen geven, dat wil zeggen, zijn mening over Nederland of alleen maar zijn herinnering daaraan prijsgeven. Het interesseert me niets. In dat geval gaan we verder door met een echt luchtig ge- | |
| |
sprekje, tot zijn vlucht wordt afgeroepen. Maar ik denk niet dat hij dat laatste zal doen. Die oudjes zijn oersterk! Ik leun daarom achterover en bereid me voor op zijn tegenanval. Ik verzamel daarbij rustig de details van die keer dat ik in Amsterdam zo maar in elkaar ben geslagen. Nu ben ik blij dat ik die eigen ervaring als extra munitie heb, maar toen het gebeurde was ik alleen maar kwaad omdat ik drie weken lang plat op mijn rug heb moeten liggen en mijn ogen, die er als zwartgeblakerde fornuizen uitzagen, voortdurend met in azijn gedoopte compresjes moest betten. Naar de politie ben ik maar niet gegaan omdat zij allang Surinamers en Antillianen op zicht in elkaar plegen te slaan. Hoewel... dat zou me nu des te welkomere munitie zijn geweest... Maar ik ben geen masochist! Ik verzamel dus de details en vergeet daarbij vooral niet het litteken boven mijn linkeroog. Inderdaad. Hij komt terug. Hij zegt dat hoe dan ook democratie een zeer belangrijke menselijke waarde is die je in Cuba volgens hem op dit moment niet hebt. Dan leg ik boem mijn bom op tafel.
‘Het was tijdens het begin van de comeback van Mohammed Ali,’ zeg ik luchtig lachend. ‘De normale zwartofobie moet toen plotseling verhevigd zijn, de intolerantie dus. Ik stond gewoon met iemand aan de bar te praten, toen hij mij aanvloog. Zo. Gewoon. Kijk, hier hebt u het litteken.’
‘O ja?’ zegt hij verbouwereerd. ‘O ja?!’ Hij kijkt even, betast het litteken, dat weliswaar klein is op de huid, maar (Siaiee zij dank!) een stukje onder de wenkbrauwen doorloopt. Hij zet daarna zijn bril op en onderzoekt het allemal opnieuw. Hij schudt daarbij steeds zijn hoofd; je zou kunnen zeggen met professionele bezorgdheid. Hij ziet natuurlijk met zijn doktersoog het vele bloed dat uit de wond is gekomen vóór zich!
‘Een Nederlander? Werkelijk? En had u hem écht niets gedaan?’
‘Neen, ik had hem nooit eerder gesproken, nooit eerder gezien zelfs. Niks!’
‘Een Nederlander?!’ herhaalt hij weer ongelovig.
‘Ja,’ zeg ik, ‘Amsterdam is echt niets meer, al bestaat het ook zevenhonderd jaren. Je bent niet meer zeker van je
| |
| |
leven, van je ogen althans niet. Ze zijn daar agressief als de pest.’
‘Een soort Harlem dus?’ zegt hij nog steeds ontzet. ‘Bent u naar de politie gegaan?’
‘O neen, dat is nog gevaarlijker! Van Harlem verwacht je het trouwens. Het heeft de naam. Maar van Amsterdam niet, toch?! Volgens u bv. niet. Dat is het juist. U en ik gaan gewoon als twee fatsoenlijke mensen daar een bar binnen... en pang! Je weet het nooit.’
‘Nu u het zegt, Amsterdam is steeds meer en meer een centrum van drughandel aan 't worden, nietwaar?’
‘Dat kan mij niet zoveel schelen. Dat is Lissabon waarschijnlijk ook. Dat zijn alle grote steden. Ik bedoel -’
Hij kijkt ineens bezorgd op zijn gouden polshorloge. Ik onderbreek mezelf omdat ik de indruk heb dat hij hoopt dat zijn vlucht nu werkelijk snel wordt afgeroepen, dat hij weg wil. Maar dat komt mij juist nu niet zo goed uit. Ik bied daarom snel aan om jus d'orange te halen en ben weg voor hij neen kan zeggen.
Terwijl ik naar het buffet loop, denk ik ineens weer met voldoening aan de fraters. Als die simpele zielen, aangenomen dat ze simpel waren en niet in opdracht van de Siaiee werkten, mij geleerd hadden dat die toffe jongens van Bontekoe het voortdurend in hun broek deden van angst als ze vreemde volken tegenkwamen - het staat er allemaal in van die angst maar de fraters leren je er prachtig overheen lezen omdat ze jou supermensen willen verkopen - dan had ik geweten dat een gewone barportier, die plotseling een lange, zij het slanke Neger voor zich vindt met een bos haren, die nogal zelfbewust aan het praten is op een moment dat Mohammed Ali zijn verschrikkelijke comeback aan het maken is, het zo'n beetje in zijn broek doet van angst. Zoals de jongens van Bontekoe - al lijkt die vent niet op Ali. Iedere zwarte wordt dan namelijk niet een zwarte piet zoals onder normale omstandigheden, dus betrekkelijk ongevaarlijk, maar een Mohammed Ali. En dan geldt natuurlijk de filosofie van de angst: De eerste klap is een daalder waard! Terwijl ik met twee bekers naar de professor terugloop die, fijnzinnige intellectueel als hij is, nu waarschijnlijk wel huivert bij de gedachte aan dat
| |
| |
nieuwe Amsterdam dat zo in tegenstelling is tot zijn tulpen-Amsterdam, stel ik me voor hoe hij mijn verhaal aan zijn vrienden in de States zal doorgeven. Het zou misschien beter zijn geweest als hij een blanke professor was, maar nogmaals, ik moet roeien met de riemen die ik heb.
‘Nowadays the streets of Amsterdam are exactly like ours, totally unsafe! You know, I met a fellow the other day in Lagos, they nearly beat him to death in Amsterdam; for nothing, just like that!’
‘Oh, come on now, James, you are talking about the Dutch! You cannot mean that. The Dutch are really the most tolerant people on earth!’
‘It used to be so, Bob, I saw this fellow's wounds with my own eyes.’
‘Is it really that bad, James?’
‘Seems so, you know. This man was a young newspaperman. In a way a Dutchman too, himself. He ought to know what he was talking about.’
Zoiets. Maar die oudjes zijn oersterk! Als ik terug ben, begint hij met de oppervlakkige vrolijkheid van het begin van ons gesprek te declameren. ‘Luister,’ zegt hij weer met vriendelijk geklop op mijn armen. ‘Ik herinner me ineens dit:
They are so sweet and clean
Not even with a microscope
Can spots of dust be seen.
‘Kent u dat ook, we leerden het op school. Toch aardig, vindt u niet?’
‘Neen,’ zeg ik, ‘de mythe ken ik wel. Maar ook dat is allang niet meer waar, omdat je tegenwoordig in Amsterdam bv. nauwelijks kunt lopen van de hondepoep. Ach professor, het is daar werkelijk verschrikkelijk tegenwoordig. Afrika, om even met u te spreken, is er niets bij.’
Hij doet een verwoede poging om het Amsterdam van zijn wittebroodsweken te redden, maar dat Nederland moet juist vernietigd worden, willen we kunnen raken aan het onderliggende Nederland: van daklozen, slechtbehuis- | |
| |
den, werklozen, normale mensen, ploeteraars als overal op de aarde; en vooral, het Nederland van de domgehoudenen, die zo onder godsdienstige en andere mythes bedolven zijn dat ze denken dat ze democratie hebben omdat ze naar alle kranten ingezonden stukken kunnen sturen, die hoogst zelden gepubliceerd worden; omdat ze twee televisiekanalen hebben waar ze uit kunnen kiezen 's avonds; die geleerd hebben dat ze als ze hard werken ze door de koningin in de adelstand verheven worden of zoiets en andere mythes, zoals het liberalisme en het racisme. O de dag dat de schellen van hun ogen vallen! Ik noem ook Zuid-Afrika, al is dat grof geschut, misschien zelfs te grof hier, en het oorspronkelijke verband daarmee met Nederland, maar hij pareert me tenslotte humoristisch door er op te wijzen dat ze ook betere dingen exporteren. ‘Onder meer Xaviera Hollander,’ zegt hij, als ik toch te geëmotioneerd word. Van dat zwakke moment van mij maakt hij verder gebruik om de hoge stand van de nederlandse medische wetenschap te bejubelen en de nederlandse wetenschap in het algemeen. Dan ineens is hij weer bij een citaat: God made the world and the Dutch made Holland. Hij zit vol citaten! Als het mij toch weer lukt hem in een hoek te drukken, springt hij eruit met Cruijff.
‘Ik weet niet veel van voetballen, maar ze zijn toch wereldkampioen geworden het vorig jaar, nietwaar? Zo'n klein land en toch wereldkampioen. De Nederlanders zijn toch een mysterie vind ik.’
‘O neen, professor,’ zeg ik, ‘goddank niet! Ze zouden dan helemaal niet te stuiten zijn geweest. Ze zijn nummer twee geworden.’
‘Ik dacht het...’
‘Neen, ze zijn nummer twee geworden. En dat is inderdaad mooi voor zo'n klein land, maar omdat je als klein land nummer twee bent, moet je je niet gaan voorstellen dat je nummer één bent en dat hebben ze na die kampioenschappen in München een hele tijd geprobeerd. De media in ieder geval.’
‘Zo, ik geef eigenlijk niet veel om voetbal. Ik heb daar geen tijd voor. Ik heb vroeger getennist. In Amerika...’
‘Ik gaf er wel veel om. Heel veel zelfs, maar sinds de Ne- | |
| |
derlanders er een belangrijke rol in zijn gaan spelen, is het niet meer om aan te zien. Behalve Cruijff natuurlijk.’
‘Waarom niet? Op tennisgebied presteren ze ook wel wat met hun Tom Okker. Dat is toch zo ’
‘Ze maken er een slagveld van. Ware slachtpartijen. De man die hun voetbal heeft grootgemaakt, ging er namelijk vanuit dat voetbal oorlog is. Een totale oorlog. Daar hebt u uw tolerante Nederlander. Eerst de man en dan de bal. Zo spelen ze daar. De eerste klap is een daalder waard, zeggen ze. Totale oorlog en totale intolerantie. Maar er wordt inderdaad wel gewonnen, natuurlijk. Door degene die-’
Maar hij wil niet opgeven. ‘Luister,’ onderbreekt hij mij, met de glimlach van wij-jongens-onder-elkaar, ‘toen u in die bar in elkaar geslagen werd, was u... nou ja u had toch gedronken, is het niet?’
Hij brengt zijn hand bijna tegen mijn borst.
‘U hoeft zich nergens voor te schamen. Ik houd ook van een borrel op z'n tijd. Wat ik bedoel is dit: u kan die man op de een of andere manier geprovoceerd hebben?!’
‘Ik weet zeker van niet, professor. Er waren getuigen. Hij had gewoon een hekel aan zwarten. Ik kan u natuurlijk niet verhinderen over Nederland te denken zoals u wilt; die bars in te gaan, als u er bent, maar u moet wèl voorzichtig zijn. Och, precies zoals u waarschijnlijk in de States zou zijn.’
‘Natuurlijk, voorzichtig moet men altijd zijn, u bewijst me misschien zelfs een dienst! Dánk u.’
‘Geen dank. Ik vind het normaal dat ik u waarschuw, juist omdat u zulke goede herinneringen aan Nederland hebt. Zoiets heb ik eigenlijk zelf ook gehad.’ Dan ineens schiet me een herinnering te binnen, die ik me haast voor hem te verzwijgen, omdat ze meteen alles te niet kan doen van wat ik nu waarschijnlijk al heb bereikt. Al bewijst dit voorval mijn gelijk misschien zelfs nog meer omdat het aantoont, dat het amsterdamse racisme zowel mannelijk als vrouwelijk is. Het gaat om die dame, die eens in een bar plotseling haar armen om mijn schouders wierp en vroeg: ‘Neger, neuk je me effen.’ En ik: ‘Natuurlijk schat, ik ben toch Cassius Clay?’ Of was ik toen Floyd Patterson? ik
| |
| |
weet het al niet meer precies. Helemaal onverwacht was het, net als de aanval op mijn ogen, helemaal zonder aanof inleiding: Neger, neuk je me effen? maar het effect was natuurlijk toch wel wat anders! Veel plezieriger zou je kunnen zegen, zonder enig litteken ook!
Hij legt een hand bijna vaderlijk op de mijne. ‘Maar vindt u hoe dan ook niet, dat we eindelijk boven het racisme moeten proberen uit te stijgen? Ik bedoel, wij hebben er eigenlijk al zolang en zoveel ervaring mee, dat het bijna kinderachtig is om-Enfin, het moet geen punt meer zijn!’
‘Daar gaat het mij ook niet om, professor. Alleen ben ik er tegen dat Europeanen superieure kwaliteiten toegedicht worden, die andere volken niet zouden hebben. Neem de Zwitsers. Die trekken alle humanistische organisaties naar hun land, maar iedereen weet ook alles van hun duistere banken af, waar het misdadige kapitaal van de hele wereld zich oppot. Serieuze gesprekken over vrede, over honger in de wereld; het is toch een schande dat dat allemaal daar in Zwitserland plaatsvindt. Ook al is het het land van Calvijn! Aan de linkerkant de humanistische conferenties, die de zaken in de wereld moeten gaan verbeteren en aan de rechterkant de politici, die het geld juist uit die landen stelen en in Zwitserland gaan oppotten. Aan de ene kant die humanistische organisaties terwijl de vrouwen daar nauwelijks aan de politiek mogen deelnemen! Aan de ene kant die humanistische organisaties en aan de andere kant jaarlijks een referendum of alle buitenlanders er uitgesodemieterd moeten worden of niet! Sorry voor de taal, professor. Maar vindt u ook niet dat die zogenaamde kleine, liefelijke europese landen wel heel gek in elkaar zitten? Het is niet alleen Nederland. We zijn toevallig op Nederland gekomen, omdat u over Afrika begon. Leest u dit artikel maar,’ zeg ik, mij Dr. Kubé herinnerend. ‘U mag het houden. Ik ben het er grotendeels mee eens.’ Hij zet zijn leesbril even op, bekijkt het artikel even, maar vouwt daarna de krant een beetje verveeld weer op.
‘Ik zal het in het vliegtuig wel verder lezen. Luister, Sesa, - mag ik je zo noemen en zeg jij ook gewoon James, dat is gemakkelijker, we praten toch al zo lang met mekaar. O.K.?’
| |
| |
‘O.K.’
‘Ik ben het niet helemaal oneens met je en jij bent het ook niet helemaal oneens met mij. Ik vind toch wel dat je te veel in het verleden leeft. Dat zeg ik die jongens thuis ook altijd. Luister, zeg ik, wat ze ons in het verleden hebben aangedaan is barbaars, o.k. maar die tijd is nu voorbij. We moeten er niet voortdurend bij stil blijven staan. Het leven gaat vóóruit. Niet áchteruit. We zijn vrije mensen, die onze toekomst zelf kunnen bepalen! Kijk maar naar jou. Kijk maar naar mij.’ (Precies zoals ik gedacht had dat hij op een gegeven moment zou doen dus: Kijk-maar-naar-mij!)
‘Je doet het zelf ook, James,’ zeg ik. ‘Je wittebroodsweken.’
‘O, jaja, maar dat is wat anders! Dat is persoonlijk. Dat is - nou ja. Ik heb nou eenmaal een goed huwelijk. Enfin dan... Maar wat heb je eigenlijk tegen ze, behalve die ene ongelukkige vechtpartij.’
‘Het was geen vechtpartij. Het was een aanval. Een aanslag,’ voeg ik eraan toe, denkend aan de aanslag op Wawili.
‘O.K. Maar je was drónken man, nietwaar. Héb je iets tegen ze?’
‘Persoonlijk niets. Ik heb er vrienden. Niet veel. Maar -’
‘En vriendinnen?’
‘Ook.’
‘Nóu dan -’
‘Kijk, ik zal je een voorbeeld geven, beste James. Ze schaffen de monarchie af en ze behouden de koningin. Net als de Engelsen. Waarom doen ze dat? Om de hele wereld voor de gek te houden. Net als de Engelsen.’
‘Aha, jullie koningin! Ik heb haar ontmoet. In Senegal. So charming. Ja, werkelijk!’
‘Ze is niet mijn koningin.’
‘Ach kom, jullie zijn toch nog niet onafhankelijk. Ik -’
‘Ze is de koningin van de grote internationale bedrijven, de nederlandse multinationals,’ zeg ik, ‘en de grote nederlandse instituten. Die verpachten als het ware de koninklijke franje van het oranje. In onze ogen bestaat de adel nog steeds en die is eerlijk, ridderlijk, humaan enz. De Koninklijke Shell, de Koninklijke Stoomboot Maatschappij... de Koninklijke weet ik wat - ze huren dat!’
| |
| |
‘En Philips dan? Je zegt toch niet Royal Philips, geloof ik! Dat heb ík tenminste nog nooit gehoord. En Philips is overal bekend. Het is een goed merk ook. Neen, het gaat niet helemaal op, wat je daar zegt, Sesa.’
‘De Philipsbedrijven zijn voornamelijk katholiek,’ zeg ik, ‘die plaatsen de paus aan het hoofd. De koningin is eigenlijk meer voor de protestanten. Trouwens, de rijke katholieke jongens zitten ook in Koninklijke Sportbonden en dergelijke. Andere topjongens zitten in Koninklijke instituten en instellingen die vroeger allemaal “koloniaal” voor hun naam droegen. Ze-’
‘Ik vond haar anders wel charmant toen, jullie koningin. Maar waarom hebben we het eigenlijk zo lang over Néderland? Je laat niets van mijn herinnering over op die manier, Sesa. Weet je, ik voel je wel aan, maar je bent te radicaal! Ik kom zelf ook uit een zeer arm milieu in het Zuiden. Ik hoef je niet te zeggen wat het is. Armoede, apartheid, nou ja, je kent het wel. En we hadden een groot gezin. Acht kinderen. Maar ik kwam in het leger. De oorlog... Bijna was ik bij de landing in Normandië. Daarna heb ik gestudeerd. In Londen. Ik heb carrière gemaakt. Zo zelfs, dat ik een soort ambassadeur van mijn land ben geworden. Ze sturen me overal heen. Ik doe het graag ook. Ik ben nog jong en mijn vrouw houdt ook van reizen; vooral nu onze jongens studeren. En je denkt daarbij: Je doet iets voor je soortgenoten hier, nietwaar. Je helpt iets opbouwen. Maar toch denk ik anders dan jij. Ik denk over de mens als individu. Zoals hij loopt of zoals ik met hem praat of zoals hij voor mij op een tafel ligt. Als ik hem openmaak, zie ik nauwelijks iets van zijn kleur. En dat heb ik zo vaak gedaan dat ik die zaak allang achter me heb gelaten. Neen, ik sta er echt boven. Dat racisme bedoel ik, dat baart mij helemaal geen enkele zorg meer. Dat moeten ze zelf oplossen. Ik heb ze niet nodig. Ik zie ook geen groepen. Begrijp je, dat is niet mijn probleem, niet óns probleem. Het is hun probleem omdat zij daarmee zichzelf neerhalen.’ ‘Dat vraag ik me juist af. Dat zou te gemakkelijk zijn, James. Je mag dáár niet stil blijven staan. Je moet iets doen, vind ik.’
‘Maar dat doe ik toch! Deze handen snijden voortdurend
| |
| |
buiken open, ook blanke. En ik ben goed in mijn werk al zeg ik het zelf!’
‘Inderdaad, anders zouden ze niet jou rondsturen. Maar je bent onverschillig. Of je voelt je superieur.’
‘Wat wil je dan dat ik in godsnaam doe, Sesa?! Ik kan nergens meer heen door jou: naar Holland niet, naar Zwitserland niet, want dat is volgens jou ook een kapitalistisch nest of zo.’
‘Denemarken,’ zeg ik, ‘daar spreken ze ook veel engels zoals je daarnet zelf zei, probeer dát!’
‘O.K., Denemarken. Of toch ook Frankrijk. Daar is de kritische grens volgens jou hoger. En mijn vrouw wil er steeds naartoe. Maar serieus. Je bent een beetje inconsequent, Sesa.’
‘Neen, ik vind gewoon, dat je je moet blijven afvragen waar het allemaal vandaan komt. Je moet ze proberen te genezen. Juist als je er boven staat. Als een dokter, ja. Ze letten toch ook zo op de ziektes van Afrika; vallende ziekte, rivierblindheid, weet ik allemaal wat voor ziektes.’
‘Grappig. Maar je bedoelt natuurlijk als een radicale dokter. Maar dat ben ik niet. In het Zuiden van de Verenigde Staten waar ik vandaan kom, werd je geleerd je zoveel mogelijk alleen met je eigen zaken te bemoeien. Op een voorzichtige manier overleven. Grappig,’ zegt hij ineens weer, lachend declamerend, ‘the cottages of Holland, they were so sweet and clean. So sweet and clean! Je hebt heel m'n mooie image van Holland weggevaagd, weet je?’
‘Het was niet mijn bedoeling. Trouwens, troost je, dat vers hebben ze zeker ook zelf gemaakt.’
‘Neen, Shakespeare,’ zegt hij.
‘Waarom ook niet? Ze hebben het verleden inderdaad omgekocht en zijn daarvan met z'n allen ziek geworden. Lees dat artikel maar.’
‘Je bent echt te radicaal, beste Sesa.’
‘De hele wereld is ziek, James, je móet wel radicaal zijn. De Nederlanders zeggen zelf: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Dat moet jou wel aanspreken.’ Zijn gezicht fleurt inderdaad op: ‘Zeggen ze dát! Dat zou je van hen echt niet verwachten. Ach, misschien hebben ze ook wel een dubbele moraal ja, dat hoor je wel meer van de
| |
| |
Nederlanders. Dat is niet nieuw. Maar het is toch gek, zo'n radicale uitspraak. Ik zal het onthouden. Ik zal Shakespeare's versje vergeten en dat onthouden. Doe ik je daarmee een plezier? Dit hele gesprek met je geeft me veel stof tot nadenken, weet je. Die Zwitsers van je bijvoorbeeld. En dat racisme. Als ik dat bij elkaar voeg, Zwitsers en racisme, dan kom ik tot een grappige conclusie. Ze fokken, die Zwitsers, namelijk raspaarden, rashonden en raskonijnen. Ja, die Zwitsers!’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik weet het toevallig omdat ik ook wel eens dierproeven doe of heb gedaan; ik doe dat niet meer zo vaak nu.’
‘Maar wat bedoel je precies? De Spanjaarden kweken ook rasstieren!’
‘Juist, dat je het racisme niet als een ziekte moet definiëren maar eenvoudigweg als een broodwinning, snap je.’ Hij staat lachend op. ‘De Zuidafrikanen doen 't overigens ook veel, herinner ik me nu: rasmuizen, rasmarmotten, noem maar op. Voor laboratoria, ziekenhuizen en dergelijke. Je had toch nog vragen? Ik denk dat ik zo zoetjesaan moet gaan.’
Ik sta ook op, terwijl ik aan Raspoetin denk. Maar dat is te ingewikkeld om zijn grap mee te retourneren. Hoewel, als je het verder uitzoekt zit er misschien toch iets leuks in! ‘Ras’ aan de ene kant en aan de andere kant ‘poetin’; dat laatste levert, als je van een soort vernederlandst spaans mag uitgaan, ‘hoer’ op. Een rasechte ouwehoer dus, die vrouwengeweldenaar van een Raspoetin! Maar ik zeg:
‘Ja. Is het echt waar dat de ziekte, die sikkelcel-anemie heet, alleen bij gekleurde mensen voorkomt?’
‘Neen, volstrekt niet, Sesa! Ik heb dat wel meer horen beweren, maar het is volstrekt onzin. Die ziekte komt bijvoorbeeld ook in Italië voor. Zuid-Italië meen ik. Ik begrijp wel waarom je het wil weten. Het wordt aangevoerd als een van de essentiële verschillen tussen blank en zwart. Maar dat is allemaal broodwinning. Of ziekte, zoals jij dat zegt. Nog meer vragen, dokter?’ zegt hij lachend.
‘Ja, maar het is een beetje banaal, dokter, vind ik zelf.’
‘Shoot! Dokter.’
‘Is het jou ook opgevallen, James, dat de huid van zwarte
| |
| |
vrouwen gaver is dan die van blanke vrouwen? Of verbeeld ik het me maar? Komt het door het verschil in pigment of zo?’
Hij lacht hartelijk terwijl hij zijn koffer en paraplu oppakt en zijn jas jongensachtig over zijn schouder gooit. Hij lijkt ineens inderdaad jonger dan toen ik met hem begon te praten.
‘Ik kan je daar helaas helemaal niet mee helpen, Sesa,’ zegt hij tenslotte als hij merkt dat ik me door zijn lachen gegeneerd voel. ‘Zie je. Ik ben met een blánke vrouw getrouwd. Dat is het. En ik heb met mijn vrouwelijke... hoe moet ik het nu zeggen, “ras” mag niet meer volgens jou, kleurgenoten dan maar, weinig ervaring. Zij was eigenlijk mijn eerste en enige liefde. Ik was altijd een echte studiekop weet je...’
‘Sorry James, maar ik kon het niet weten.’
‘Ach kom, man, je kon het inderdaad niet weten! Je hoeft je niet te verontschuldigen. Ik lach omdat ik wel besef dat je daarnet moet hebben gedacht, dat ik een echte racist ben of zo, toen ik zei dat ik boven ze stond, zo van laat ze barsten. Maar dat ben ik volstrekt niet. Ik doe het alleen op mijn eigen manier. Ja, ik had je wel eerder moeten zeggen dat ik met een blanke getrouwd ben. Ik verzoen de rassen kun je zeggen. Ze zal je dankbaar zijn overigens. En ik ook. Nu hoeven we tenminste nooit meer naar Holland. Voorlopig niet althans. Dus minder geruzie thuis, nietwaar? Nu wordt het Parijs als we nog eens naar Europa gaan. Of Denemarken misschien? Maar ik denk toch wel Parijs. Je weet hoe vrouwen zijn. Ze krijgen altijd wel hun zin. En dit is het jaar van de vrouw, vergeet dat niet.’
‘Dat is ook zo,’ zeg ik, ‘nog steeds. Daarna kunnen ze toch weer -’
‘April in Paris, Chestnuts in blossom. Ja, dat is een hele tijd geleden. Holland... enfin. Direct na de bevrijding was het anders. Wees voorzichtig. Wees voorzichtig!’
Op dat moment roept een vrouwelijke stem in typisch nigeriaans engels, dwz. een beetje onverstaanbaar, zijn vlucht om. We wisselen adressen uit. Hij noteert het mijne en staat er op dat ik zijn kaartje aanneem al laat ik hem zien, dat ik zijn adres op de band leg. Hij bekommert zich ook niet om mijn apparaatje. We lachen nog even omdat
| |
| |
hij zegt dat hij nu misschien juist beter naar Nederland kan, omdat hij er voor het eerst een echte vriend heeft.
Het motregent nog steeds en voor hij het stationsgebouw verlaat, opent hij statig zijn paraplu. Dan ontdekken we ongeveer tegelijkertijd dat hij zijn bril op de tafel heeft laten liggen en we ontmoeten elkaar dus weer.
‘Bedankt en goede reis. En,’ voegt hij er dankbaar aan toe: ‘Ik hoop dat je spoedig je radicale dokter tegenkomt.’
Ik blijf daarna een hele tijd naar hem zwaaien, totdat hij in het kleine vliegtuig van Ghana Airways is gestapt. Als ze opstijgen wens ik hem voor mezelf zeer gemeend een goede reis. Ik heb indruk op hem gemaakt, dat is duidelijk; een stukje van het oude bedrieglijke Holland uit zijn handen weggeslagen. Maar het feit dat hij is gekomen waar hij nu is, via een pad dat zeker ook niet over rozen of tulpen zal zijn gegaan, terwijl hij toch zo mild is gebleven, intrigeert me. Bestaan er dimensies aan deze zaak die ik nog niet ken? Of heb ik gewoon behoefte aan vriendschap. Concrete vrienden in plaats van die miljoenen vrienden in de geest, die hetzelfde geloven en die, als het tenminste ontfutseld kan worden aan de Siaiee, elkaars dagboeken lezen na ieders dood. Ik moet gewoon meer aan mezelf gaan denken. Een gezin stichten. Een honeymoon gaan maken. Een charmante oude heer worden. Wat je zou kunnen noemen een gentleman. Zoals ik zou zijn geworden als ik na mijn varende smokkelperiode mijn studie had afgemaakt. Op en top een gentleman, zeer geposeerd en met m'n paraplu, levend voor mijn vrouw en kinderen.
Wie weet! Maar ik amuseer me toch ook best zo. Dat is het voordeel als je eenzaam opgroeit. Je leert je best amuseren alleen. Je wordt creatief! Bovendien, bovendien, bovendien, zolang je alleen met jezelf praat, kan niemand het aan de Siaiee doorgeven! Toch ben ik blij dat ik met hem gepraat heb. Het is goed nu en dan de woede die je voortdurend opspaart ergens tegenaan of tegen iemand te spuien om plaats te maken voor nieuwe woede. Zelfs voor een nieuw lied ook zoals ‘April in Paris, Chestnuts in blossom, Holiday tabels under the treeeeeees’. Hij met z'n April in Paris! Maar het zou werkelijk goed zijn als er inderdaad ooit een april in Parijs kwam. Dan konden die Fransen
| |
| |
hun blabla van ‘grandeur’ en ‘dignité humaine’ wegstoppen - die met hun kritische grens van vijftien procent toch geen donder voorstellen, al ligt die hoger dan bij de Nederlanders; om eens echt aan iets nieuws te beginnen, zoals de Portugezen, die ook honderden jaren met de mythe in slaap zijn gesust, dat zij nauwelijks hoefden te eten eigenlijk omdat zij de wereld als eerste de christelijke beschaving hadden gebracht! Zo'n april in Parijs zou haast alleen een definitieve overwinning van het front van communisten en socialisten kunnen zijn. Wat is er anders? Al geloof ik dat geen enkele april iets aan de gang van zaken in de wereld zal kunnen veranderen, als die niet ook in Nederland aanbreekt. Nederland is de moeder van de Verenigde Staten. In dat kleine landje is het begonnen. Daarom komen die Amerikanen elke lente naar Europa om te kijken hoe moeke ervoor staat. Daarom nemen ze ook iets van moeke aan. Moeke is klein maar dapper. Maar ze zijn tegenwoordig in een gevaarlijk stadium beland, die jongens. Kleine kinderen worden groot. Ze willen hun eigen koning zoetjesaan. Kijk maar naar Kennedy. Let maar op hoe Nixon, zeer serieus, niet zíjn privileges, maar die van zijn presidentschap ging verdedigen: ‘De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk!’ Is die hele Watergate-affaire uiteindelijk toch niet in die sfeer geëindigd? De koning is onschendbaar! Ze zoeken iemand die aan hun Green Power adel verleent, de rauwe kanten er wat van afhaalt, zoals de koningin dat voor de Nederlanders zo prachtig doet! Misschien willen ze zelfs een keizer! Een keizerlijke kroon op het Imperium Americanum! Wie weet!
Uit de doffe hemel boven Ikejo gaat een Boeing 747 landen en ik ga weer dichter bij de ruiten van het gebouw staan om hem beter te kunnen zien. De vliegtuigbouw heeft zich op een interessante manier van vogels naar reptielen ontwikkeld. En met reptielen heb ik een gekke verhouding. Ze wekken een opwindend gevoel tussen haat en liefde bij me op. Dat komt omdat in mijn jeugd verteld werd, dat mensen krankzinnig waren geworden omdat hagedissen in razende vaart hun broekspijpen waren opgerend. Dat gaf me een excuus om met angst en bewondering met mijn katapult ze achterna te zitten. Bovendien zat daarin een
| |
| |
goede bijverdienste. Mensen die last van ze hadden en/of bang van ze waren, betaalden goed voor hun lijkjes. Vooral de dikke, blauwe met witte puntjes, die zo precies op een grote Boeing, met z'n vele ramen, lijken. Als je hem alleen maar heel voorzichtig op het uiterste puntje van zijn bek raakte, werd zo'n hagedis versuft, dan kon je hem pakken en aan een of andere reptielen verzamelende botanische frater verkopen; of hij werd krankzinnig; dan ging hij eerst in razende vaart in de rondte draaien, staart omhoog, hield dan ineens stil, zocht even de belager om dan bliksemsnel te proberen tegen hen op te klimmen. Ik vond ze verstandig die dieren en juist daarom een beetje duivels, omdat je van de fraters en iedereen leerde dat dieren geen verstand hebben. Mijn teen! Als ze dat niet hebben, hoe weten ze dan dat ze mensen krankzinnig kunnen krijgen, door tegen hen op te rennen?! Je moest in ieder geval heel goed kunnen mikken om hem in zo'n geval met één laatste genadeslag te stoppen. Uit mijn jeugd van reptielenjagen - soms waren die stuivertjes echt nodig om de hete middagen van razende honger door te komen - komt mijn haatliefde dus voort voor deze ijzeren (en vliegende) reptielen. Zodra je erin stapt, ben je ook in gevaar, maar het vervelende is dat je nu volkomen aan anderen bent overgeleverd. Je kunt niet meer zelf die stoppende genadeslag lossen als er ineens iets misgaat. Dat haatliefde-gevoel heb ik nu weer terwijl ik dit ren-maar-raak-ijzeren-beest over de baan zie razen; krankzinnig hard om daarna toch ineens heel stil te staan, versuft zou je kunnen zeggen; koel en souverein beheerst; door twee handen die niet veel groter of sterker kunnen zijn dan de mijne. Als ik opgelucht adem omdat hij het veilig gehaald heeft, als de liefde dus het net heeft gewonnen van de haat en ik aan het constateren ben dat het een klm-toestel is, roept de nigeriaanse vrouwenstem weer om, dat nu de klm Boeing 747
uit Johannesburg is geland! Bijna automatisch draai ik me om. ‘Daar heb je hem nu, James,’ zou ik zeggen als hij er nog was, ‘daar heb je nóg een voorbeeld: Aan de ene kant bezitten ze een koninkrijk, waarin allerlei volken tolerant en gelijkwaardig met elkaar heten te leven, aart de andere kant sturen ze hun volle reptielen naar dat monsterachtig land Zuid-Afrika,
| |
| |
dat per definitie zoiets ontkent. Daarom noemen ze hun bedrijven koninklijk, James, want dan denken mensen als jij en ik: ‘wat aardig, wat ridderlijk, wat... Maar ondertussen!’ Hij is net op tijd weg voor de genadeslag. En ik laat dat monster daar verder maar onberoerd staan, omdat ik de middelen toch niet heb om hem te vernietigen, omdat je dat wel met hagedissen in je eentje kunt doen, maar met zo'n grote metalen Boeing 747, waarin meer dan driehonderd mensen kunnen, natuurlijk niet. Bovendien wordt mijn eigen vlucht naar Tamina eindelijk ook afgeroepen. Dus op naar Songo!
|
|